dat, indien wy met een waaragtig berouw en hartelyk leedweezen over onze zonden waren aangedaan, den Heere Jezus Christus voor den eenigen en algenoegzaamen Zaligmaaker van 't Menschdom erkenden, en tot Hem, in den geloove, onze toevlugt namen, wy dan ook verzekerd konden zyn, dat Hy onze voorspraak by Zynen Hemelschen Vader zoude weezen, en wy, om deszelfs lydelyke en daadlyke gehoorzaamheid, vergiffenisse onzer zonden, hoe groot dezelven dan ook mogten zyn, erlangen zouden: dat ik eenige bewysplaatzen, hiertoe betrekkelyk, in myn Gebed zou laaten invloeijen. - ‘Ja, zomtyds ben ik hier wel van overtuigd; maar dan komen my eenige myner zonden, en vooral de bedoelde zoude, wederom te binnen, en brengen my in angst en bekommering. - Hoor, gy moet alles weeten: dan kunt gy my, misschien, beter gerust stellen, en te bepaalder voor my bidden. - Ik heb in myne jeugd gemeenzaam, zondig, omgegaan met eene getrouwde Vrouw, die eenige jaaren was gehuwd geweest zonder Kinderen te krygen, en ik heb by haar waarschynlyk twee Kinderen in Overspel geteeld. Haar Man, in veronderstelling dat het de zyne waren, heeft deeze Kinderen, by zyn overlyden, tot zyne Erfgenaamen aangesteld, - van de Moeder, die mede overleden is, hebben zy ook alles geërfd; en dus heb ik niet alleen op myne Conscientie de gruuwelyke zonde van Overspel, die ik met deeze Vrouw heb begaan, maar ik heb ook daar door twee Familiën van hunne vry aanzienlyke Erfenissen, van hunne Wettige Eigendommen, die hen niet zouden ontgaan zyn, beroosd, en, helaas! de naaste bloedverwanten van den overleden beledigden Man hebben het zeer hoog noodig, en moeten nu zeer bekrompen leeven, daar zy, door het verkrygen deezer Erfenis, een ruim bestaan zouden gehad hebben. - ô Hoe groot - hoe gruuwelyk is toch de zonde van Overspel: wat kan zy al droevige gevolgen, dikwils tot in het oneindige, voortbrengen! Ach, myn God! wat voel ik 'er thans al het gewigt van! Genade, groote God,
genade!’ - Deeze aandoening was te sterk voor den zwakken Man; hy viel in flaauwte, en ik meende dat de Almagtige een einde met hem maakte. Doch, nadat ik den Oppasser geroepen, en wy hem eenige hulpe hadden toegebragt, kwam hy wederom by zichzelven; doch geheel afgemat. - Het is voor ditmaal genoeg, zeide ik hem, God zal uw waar berouw en uwe opregte boetvaardigheid niet versmaaden. Laaten wy ons nu Throonwaarts wenden, en den Allerhoogsten danken, dat Hy u een regt gezigt van uwe hooggaande zonde heeft gegeeven; Hem smeeken, dat Hy u gelieve bekwaam te maaken om daarin, tot den einde toe, te volharden; en, is het Zynen wille om u door deeze ziekte te ontbinden, dat het Hem dan zal behaagen, u, om Christus Jezus wille, genadig te zyn. - Ik vertrok na het Gebed; doch onder belofte van hem over een dag of twee, zo God hem dus lange in 't leeven geliefde te