Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLiederen voor den Landman, door Jan van Eyk, Predikant te Loosduinen. Tweede Stukje. Te Amsteldam, by J. Allart, 1794. 75 bl. in 12mo.Dit Stukje behelst 31 Liederen, getiteld: Aan myne Landgenooten, het verlooren schaap, het zieke, en het herstelde beest, het ploegen, het zaaijen, het eggen, by het rypen van het koorn, het maaijen, by het dorschen, het braakland, op het boter-, en kaasmaaken, de luije, en de naarstige landman, de boomgaard, de onvruchtbaare boom, de bloesem, het wieden, de moes-, kruiden-, en bloemhof, sabbathslied, de vogelen, de leeuwerik, de oievaar, de hoenders, lente-, zomer-, herfst-, en winterzang.
Tot eene proeve geeven wy het volgend stukje: | |
By het maaijen.Want by ziet, dat de wyzen sterven, dat te samen een dwaas en onvernustige omkomen. Ps. XLIX. 11a wyze: Psalm CI.
't Is feest op 't Land. Het bly gejuich der maaijers
Vervangt de zucht, het zwoegen van de zaaijers;
De zoete loon van trouw volbragten pligt
Maakt d'arbeid ligt.
De Bindster volgt den toon der jongelingen,
Hun zicht beweegt zich, op de maat van 't zingen,
Door 't goudgeel graan. 'Er tuimelt keer op keer
Een handvol neêr.
| |
[pagina 579]
| |
'k Zie halmen, die nog langer moesten groeiën,
En airen, die nog frisch en welig bloeiën,
En schcuten, pas ter halver hoogte, staan
In 't rype graan.
Spaar Maaijer! spaar die onvoldraagen spruiten!
Vergeefsch! - geen zicht laat in haar' zwaai zich stuiten,
Zy volgt haar' weg, en loort niet naar myn beê.
't Moet alles meê.
Welk onderwys, myn vrienden! voor ons allen!
Zoo doet de dood ook ryp en onryp vallen,
Ontziet geen' staat, geen bloezem van de deugd
Noch teêre jeugd.
Wen God beveelt, dan moeten we allen sterven,
De dood doet eens ons allen 't leven derven,
En velt ons neêr, bereid voor de eeuwigheid,
Of onbereid.
Dat wy dan elk, in ons onzeker leven,
Naar 't waar geloof en kartsverandring streeven!
Hoe menig een, die hier geen ackt op gaf,
Verging als kaf.
Wy vinden niet veel reden, om, in de beoordeeling van dit bundeltje, af te gaan van het oordeel, dat wy te vorenGa naar voetnoot(*) over het eerste Stukje geveld hebben. Over het algemeen echter heest het ons niet volkomen zoo wel bevallen, als het eerste. Maar wy moeten 'er vooral byvoegen, dat wy wel gewenscht hadden, dat de Dichter den wenk, dien wy hem ter aangehaalder plaatze gegeeven hebben, opgevolgd, en minder zyne byzondere Godsdienstige gevoelens, of die van het Genoorschap waar toe hy behoort, in zyne Liederen ingevlochten had. Hy kon dan meer algemeen nut gesticht hebben, en zommige plaatzen zouden aan verscheiden Leezers die stuiting niet veroorzaaken, welke zy nu zeker geeven zullen. Vooral valt deze aanmerking op de stukjes getiteld ket zieke, en het herstelde beest. In het eerstgemelde zingt hy, onder anderen, bl. 7:
Ik, ik ben ket, die meineedig
U beledig,
Daaglyks ongenoegen geef.
En dit stomme dier moet klaagen,
Smarten draagen,
Om het kwaad, dat ik bedreef
| |
[pagina 580]
| |
Deze harde leer zal voorzeker de toestemming van zeer welnige denkende Leezers verwerven, en dus weinigen stichten kunnen. |