Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTheophanis Nonni Epitome de curatione morborum, Graece ac Latine. Ope Codicum M.S.S. recensuit, notasque adjecit Jo. Steph. Bernard. Tomus I, cum Tabulâ aeneâ. Gothae apud C.W. Ettinger, Amstelodami apud J. St. van Esveldt Holtrop, & Soc. 1794. 463 pagg. in 8o. maj.Jeremias martius was de eerste, die dit Geneeskundig Handboek uitgaf, te Straatsburg, in het Jaar 1568 en noemde den Schryver nonus. Die uitgave geschiedde naar een handschrift uit de Bibliotheek van Augsburg, en de Uitgever schynt daar by geene andere hulpmiddelen gebruikt te hebben, en ook schaarsch bedeeld te zyn geweest van die vermogens en kundigheden die tot eene oordeelkundige behandeling van een' ouden Schryver vereischt worden. Althans hy heeft zeer veel aan het vernust en de vlyt van anderen in theop anes te doen overgelaaten. Men had grootere verwachting kunnen hebben van den arbeid door georgius hieronymus welschius aan dezen Schryver besteed; doch de door hem beloofde en ondernomene uitgaveGa naar voetnoot(*) is onvoltooid gebleven. Bernard heeft dus door deze uitmuntende uitgaaf zeer grooten dank verdiend. Door roedoen van zyne geleerde Vrienden was hy de verschillende lezingen van vyf Hardschriften magtig geworden, waar van vier zich in de Keizerlyke Boekerye te Weenen bevinden en één in die van de gewezen Abtdye van St. Germain (waar van onlangs een gedeelte verbrand is, schoon de kostbaare M.S.S. tot heil der letteren, alle zyn bewaard gebleven). Hy had daar by eene buitengemeene maa- | |
[pagina 495]
| |
te van belezenheid, en zeer veel kennis van den aart der Grieksche taal, gevoegd by een vry gelukkig vernuft, en een niet ongeoefend oordeel. Hy had van dit alles door verscheiden vroegere Stukken blyken gegeven; zyne uitgaven van synesiusGa naar voetnoot(*), psellus,Ga naar voetnoot(†), en thomas magisterGa naar voetnoot(‡), en andere StukkenGa naar voetnoot(§) hadden hem doen kennen, als een man, die, by zyne bedrevenheid in Natuur en Geneeskunde, een zeer uitstekenden schat van letterkennis bezat; en men kon ous van zyne zorg voor theophanes te meer goeds hoopen, daar dit zyn laatste werk was, het welk hy eerst in een vry hoogen ouderdom ten einde bragt. En, in de daad, die hoop vindt men rykelyk vervuld. Met eene ongelooflyke vlyt heest hy alles, wat in zyn vermogen was, aangewend, om de waare lezing overal by zynen Schryver te herstellen, en zyne meening op te helderen. Hy heeft zich daar toe niet alleen van de hem medegedeelde lezingen der Handschriften zorgvuldig bediend, maar ook naarstig de Schriften van andere oude Geneesheeren, waar uit theophanes veel overgenomen heeft, geiezen, en met zynen Schryver vergeleken. De Voorreden bevat eene geleerde Verhandeling over den Schryver van dit Werk, den titel van hetzelve, de handschriften en andere hulpmiddelen, waar van zich de Uitgever bediend heeft, en de wyze, waarop hy by de behandeling is te werk gegaan. De naam theophanes nonnus is het eerst door bernard weder opgedolven. Te voren noemden de Geleerden onzen Schryver nonus, nonnus, of nonius; en 'er waren handschriften, die dit boek aan oribasius, of aan psellus, toeëigenden. Men vondt hier en daar ook wel melding van een' Geneesheer theophanes, maar nergens was het duidelyk aangewezen, dat deze theophanes en nonnus dezelfde personen zyn. Het boek is opgedraagen aan den Keizer constantinus porphyrogenitus, maar, dewyl 'er meer dan één dezen naam gedraagen hebben, zyn hier uit verschillende meeningen ontstaan over den hier bedoelden. Bernard houdt het, met lambecius, daar voor, dat het de Zoon van Leo is. Het schynt ons toe, dat het boek de Diaeta, door theophanes aan denzelfden Keizer opgedraagen, en waar van fabricius op twee plaatzenGa naar voetnoot(**) melding maakt, van de Epitome de curatione mor- | |
[pagina 496]
| |
borum onderscheiden zy. Deze twee plaatzen van fabricius zyn door bernard niet aangevoerd, die zich over dit boek de Diaeta eenigszins duister en onbeslissend uitdrukt. Ook maakt hy geen gewag van eene andere plaats van fabriciusGa naar voetnoot(*), waar de Epitome gezegd wordt uit de Schriften van oribasius ontleend te zyn. Hy handelt echter vry uitvoerig over de Schryvers, waar uit theophanes verscheiden Stukken heeft overgenomen, als alexander trallianus, aëtius, paulus aegineta, enz. Maar Cap. XXXIII, XXXVI, en eenige andere Stukken, die woordelyk uit alexander afgeschreven zyn, houdt hy, op goede gronden, niet voor Stukken van het Epitome van theophanes, maar voor inlasschingen der afschryvers. Meer zullen wy van den arbeid van bernard, aan dezen ouden Geneeskundigen besteed, niet zeggen; want proeven daar van op te geven houden wy voor noodeloos, daar wy opregt verklaaren kunnen, dat men op elke bladzyde gegronde verbeteringen of ophelderingen van den tekst vinden zal. Dit echter moeten wy nog aanmerken, dat dit boek voor Geneeskundigen niet alleen, maar voor elken liefhebber der oude Letterkunde, gewigtig is, daar de Uitgever, in de Aantekeningen, een aantal plaatzen van allerleië zoorten van oude Schryvers verbeterd en opgehelderd heeft. Zommige van deze verbeteringen zyn ondertusschen niet nieuw, doch, by zulk eene groote menigte, kan men dit, zelfs van de uitgestrektste belezenheid, niet anders verwachten. De Schryver heeft dit zelf niet anders verwacht, en hy heeft zich hieromtrent, by voorraad, ontschuldigd met de woorden van n. heinsiusGa naar voetnoot(†). Zoo is, b.v., de emendatie in antoninus liberalis, Cap. VI, p. 38, επει περισσως, voor επειπερ ισος, welke in de Aantekeningen op Cap. XVII, p. 79, voorgesteld wordt, reeds te voren door f. jacobs opgegevenGa naar voetnoot(§). |
|