Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReizen door Switserland, in een reeks van Brieven, geschreeven aan William Melmoth, Schildkn., door William Coxe. M.A. Predikant te Bemerton; Lid van de Keizerlyke Oeconomische Maatschappy te St. Petersburg, en van de Koninglyke Akademie der Wetenschappen te Koppenhagen, benevens Kapellaan van den Hertog van Marlborough. Naar het Engelsch. I Deel 2 Stuk. Te Utrecht, by B. Wild en J. Altheer, en te Rotterdam, by J. Meyer. In gr. 8vo. 230 bl.Wy hebben, by de aankondiging van het eerste StukGa naar voetnoot(*), genoeg van dit Werk in het algemeen gezegd om den aart van hetzelve aan onze Lezers kenbaar te maaken. Wy kunnen, dierhalven, thands terstond overgaan tot de opgave van den hoofdinhoud der XVIII Brieven, die in dit tweede Stuk vervat zyn, en tot het mededeelen van eenige byzonderheden uit zommige van dezelven. XX. De Stad en het Canton Solothurn. - Byzonderheden van de Regeering. - Oude en Nieuwe Burgers. - Vergadering van de Rosengarten. - De Rosengarten is de naam van de algemeene vergadering van oude en nieuwe burgers, welken op St. Jansdag tot de verkiezing of bevestiging van de waardigheden van Amptman, Banneret, en Grand Sautier byeen komen. De naam Rosengarten, of Rosentuin, is ontleend of van een bloemruiker, die ieder burger dan in zyn hand houdt, en die voorheen uit roozen bestondt, of om dat deze vergadering gewoon was in de tuin van de Cordeliers byeen te komen, die gezegd wordt de Roozentuin genaamd te zyn geweest. De Heer coxe beschryft deeze plechtigheid uitvoerig. Hy geeft voorts in dezen brief, onder anderen, nog verslag van de Boekery, te Solothurn, door den Abt herman opgerigt, en van het Kabinet Mineraalen en Versteeningen van den Raadsheer wallier. XXI. Verbonden met Frankryk. - Aanmerkingen over het | |
[pagina 534]
| |
gaan in vreemden Krygsdienst. Een zeer interessante brief- Na den inhoud der verschillende verbonden der Zwitsersche Cantons met Frankryk opgegeven te hebben, beschouwt de Schryver de voor- en nadeelen, welken het leveren van zulk een aantal inwoonders in vreemden Krygsdienst aan Zwitserland verschaft. Een oordeelkundig Lezer ziet hier ligtelyk, dat de nadeelen oneindig meer zyn, dan de voordeelen, en dat deze laatsten zelfs voor het grootste gedeelte gewaand zyn, en alleen door het vooroordeel als zodanige beschouwd kunnen worden. Men wenscht dus dit Land geluk, met de terugontvangst der troupen, die het weleer aan Frankryk leverde: en men zou het nog gelukkiger noemen, indien het ook van andere Mogendheden zynel inwooners weder terug ontving, om tot den bloei van hun eigen Vaderland te helpen medewerken. XXII. Het Canton Zug. - Een korte brief, waarin met een woord gesprooken wordt van het slagveld van Cappel, waar zwinglius sneuvelde; en van de menigte vrugtboomen, die in Zwitserland overal aan de publieke wegen gevonden worden: voorts wordt in denzelven verslag gegeven van de Regeringsform van het kleine Canton Zug, en van deszelfs oude onderhoorigheid aan Oostenryk; en eindelyk van een standbeeld, in de Kerk te Zug, van oswald, Koning van Northumberland, den beschermheilig dezer plaats. XXIII. De Stad en het Canton van Lucerne. - Het modél van den Generaal peyffer. - Op de reize van Zug na Lucerne, die deels te scheep, en deels te voet, verricht werdt, wandelde de Schryver voorby eene kleine kapél, welke, by Kussnacht, aan willem tel toegewyd is, ter plaatze waar men zegt, dat hy den Oostenrykschen Landvoogd doorschoot. - Een merkwaardig berigt van den oorlog tegen leopold, Hertog van Oostenryk, aan wiens magt Lucerne zich onttrokken hadt, in 1386, een oorlog waar