Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedkundig Verhaal van het Gedrag der Nederlandsche Gemeenebestgezinden, geduurende den tegenwoordigen Oorlog, door de Fransche Republiek aan den Stadhouder en zynen Aanhang verklaard, op den 1 February 1793; dienende om met de daad aan te toonen, dat het Bataafsche Volk, onaangezien de staat van Verdrukking, waarin hetzelve zich bevondt, de Wapenen der Fransche Republiek op alle mogelyke wyzen heeft ondersteund, om de bovengemelde Factie te onder te brengen. Te Leyden, by A en J. Honkoop, - te Amsterdam, by D.M. Langeveld, - te Haarlem, by J. Tetmans, - te Rotterdam, by D. Vis.De Tytel van dit Boeksken en bovenal de Naamen die 't zelve onderschreeven hebben, blauw en van irhoven van dam, moeten het gezogt maaken by elk die begeerig is den toedragt te weeten van 't geen, in het op den tytel gemelde Tydperk, heimlyk hier te Lande gedaan is, om Frankryk te begunstigen, en den Stadhouder, met diens Aanhang, tegen te werken. 't Zelve is door gemelde Heeren gedagtekend: Parys, 15 Nivose, het 3de Jaar der ééne en onverdeelbaare Fransche Republiek. (4 Dec. 1794.) Wy kreegen geen der veelvuldige Afdrukken, [die elkander gelyk zyn, uitgenomen de zindelyker uitvoering van de eene boven de andere, en dat die by tetmans, te Haarlem, eene Nederduitsche Vertaaling geeft van een en ander Stuk, anders alleen in het oorspronglyk Fransch te leezenGa naar voetnoot(*),] in handen, of wy doorla- | |
[pagina 170]
| |
zen het met die zelfde greetigheid, als wy, voorheen, veele Stukken, uit de pen van den laatsten Ondertekenaar gevloeid, geleezen hadden. Op veele bladzyden hebben wy ons moeten verbaazen, en wy twyfelen geen oogenblik, of dit zal het geval weezen der meesten, die dit veel ontdekkend kleine Stukje met eenige opmerking doorloopen. Van een Werkje, zo bekend, zo wyd en zyd verspreid, en van zo weinige bladzyden, zullen wy ons der moeite eens Uittrekzels bespaaren, en alleen de geringe moeite neemen, om, ten dienste van de zodanigen onzer Leezeren die het niet mogten kennen, of, uit het reeds aangeduide, niet op de rechte waarde schatten, af re schryven, 't geen de Heeren blauw en van irhoven van dam, ten slot, zeggen. Zy laaten zich dus hooren: ‘Het bovenstaand Geschiedkundig Verhaal zal, zo men hoopt, eenigzins kunnen dienen om het Fransch Gouvernement te doen zien: 1. Dat de Gemeenebestgezinde Party in Nederland, onveranderlyk, en ten allen tyde, de groote zaak der Vryheid, met al haar vermogen, heeft bevorderd en voorgestaan. 2. Dat dezelve in 't byzonder, op de ontwyfelbaare gronden van wederzydsch belang, onveranderbaar de belangen der Fransche Natie zyn toegedaan geweest, en dezelve altoos heeft aangemerkt als haar éénige natuurlyke Vriendin en Bondgenoot. 3. Dat, zy het Slagtoffer geworden zynde van haare trouw voor deeze Natie, onder het verraaderlyk Bestuur der Staatsdienaars van den laatsten Dwingeland der Franschen, het Fransche Volk, naa zichzelven van deeze Verraaders openlyk regt verschaft te hebben, het ongelyk grootmoedig behoort te herstellen, het welk door dezelven aan zyne Bataafsche Vrienden en Broeders aangedaan is geworden. 4. Dat de Gemeenebestgezinden, van het oogenblik der Oorlogsverklaaring door de Nationaale Conventie aan den Stadhouder en zynen Aanhang, deeze Verklaaring met al hun vermogen hebben ondersteund en agtervolgd, en deezen Oorlog van binnen met geen minderen yver voortgezet, dan dezelve van buiten is bewerkstelligd geworden. 5. Dat zy aan alle de uitnoodigingen der Represen- | |
[pagina 171]
| |
