Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZyn Verbonden met magtige Volken voor kleine Staaten voordelig? onderzocht ter gelegenheid van het vieren des gestooten en bekragtigden Verbonds tusschen de Fransche en Nederlandsche Gemeenebesten. Voorgedraagen in eeneKerkelyke Redevoering, op den XXI van Zomermaand, het eerste Jaar der Bataafsche Vryheid. Door Boudewyn van Rees. Te Leyden, by Herdingh en du Mortier, 1795. In gr. 8vo, 48 bl..De kundige ramsay merkt op, in zyne Geschiedenis van de Noord- Americaansche Omwenteling, dat schoon geschreeven WerkGa naar voetnoot(*), de voordeelen optellende, welke die groote Gebeurtenis dit gedeelte der Nieuwe Wereld aanbragt, ‘dat de beoefening der Welspreekenheid en der fraaije Letteren, in America, met gewenschter gevolg werd voortgezet naa dat de Geschillen tusschen Groot-Brittanje en de Volkplantelingen ernstiger geworden waren, dan immer te vooren. De menigvuldige Redenvoeringen, Aanspraaken, gaven ieder gelegenheid om zyne bekwaamheden te vertoonen, en verder een prikkel voor het aankomende geslacht, om zich op kunsten toe te leggen, welke haare eigene belooning medebragten.’ In den loop onzer Letteroefeningen, hebben wy reeds te meermaalen gelegenheid gehad om op te merken, hoe de jongste Omwenteling hier te Lande den openbaaren Redenaaren gelegenheid verschafte, om met Opstellen voor den dag te treeden, die waare en rustige Welspreekenheid ademden. Wy deeden den Kanselredenaar van rees te kort, indien wy hem niet rangschikten, - wat schryf ik, - indien wy hem geen voornaame plaats gaven, onder de Vaderlandsche Mannen, die met mannelyke Welspreekenheid zich lieten hooren. Het Stukje voor ons liggende verschaft 'er een voldingend bewys van. | |
[pagina 587]
| |
De keus der stoffe, ter op den tytel aangeduide gewigtige gelegenheid, is zo verstandig als de uitvoering schoon. De Redenvoering, uitgesprooken op een Dag, dien de Redenaar ‘een der aangenaamste dagen zyns leevens’ heet, ‘waar op de verhevenste en reinste blydschap zyne gansche ziel vervulde,’ draagt alzins de merktekenen dier verhevene aandoeningen, welke zich niet hooren laaten in een zwellenden en opgesmukten styl, (die ons zo vaak, ook in veele Staatsstukken, verveelde;) maar in den toon der waare Welspreekenheid. Zaaken worden 'er in afgedaan, en geen woorden verkwist. Ter beantwoording der Vraage, het gepaste onderwerp te deezer gelegenheid gekoozen, ‘zyn Verbonden met magtige Volken voor kleine Staaten voordelig?’ geeft de Kerkredenaar, voor I, ‘een beknopt Historiesch Tafereel van den voormaaligen staat van ons Vaderland, tot op het einde des voorigen Jaars, betrekkelyk tot deszelfs verbintenisse met Engeland en Frankryk.’ - Ten II, schetst hy ‘den hoogwaarschynlyk veegen toestand, waarin ons Vaderland zou zyn gedompeld geworden, indien de verbintenis met Engeland nog langer hadt blyven aanhouden, en door den grooten en heuchlyken Ommekeer, welke wy thans plegtig en godsdienstig vieren, niet ware afgebrooken geworden.’ Waar uit hy, in de III plaats, toont, ‘dat van zelve volgt, welke onschatbaare voordeelen, uit een Verbond met Frankryk, indien wy daarvan een goed gebruik weeten te maaken, onder den zegen van god, kunnen voortvloeijen.’ Uit dit welaaneengeschakeld Stuk, 't geen in zyn geheel dient geleezen te worden, kunnen wy slegts ten voorbeelde van den styl het een en ander afschryven, en eene spraakwending, omtrent het slot des eersten deels, keuren wy hier toe niet ongepast. Aangeweezen hebbende, hoe de laatste Stadhouder, door vreemde hulp in te roepen, de Vryheid en Onafhangelykheid des Vaderlands aan Engeland ten prooy gaf, en, met het verlies onzer Vryheid en Onafhangelykheid, ons op den rand des verderfs bragt, vaart hy voort: ‘Ach! mogt ik hier uwe oogen afwenden van het akelig tooneel van vernedering en onderwerping, waar toe ons Vaderland, onder het snood beleid van den | |
[pagina 588]
| |
listigen Brit, door den ondeugendsten en laf hartigsten tyran gedoemd werd! Mogt ik hier de opeengestapelde gruwelen, waar aan hy en zyne bewindslieden zich in dien tyd van zeven jaaren hebben schuldig gemaakt, voorby gaan! hoe gaarne spaarde ik u de smart en de verontwaardiging, welke uwe zielen op de herinnering daar van ontwaaren. Maar, wat zoude zoodanige inschiklykheid baaten, daar de daaden van geweld, roof en verwoesting, door die Barbaaren gepleegd, nog leevendig in uw geheugen zyn, daar de wedergekeerde bannelingen my, te recht, zouden beschuldigen van der waarheid geene hulde te doen; en gy allen my zoudt toeroepen, dat nooit grooter bewys van het bederf, in ons Staatsgestel, door de Pruissische Omwenteling, ingevoerd, kan gegeeven worden, dan het bedriegelyk en verraaderlyk gedrag, 't geen men met onze Broeders de Belgen heeft gehouden, wanneer men het eerst door luie en dweepzieke monniken den opstand liet prediken, en naderhand aan mishandelende wraakzucht