in arnold van winkelried een bewonderenswaardig voorbeeld van dapperheid gaf, en waar in leopold met zyn gansche leger sneuvelde. - De regering van Lucerne is eene Oligarchie. - Fabrieken, Koophandel, Geleerdheid, kwynen aldaar. - De Schrvver vondt echter, by zyn tweede verblys aldaar, de wetenschappen meer beoesend, en hy maakt vooral met lof gewag van de verdiensten van den Heer balthasar, in de geschiedkunde van Zwitserland, en van de boekery van hem en zynen Zoon. - De Generaal peyffer toonde aan den Heer coxe zyne plaatzelyke afbeelding van de bergachtigste streeken van Zwitserland, welke de oplettende beschouwing van een nieuwsgierig reiziger wel verdient. Het is een modél in relief of verheven beeldwerk, en dat geene, wat in 1776 voltooid was, bevatte omtrent zestig vierkante mylen van de Cantons Lucerne, Zug Bern, Uri, Schweitz, en Underwalden. Het modél is twaalf voet lang, en | |
[pagina 535]
| |
negen en een half breed. Onze Reiziger geeft van dit zeldzaam kunststuk eene uitvoerige beschryving. - Voorts bevat deze brief nog eene aanmerkelyke byzonderheid van den berg Pilatus, by Lucerne; en ook eenige melding van het verdichtzeltjen aangaande den Romeinschen Landvoogd pontius pilatus, het welk uit de verbastering van den eigenlyken naam dezes bergs mons pileatus in pilatus oorspronglyk is. XXIV. De valley van Entlibuch. - Zoffingen. - Het meir van Sempach. - Jaarlyksche viering der vermaarde Veldslag. - Na eene korte beschryving der gezegde oorden, en vermelding van eenige hoofdbyzonderheden uit derzelver geschiedenis, beschryft de reiziger het vieren van de gedachtenis dier Veldslag, die by de Stad Sempach, 9 July 1386 voorviel, en die de Vryheid der Zwitsers grondvestte. Voorts bevat deze brief nog de beschryving van eene zonderlinge gewoonte, die by de boeren van Entlituch, by het eindigen der Vastenavonds-vermaaklykheden, plaats heeft, en die hier met de Fescennina licentia onder de Romeinsche boeren, waar van horatius melding maakt, vergeleken wordt. XXV. Het meir van Lucern - Gerisau. - Schweitz. - Oorsprong van het Switsersch Bondgenootschap.. - Willem tel. - Altdorf. - Te Schweitz is nog eene volledige verzameling der gedenkpenningen van den beroemden hetlinger. waar van de mechel afbeeldingen in het licht gegeven heeft. - Schoone beschryving van de prachtige gezichten by het meir van Uri, aan welks overzyde eene kapél is, ter eere van willem tel opgerigt, en wel op dezelfde plaats, waar hy, zoo als gezegd wordt, uit de boot sprong, waarmede hy gevangen na Kussnacht overgevoerd werdt. - By deze gelegenheid spreekt de Schryver van een boekje. vóór weinige jaaren te Bern uitgegeven, waar in men de geschiedenis van willem tel in twysel hadt durven trekken en het welk te Uri, uit patriotschen yver, openlyk verbrand was. - Te Fluellen nam onze Reiziger waar, dat in die streeken de kruisboog nog in gebruik was. - Aanleidende oorzaak van de vermaarde omwenteling van 13 Jan. 1308. - Merkwaardig weigerend andwoord, dat het Bondgenootschap aan den Abt raynal gaf, op zyn verzoek, om voor de stichters dezer omwenteling, te Grutli, een gedenkteken te mogen oprigten. - Opschrift van het gedenkteken, dat de Abt, na deze weigering, op een eiland in de Waldstaetter Zee oprigten liet. - Oorsprong van de benaaming Schweitzerland, Zwitserland. - Oorlogen der Zwitsers met de Oostenrykers. - Democratische regerings-vorm in Uri en Schweitz. - Vaderlands-liefde en gestrengheid van zeden in deze Cantons. XXVI. Het Canton Underwalden. - Sarne. - Saxelen. - Grafplaats en Character van nicolaas de flue (een | |
[pagina 536]
| |