tanten van het Fransche Volk, om het juk hunner Overheersching af te werpen, daadelyk, en ten kosten van alles, hebben tragten te voldoen, in zo verre zelf, dat zy, geduurende den ruimsten tyd, en by herhaaling, gereed gestaan hebben den doodlyken slag aan hunne Dwingelanden toe te brengen; doch hier in telkens, en by aanhoudenheid, alleen verhinderd en te rug gehouden zyn geworden door het langduurig en eindeloos vertraagen van de hulp en den bystand der Fransche Wapenen, zonder welke het ten eenemaale roekeloos en onverantwoordelyk geweest zou zyn, het Zwaard binnen 's lands openlyk uit de scheede te hebben gerukt. 6. Dat zy intusschen daadlyk op de kragtdaadigste wyze medegewerkt hebben, tot den voorspoed der Fransche Wapenen, door een aanzienlyk gedeelte der Legermagt van hunne Dwingelanden binnen 's lands bezig te houden, en langs dien weg te beletten om tegen hunne Fransche Broeders openlyk te velde te kunnen trekken. 7. Dat de Gemeenebestgezinden voorts in alle hunne onderneemingen op de regelmaatigste en hunner Party waardige wyze te werk zyn gegaan, en zichzelven eene Representatie gegeeven hebben, op de éénigste wettige wyze welke in hunne omstandigheden mogelyk was, en welke daadlyk haaren oorsprong alleen uit den boezem van het onderdrukte Volk genomen heeft. Uit hoofde van welk alles zy dan ook vermeenen bevoegd te zyn om van de Edelmoedigheid der Fransche Natie, en haar doorlugtig Bewind, te verwagten, dat het Bataafsche Volk, als de Vriend en oude Bondgenoot der Fransche Republiek, zal worden aangemerkt en erkend; dat men een billyk onderscheid zal weeten te maaken tusschen het aanzienlyk Lichaam eener geweldig onderdrukte Natie, en den kleenen Slaavenhoop, die, aan den throon des Stadhouders vastgeketend, tot hier toe nog voortgaat haar in de jammerlykste slaaverny te doen zugten; dat men regtvaardig zyn zal in het overweegen van het geen de Nederlandsche Gemeenebestgezinden, tot hier toe, daadlyk hebben gedaan, en wat zy waarlyk hebben kunnen doen, en uit dien hoofde een billyk onderscheid maaken tusschen hun genoeg gebleekene begeerten en hunne geringe vermogens, tusschen hunnen pligt en de mogelykheid om aan denzelven te voldoen, en eindelyk, dat men, zich herinnerende de menigvuldige en langduurige verongelykingen, welke het Bataafsche Volk, uit hoofde | |
[pagina 172]
| |
zyner verkogtheid aan de belangen der Fransche Natie, heeft moeten ondervinden, en zich geduldiglyk getroosten, grootmoedig en regtvaardig genoeg zal zyn, om dit edelmoedig en getrouwe Volk, openlyk, als een Genootschap van Broeders, in zyne armen te ontvangen, en hetzelve onbepaald te doen deelen in alle die zegeningen, welke de Grondbeginzelen der Fransche Revolutie niet konnen naalaaten over het algemeene Menschdom uit te storten. Op alle deeze gronden is het, dat de Nederlandsche Gemeenebestgezinden zich daarenboven vleijen eene wettige aanspraak te hebben op de Hulp, door de Fransche Natie, in de onuitwischbaare besluiten van haare Vertegenwoordigers, aan alle Volkeren toegezegd, die bereid zyn om met haar de Dwingelanden allerwegen te bestryden, en de Vryheid van het Menschdom te doen zegevieren. - Het is dit grootmoedig Grondbeginzel, het welk het Fransche Volk dan ook den Oorlog aan hunnen Stadhouder, maar geenzins aan hunne onderdrukte Landgenooten, heeft doen verklaaren: waar op zy dus, zo wel als op hunne menigvuldig aangewende poogingen, om eenen gemeene zaak met de groote Handhaavers der Regzen van het Menschdom te maaken, hunnen eisch durven gronden, om, by de Inrukking der Fransche Troepen in hun Gemeenebest, als een vry en onafhangelyk Volk behandeld en aangemerkt te worden, welks Regten men verpligt is in allen opzigte te eerbiedigen, welks Leden men als zyne waare Vrienden en Broeders beschouwt, en van welks gelukkige en allernaauwste vereeniging men zich de grootste voordeelen en het onwrikbaarst wederzyds geluk der beide Gemeenebesten moet voorspellen.’ |
|