lachende overgaf. - Gy zelven zoudt my toeroepen, dat nooit grooter blyk van zulke vernedering en vernietiging aanweezig is geweest, dan die rol van gewaande grootheid, welke men onzen bewindslieden heeft doen speelen op het tooneel van bemiddeling tusschen den Duitschen en Turkschen Keizer; terwyl men met gekroonde moordenaaren heulde, om twisten en verdeeldheden te zaaijen onder een Volk, 't welk, door het bekomen zyner Vryheid, en het verbeteren zyner Staatsgesteltenisse, streefde na die aardsche gelukzaligheid, waar toe de Schepper zyne kinderen geschikt heeft; maar welke hun door de vereenigde poogingen van redenlooze en huichelende Priesters, van zoogenoemde Edelen, menschen zonder beginzelen, en zoo trotsch als onkundig, van ondeugende Staatsdienaars en bedorven Koningen, tot nog toe niet was vergund geworden. Dan hier mede vergenoegde men zig niet: men voegde zich openlyk by het vloekgespan van dwingelanden, die gezwooren hadden de opdaagende straalen van verlichting te vernielen, en het Fransche Volk te dwingen om weder te keeren tot die nietigheid, in welke guichelspel, onder den heiligen naam van Godsdienst, en dwinglandy, onder den geëerbieden naam van wettige gehoorzaamheid, hen zoo veele eeuwen gehouden hadden. Eene geduchte kruistocht, tegen een | |
[pagina 589]
| |
nieuw soort van ongeloovigen, was beslooten, en de drie magtigste Vorsten van Europa vereenigden zig met eenen Vorst, die in zyne eigene Staaten zelf zeer veele verlichting verspreid hadt, om alle het bedrog, de domheid en het bygeloof van de middeneeuwen en Zielendwang van Rome in Frankryk ten throon te voeren. Hier by kwam, dat men hier, ten bederve van ons Vaderland, vloog van de trotsche wenken van dat afgunstig Engeland, welk zich in deezen oorlog twee bedoelingen voorstelde, Frankryk naamlyk te vernederen, en ons te verzwakken: waar van, schoon het eerste, tot heil van Frankryk en Ons geluk, door Gods goedheid, mislukt zy, is egter het laatste, helaas! maar al te wel bereikt geworden - bereikt op eene wyze, die tot god om wraak roept, zoo wegens het gedrag der Engelschen als het bestier onzer bewindslieden.’ Hoe zeer de Christen-Redenaar hier spreeke zal het volgende staal toonen. ‘De plaats, waar wy ons thans bebevinden - de gelegenheid waar by, en het oogmerk waar toe, wy hier vergaderd zyn, herinneren ons dat wy niet slegts burgers zyn van ons Vaderland; maar ook burgers van het Ryk van Deugd en Gelukzaligheid, het Ryk van jesus, en dat wy alzo als Menschen, als Christenen, hooger en edeler belangen hebben, dan die zich tot deeze waereld en dit leeven bepaalen. Ja, myne geliefde Broeders en Zusters, ook ten deezen aanzien, ook ter bevordering dier allergewichtigste belangen, is de tegenwoordige heuglyke ommekeer zeer voordeelig. Als een der gewichtigsten voor den echten vriend van Waarheid, Deugd en Godsdienst, tellen wy de scheiding tusschen de Kerk en den Staat. Nu zal de waarheid niet meer aan de willekeur van den dag onderworpen zyn. Nu zal het niet meer van de grilligheid des eenen of anderen dweepers, veel min van de bekrompene Godsdienstkennis van eenen Staatsdienaar, of van die eener geliefkoosde Vrouwe, afhangen, wat de mensch voor waarheid, de Christen voor de Leer van jesus, moet aanneemen. Nu zullen Staatzucht en heerschzugtige woelingen de bemoeijingen van den vleyenden huichelaar niet meer zwaaijen, noch ginds en herwaards slingeren. Nu zal het gewisse van den eerlyken, oprechten, vriend der waarheid niet meer geboeid zyn aan de voorschriften der menschen; of hy gedwongen zyn om gade en kroost aan gebrek en | |
[pagina 590]
| |
elende over te geeven. Nu zal Waarheid en Christendom niet meer zoo onderscheiden weezen als 'er verschillende Staaten op de waereld zyn. Nu zal hier niet meer als kettery of onrechtzinnigheid gedoemd worden het geen elders gepreezen en aangemoedigd wordt. Nu, nu zal de waarheid ons vry maaken; nu zal de Geest der Waarheid ons opleiden tot de volkomen maate der kennisse van jesus christus onzen Heere; nu zal de Geest der Waarheid ons alle dingen leeren, welke wy te vooren niet konden draagen. - Nu, nu zal de Christelyke Kerk, de eene en onverdeelbaare Gemeente van jesus, waarvan hy alleen het hoofd is, niet langer verdeeld en vaneen gescheurd zyn door waereldsche belangen; nu zal niemand zyn verstand en zyn gewisse geweld meer behoeven aan te doen met overleggingen, onder welke voorwendselen hy tot de heerschende Kerk zal overgaan, gelyk eertyds veelen onder de Dissenters der waarheid ongetrouw zyn geworden, om dat zy de tegenwoordige waereld lief hadden. - Nu, nu is het tydstip daar, Christenen! dat gy ernstig bedacht behoort te zyn, om u, naar den wil van god, naar het bevel van jesus uwen Meester, te vereenigen, en daar door het eenig ondoordringbaar bolwerk tegen het toeneemend bygeloof, de vermeerderende onverschilligheid en het doordringend ongeloof, op te werpen.’ |
|