kluizenaar, wiens graf, door de Roomschgezinde Zwitsers, nog met godsdienstigen eerbied bezocht wordt, en die in de daad een alleruitmuntendst man was, die aan zyn Vaderland de grootste diensten bewezen hadt, eer hy in zyne kluis ging; die verlicht genoeg was, om die zelfde kluis weder te verlaaten, en in de wereld te verschynen, toen hy zyn vaderland in 't gevaar zag; en die zynen God vereerde, door aan dat vaderland den vrede en de eendragt weder te schenken, op het oogenblik, dat een burgerlyke oorlog dreigde uit te barsten). - Stantz. - Engelberg. - Reize over de Suren Alpen naar Altdorf. - In het Canton Underwalden kan ieder manspersoon, op den ouderdom van dertig jaaren, zyn stem tot vryspraak of veroordeeling van een' misdaadiger geven. - Zonderling tooisel der vrouwen te Stantz. - Op de reize van Stantz naar Engelberg, reedt onze reiziger langs een weg, die ter zyde van eene diepe steilte heen loopt, door bosschen die voor de Zon ondoordringbaar zyn, en langs de stroomende Aa, die haar bruisschend schuim in een steenen kanaal ontlast, en eene agtereenvolgende reeks van watervallen vormt. Hy beschryst dit tooneel regt levendig, en hy erinnert zich daar by niet ongepast aan de volgende schoone regels uit eene Ode van gray:
Per invias rupes, fera per juga,
Clivosque proeruptos, sonantes
Inter aquas, nemorumque noctem.
Bibliotheek der Abtdye van den Engelberg. - Character en gezag van den Abt. - De Berg Titlis, de hoogste berg in deeze streeken. - Uitvoerig verhaal van een tocht derwaards door den Heer freygrabend. XXVII. De vallei Schoellenen. - Duivelsbrug. - De vallei Urseren. - De vallei en berg S. Gothard. - Oorsprong van de Tesino en de Reus. - Klagt over de bedrieglykheid der herbergiers, en de moeilykheid, om paarden te bekomen in Zwitserland. - Doordringende koude, in het midden van den zomer, in de vallei van S. Gothard. - Hoogte van den S. Gothardsberg. - Waarnemingen van de luchtsgesteldheid aldaar, enz. XXVIII. Reize over den Ysberg Furca. - Oorsprong van de Rhone. - Oorsprong van den Rhyn. XXIX. De berg Grimsel. - Oorsprong van de Aar. - De Chamois of wilde Geit. Wy kunnen niet nalaaten uit dezen brief de volgende aanmerking over te nemen, die de Schryver maakt by gelegenheid, dat hy de reis verhaalt, die hy deedt na den top van den Grimsel, één van die Alpen, welken het Walliserland van het Canton Bern afscheiden. | |
[pagina 537]
| |
‘Wy doorreisden, zegt hy, de onderscheidene graaden van het groeijend ryk: in de vallei en het benedenste gedeelte van de bergen vonden wy koorn en vrugthaare weilanden; vervolgens bosschen van lorken- en pyn-boomen; daar na kort gras, benevens onderscheidene soorten van kruiden, dat een uitgelezen weide voor het vee oplevert; hier op volgden de veelvuldige geslachten van het mos, het steen-leverkruid, en eindelyk barre rotsen en sneeuw. Het zou van belang zyn om eene schaal van het groeijend ryk zaamen te stellen of ten minsten uit te denken, volgends het denkbeeld van een Fransch Schryver, die vooronderstelt, dat groote koude en hitte even schadelyk zyn. De kruinen van deze hooge bergen zyn woest, en brengen geene planten voort; en op zekere hoogte wil niet anders dan het mos en het steenleverkruid groeijen: juist ziet men dezelfde uitwerkselen in lugtstreeken alwaar de hitte onverdraagelyk is; want in de brandende woestyn van Afrika worden ook geene andere voortbrengzels waargenomen. Dus zoude het mos en het steenleverkruid, welke de koude beter dan eenige andere planten kunnen verdraagen, de eerste graad van eene schaal uitmaaken, die ingerigt was om te bepaalen, in hoe ver de groeijing met de gesteldheid van den dampkring overeenkomt. De zelfde geslagten onder de plantgewassen, die de hitte beter dan een ander soort kunnen verdraagen, zouden de laatste graad op de bovengemelde schaal kunnen uitmaaken. Dus zouden de twee uitterstens op deze nog uit uit te vindene schaal onverwacht by elkander komen.’ - In denzelfden brief gewaagt de Schryver van een' gekookte marmot, die hem in zekere herberg werdt voorgezet, en die hy met sinaak nuttigde; - van de kristalmynen en ryke goudaderen in deze bergen; - maar vooral moeten wy hier nog opgeven de byzonderheden, die wy in dezen brief van den Chamois of wilden Geit vermeld vinden: ‘De Chamois is zeer vreesachtig, en bygevolg ook zeer waakzaam. Zy gaan gewoonlyk in kudden van twintig of dertig by den ander, en, terwyl zy graazen, wordt een van dezelven op eene nabuurige hoogte als schildwagt uitgezet, en ieder quartier uurs door een ander afgelost. De schildwagt ziet met groote zorgvuldigheid en opmerkzaamheid ginds en herwaards en, by het minste gevaar, waarschuwt hy de kudden door een schel geschreeuw; en aanstonds begeeft zich de geheele troep op de vlugt, volgende de een den ander. De Chamois graast op onderscheidene soorten van kruiden, en byzonder op het Lichen Rangiserinus, of het voor de Rendieren geschikte steen-leverkruid, het welk daar in zulk eene groote menigte gevonden word, dat 'er op veele plaatsen de kruinen en zyden der bergen als mede bedekt zyn. Ten einde hun geliefkoosd voedzel des Winters te kunnen bekomen, krabben zy even als de Rendie- | |
[pagina 538]
| |
ren de sneeuw met de voorpoot om; somtyds dezelve met bunnen adem ontdooijende, om die te gemaklyker los te maaken. Doch wanneer zy, het zy door de diepte of de hardheid van de sneeuw, niet tot op het leverkruid of mos kunnen doordringen, eeten zy de jonge uitspruitzels van de pynen mastboomen. In den Zomer zyn ze van een geelachtig bruin, en wit onder de keel, het hair is kort en glad: in den Winter groeit hetzelve lang en dik, even als van een Beer, en het welk al derzelver fraaiheid beneemt. Somtyds, doch echter zeer zeldzaam, heeft men 'er gevonden die gespikkeld of van gemengelde couleuren waren; onlangs is op den Engelberg een Chamois geschooten, dat geheel wit was; en het is onzeker, of hetzelve zyn couleur aan ouderdom dan wel aan toevalligheid verschuldigd was. Linnaeus heeft de Chamois onder het geslagt der Geiten gerangschikt, met de benaaming van Rupicapra of Berg-geit; zyne bekendheid met de Rhee-bok of Cazella was te gering, om een geslagt van Gazellen te kunnen vormen, het welk pallas eerst daarstelde, en waar toe hy te recht dit Dier gebragt heeft. Het voorbeeld van pallas is door pennant, en volgende Natuurkundige Beschryvers van de Dieren, nagevolgd. Dit Dier is aanmerkenswaardig om zyne vlugheid in het zwerven over de steile rotzen, en in het springen over de dieptens. Zyn vleesch is zeer lekker, en de huid wordt voor ruim elf guldens Hollandsch verkocht.’ XXX. Valley van de Aar. - Het land van Hasli. - Meyringen. XXXI. De Valley van de Reichenbach. - Togt over den Scheidec. - De Valley en Ysbergen van Grindelwald. - Deze brief bevat eene zeer schoone beschryving van de waterval van de Reichenbach, die wy zeer gaarne aan onze Lezers zoude mededeelen, maar zy is te uitvoerig, en dit uittrekzel is ook reeds zoo uitgebreid, dat wy ons in het vervolg bekorten moeten. - Niet ver van den Ysberg van Grindelwald, groeijen de pyn-willigen-essen- en eikenboomen, en komen tot den hoogstmooglyken trap: en in de nabyheid der zoomen van het ys plukte onze Reiziger Aardbeziën en wilde Kerssen, ook werd hy Hazelnooten. Berberissen, en Moerbeziënboomen gewaar. De Valley van Grindelwald is zeer vruchtbaar; brengt in grooten overvloed Gerst, Rogge, Hooi, Hennip en Vrugtboomen voort, en voed meer dan 2000 stuks groot Vee. XXXII. Valley en Ysbergen van Lauterbrunnen. - Waterval van den Staubbach. XXXIII. Meiren van Thun en Brientz. - Reize over den berg Gemmi. - Baden van Leuk. - Van deze heete baden zegt de Schryver: ‘Zo veel als ik oordeelen kan, uit het geen my omtrent derzelver warmte, ontbin- | |
