Julia van Roubigné, eene Geschiedenis in Brieven. Twee Deelen. Met Plaaten. Naar het Engelsch. Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll, 1795. In gr. 8vo. 292 bl.
By 't leezen van de eerste woorden van de Voorreden: Deeze waarlyk sentimentele Brieven, schrikten wy, en dachten, zyn wy weêr veroordeeld, om een party laffe, weinig of niets betekenende, Woorden en Uitroepingen te leezen; een party streepjes en uitroepings-tekenen, enz. die alleen dienen om papier te vermorsen, te moeten overzien? Maar wy herstelden ons, toen wy, in 't vervolg dier Voorreden, bemerkten, dat het waar gevoelige (sentimentele) van het zotte, door den Steller van dezelve, wel duidelyk onderscheiden word. - Dit bemoedigde ons; en wy vonden ons in onze, daar op gegronde, verwachting niet bedroogen. - Sentimenteel toch is, in den zin die 'er de verdwaasdheid aan gehegt heeft, en die overmaat van rampen 'er aan hegten moet, oneindig van elkander verschillend: in de laatsten ongevoelig te zyn, is even zo laakbaar en onnatuurlyk, als het moderne, zo genaamde, sentimentele zot, en de menschheid en 't waar menschelyk gevoel onteerend, is.
Julia roubigné, de Heldin van deezen Roman, is (zo als dergelyke Heldinnen doorgaans zyn) eene zeer beminnelyke Dame; doch by uitstek ongelukkig, zo door de omstandigheden, waartoe haare Ouders vernederd waren, als door haar Huwelyk. Zy gedraagt zich, in 't eerste geval, met eene gelaatenheid, die haare jaaren en eerste opvoeding schynt te overtreffen; doch de beweeggronden daar toe, die zy opgeeft, zyn verstandig en leerzaam. Zy trouwt met eenen Man dien zy niet bemint, uit edelmoedige erkentenis, en, schoon zy aan haare verbindtenis getrouw blyft, eene in haare jeugd op gevatte liefde, waarvan haar Man noodlottig kennis krygt, vervult deezen met eene woedende yverzugt, en brengt hem tot den slap, om, op enkel, hoewel niet onschynbaar, vermoeden, zonder haar te hooren, haar door vergif van kant te helpen; en, te laat zyne dwaaling ziende, neemt hy Laudanum, die hem insgelyks den dood aanbrengt. Alles word in deeze Brieven levendig en natuurlyk afgemaald, en is doorvlogten met nuttige Zedelessen. Onder allen zyn die over den plicht eener Vrouwe jegens haaren Egtgenoot, in den 24sten Brief, bl. 150, enz. voorgedraagen, dubbel der leezing en overdenking waardig.