[pagina 539]
| |
ding, de wyze van derzelver gebruik, en vermogen om de jigt verkouwdheden, verstoppingen, en huid-ontsteekin gen te geneezen, medegedeeld heeft, schynen zy veel overeenkomst met die van Bath te hebben. Hier zyn een aantal bronnen van onderscheide warmte en soorten: volgens de naauwkeurigste waarnemingen, door den Heer wyttenbach gemaakt, slaat de Kwik in de Thermometer van fahrenheit, wanneer die in de voornaaamste bron gestoken wordt, op 115, en in die, welke by de brug over de Dala heen vloeit, op 120o. XXXIV. Het Gemeenebest van het Walliserland. - De Cardinaal schinner. - De Stad Sion. - Martigny. - S. Maurice. - De Stad Sion was voorheen de hoofdplaats van de Seduni. - Martigny is, volgens Oudheidkenners, het oude Octodurum. - De oude naam van S. Maurice is Agaunum - Op den weg van Martigny naar S. Maurice kwam onze Reiziger by de Pisse Vache, een beroemden Waterval, welken hy beschryft. - Onder de byvoegzelen van den Vertaaler, die menigvuldig, en dikwyls zeer merkwaardig zyn, vindt men op dezen brief aangetekend, dat men, in de streeken omtrent Sion, de amiant vindt, waar uit men, na zekere bewerking, onbrandbaar linnen vervaardigen kan, dat denzelfden naam draagt. XXXV. Van het Walliserland. - Over de Keelgezwellen en Zinneloosheid - In het begin van dezen brief noemt de Schryver de Zwitsers, met uitzondering echter der Inwooners van Waliiserland, eene zeer verlichte Natie. Die lof wordt hun door anderen geweigerd, en, volgens onze berigten, met meerder regt. - Het geen onze Reiziger over de keel- of kropgezwellen, en de zinneloosheid, die in Walliserland zoo gemeen zyn, schryft, is ten uitersten merkwaardig. Hy meent, en, zoo het ons voorkomt, op vry beslissende gronden, dat men de oirzaak dezer ongemakken te zoeken heeft in de bronnen, die het water aan de Inboorlingen verschaffen, welken van een kalkachtige stof doordrongen zyn, die in Zwitserland tuf genaamd wordtGa naar voetnoot(*), zynde de Tophus glareoso, argillaceus polymorphus van linnaeus. Hy spreekt voort het verhaal van anderen tegen, die melden, dat de Inboorlingen deze gezwellen als schoonheden beschouwen. By het gemeen vondt hy in de daad, het gevoelen, dat die zinneloozen gezegenden des hemels zyn, zielen van God, en zonder zonde, voorzeker gelukkig in een toekomstigen staat, en een zeker zoort van Godsdienstigen eerbied waardig: doch de voor | |
[pagina 540]
| |
naame lieden spraken dit gevoelen tegen als valsch en belachlyk. (bl. 434). XXXVI. Reize over Tete Noire. - Col de Balme. - Mont Blanc. - Deszelfs verbaazende hoogte: een zeer merkwaardige brief, aan welks einde de Lezer, die over dit onderwerp meer begeert, verzonden wordt naar trembley's Analyse d'experiences sur la Mesure des Hautures, in saussure's Voyages dans les Alpes, Vol. II, p. 616. Hen, die dit schoone Werk niet bezitten, en, over dezen vermaarden berg, meer verlangen te weeten, verzenden wy na de Uittrekzels, die wy uit de Reizen van saussure, in ons Mengelwerk, één en andermaal gegeeven hebbenGa naar voetnoot(*). XXXVII. Ysberg van Bosson. - Montanvert. - Togt over de Ysvalleyen. Wy hoopen van het eerste Stuk van het tweede Deel dezes Werks, dat ook reeds het licht ziet, eerlang verslag te doen. |
|