Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis langs den Rhyn, van Maintz tot Dusseldorp, behelzende eene zo naauwkeurige als belangryke Beschryving der Steden, Dorpen en Vlekken, aan den oever des Rhyns gelegen. Benevens een zeer omstandig Bericht van den Wynbouw, als ook van den geheelen Houthandel, toestel en bestuuring der Houtvlotten; als mede eene uitvoerige Beschryving der voornaamsle Tafereelen in de Gallery van Dusseldorp. Met Plaaten en Kaarten. Tweede Deel. Andernach - Dusseldorp. Te Haarlem, by F. Bohn, 1793. In gr. 8vo. 244 bl.Genoeg hebben wy van den aart deezes Werks gezegd, in onze Beoofdeeling des Eersten DeelsGa naar voetnoot(*), om, zonder iets dergelyks, daar dit Tweede Deel, ten dien opzigte, met het voorige volkomen gelyk staat, by te brengen, terstond over te gaan tot de opgave van den Hoofdinhoud van 't geen dit Tweede en laatste Deel ons aanbiedt. Alleen nog dit, met een enkel woord, dat de Schryver, schoon nog schilderagtig genoeg blyvende, min sterk gloeiende kleuren bezigt - over 't algemeen bezigt; want van het overdreeven schilderagtige zal men niet wel vry kunnen pleiten de beschryving van zyn gezigt op den Veitsberg, bl. 52, enz. Dan het was ‘een betoverend Gezigt! Eene plegtige stilte, alleen door het gezang der Nachtegaalen en 't getjilp van | |
[pagina 164]
| |
onteibaare vogeltjes verleevendigd, maakte hem deeze woestyn ten tempel. - Een heilige verrukking hieldt zyne leden opgetoogen; een Goddelyke waasem der van alle zyden gecierde en welriekende Natuur omwolkte zyne Ziele!’ Doch dit in 't voorbygaan. Stak, in het Eerste Deel, het Bericht van den Wynbouw uit, de Beschryving van den Houthandel en de Houtvlotten maakt dit Deel niet min opmerkenswaardig. Ons staat niet voor ergens iets zo uitvoerigs en naauwkeurigs, deezen voornaamen Handeltak betreffende, aangetroffen te hebben. Komt onze Reiziger tot de opgave van Kleinigheden; deeze waren onvermydelyk om 'er den Leezer een zo uitvoerig en verstaanbaar verslag van te geeven; en zullen de twee Plaaten, 'er bygevoegd, gewis, den Houthandelaaren behaagen. - Wy kunnen 'er alleen uit overneemen de beschryving van de Provianthutten. ‘Het kwam my,’ schryft by, ‘ongelooflyk voor, dat 'er, in zulk een korten tyd, zo veel zou kunnen gebruikt worden; doch myn Geleider verzekerde my oprecht, dat op zulk een reis wel 40 tot 50,000 pond brood - 15 of 20,000 pond vleesch, 10 a 15,000 pond kaas, - 10 a 15 Centenaars boter - 8 à 10 Centenaars gerookt vleesch - 30 of 40 Mudden erwten en boonen - 8 à 10 Mudden zout, - 5 à 600 vaten bier - 3 à 4 stukken wyn, en even zo veel van eene mindere soort voor het Volk, die, in gevalle van nood, of by aanhoudenden arbeid, uitgedeeld wordt, - zonder de overige specery- en andere waaren in aanmerking te neemen, gebruikt werden.’ Te recht mag de Schryver aantekenen: ‘Onder alle groote en stoute onderneemingen, ken ik 'er geen, die aanmerkelyker en bewonderenswaardiger is, dan de bouw en behandeling van zulk een vervaarlyk beweeglyk werktuig, van 't welk men zich op den Rhyn vooral, boven alle Rivieren van Europa, en welligt in de gansche Waereld, tot den Houthandel bedient. Ze zyn de reuzen onder onze Vaartuigen. Men verbeelde zich een dryvend houten Eiland, van omtrent duizend voeten in de lengte, en negentig voeten in de breedte, in welkers midden van tien tot dertien ruime hutten, van planken zamengevoegd, geplaatst zyn, en waarop een taamlyk dorp zou kunnen staan; vier of vyfhonderd roeijers en arbeiders bewoonen dezelve.’ | |
[pagina 165]
| |
De eer der uitvindinge van dit Vlotgevaarte kent de Reiziger aan de Hollanders toe; en ten bewyze daarvan strekt, dat de gebruiklyke Kunstwoorden, of zogenoemde Vlottermen, meest uit de Nederduitsche taal haare afkomst hebben. - Men zal met genoegen den Reiziger op dit Houtvlot vergezellen van Andernach tot Dordrecht, en wegens den Houthandel byzonderheden, niet algemeen bekend, aantreffen. Wy neemen alleen eene der Aantekeningen over. ‘Men zegt in het algemeen, in de bovenste Rhynstreeken, dat tot den Vlothandel ten minsten 300,000 Ryksdaalders Capitaal vereischt worden, 100,000 Ryksdaalders in het Bosch, 100,000 op het Water, en 100,000 voor de daar toe vereischte onkosten. - Een schoone Som! - om deeze reden is de Vlothandel gewoonlyk het werk van een gansche Handelmaatschappy. - Men wil dat de Hollanders voor een cubiek voet hout in de doorsneede een Dukaat betaalen; daar uit kan men ligtlyk opmaaken, dat het hout, dat van den Boven-Rhyn, van den Main en Rhyn, aangevoerd wordt, den Hollanderen jaarlyks de uitgave van eenige Millioenen kost. Men rekene slegts de vertolling van een eenig Vlot, welke van Maintz tot aan Dordrecht 35,000 Gulden bedraagt, en dan zal het bewys zig klaar genoeg opdoen.’ De eerste Stad, van welke men hier eene breede Beschryving aantreft, is Bonn. Onder de byzonderheden vinden wy: ‘Reeds sints eenige jaaren is hier een Leesgezelschap, dat sedert korten tyd zeer toegenomen is. - Eenige Liefhebbers van letterkunde en weetenschappen, die elkander de Journaalen, periodike Werken, en andere voortbrengzelen van smaak en letterkunde, die zy voor eigen rekening hadden, mededeelden, namen het besluit, om zig tot een vast gezelschap te verzamelen, een vergaderplaats te huuren, en om hunne Werken bekend en algemeener nuttig te maaken. - Verscheide anderen kwamen daar by; de Keurvorst zelve tekende daar op in. Het is reeds werklyk over de honderd leden sterk, en gebruikt een schoon en wel ingericht vertrek, op de derde verdieping van het schoone Raadhuis. - Ieder vreemdeling kan en mag, op zekere uuren, die opgenoemd zyn, by de lyst, die men hem voorlegt, en waarop hy zyn naam | |
[pagina 166]
| |
schryst, dien hy telkens by zyne intrede aanwyst, geduurende zyn verblyf alhier, hetzelve bezoeken.’ Bruhl krygt haare beurt; doch Keulen een grooter, en teffens een gunstiger getuigenis dan veele Reizigers daar aan geeven. Onze Reiziger werd het tegendeel gewaar, by zyne eerste wandeling, van 't geen verscheide Reisbeschryvingen van Keulen zeggen; naamlyk, ‘dat ze de onaangenaamste Stad van gansch Duitschland is, en dat men, in heur wyden omtrek van drie uuren, niet één bezienswaardig huis aantreft.’ Naar zyne ervaarenis ‘is Keulen eene Stad, waar men meer beziens- dan wenschenswaardigs vindt; waar men eer lust heeft om door te reizen dan te woonen.’ De Regeering te Keulen, en byzonder de ouderwetsche en staatlyke vertooning, welke de regeerende Burgemeester maakt, beschreeven hebbende, laat hy volgen: ‘Wil men deeze Heeren in hun vollen glans zien, dan weet ik geen bekwaamer tyd daartoe dan den dag op welken de zogenoemde Godsdragt gehouden wordt. - Eene Processie, die op den tweeden Vrydag naa Paaschen alle jaaren door den ganschen Raad, het hooge Domkapittel, de Stisten en Kloosters, en de overige Geregten in de Stad, gehouden wordt. Alles verschynt dan in zyne Amptskleeding, in volle pragt en waardigheid. Nog voor weinige jaaren verzelde een mensch in Masquerade als Arlequin, tot ergernis van alle verstandigen, deeze Processie, welken de Keulenaars het Gekken BeuchenGa naar voetnoot(*) noemden, en die aanhoudend voor het Venerabile uit dansen moest. Dit moest, naamlyk, in naavolging van David geschieden, die voor de Arke danste. Maar waarom dan een Arlequin, en niet een David met een harp? Doch thans is deeze zotheid, tot roem eener beter denkende Magistraat, en tot minder ergernis, geheel afgeschaft.’ | |
[pagina 167]
| |
De Domkerk ontgaat 's Reizigers opmerking niet, noch de Kapelle der drie Koningen; doch wy zullen 'er ons niet by ophouden, en liever met hem treeden in het Vryadelyk Vrouwen-Stift, St. Ursula. ‘Dit Vrouwen Stift,’ vermeldt hy, ‘welkers Jongvrouwen allen uit ouden Graaflyken stand moeten zyn, is inzonderheid door St. Ursula met heure Elfduizend Maagden merkwaardig. De gansche Kerk byna is met beenderen vervuld, en zulks allen van haar die tot dit gezelschap behoorden, zo als blykt uit het grafteken van een Kind, dat, onder in de Kerk, een weinig boven den grond, gevonden werdt, het welk door de aarde, geduurende de marteling dier maagden, met het zuiverste maagdlyke bloed bevogtigd, weder zou uitgeworpen zyn. Beneden, ter rechter zyde, by den ingang der Kerk, toont men de Gouden Kamer, in welke de ontelbaare Koppen, benevens honderd andere Reliquien, gelyk boeken in een Bibliotheek, gerangschikt staan. De Koster, die my dit heiligdom liet zien, haalde met een stok verscheide Koppen na beneden, die hy dan met de handen opving. Hy zeide daarby, zonder adem te haalen, de gansche martelgeschiedenis en genealogie van iederen Kop, op; tot dat 'er een half dozyn afgeloopen waren; waar naa hy weder op nieuw, met dezelfde geschiedenis des eersten, by den zevenden voortging, en dit met zulk een yver, als of hy 'er zelve by ware geweest; ik zag den goeden man verscheide maalen sterk in de oogen, om hem aan 't geen hy reeds gezegd hadt te herinneren, doch ik merkte, dat hy zig in 't geheel niet van zyn stuk liet afbrengen. Dat de heilige ursula een gezelschap, 't welk haar vergezelde, by zich kan gehad hebben, daar aan zal mogelyk niemand twyfelen; doch welk verstandig mensch zou zig laaten wysmaaken, dat dit gezelschap uit een getal van 11000 zou bestaan hebben? Ik wil liever, met zommige Geschiedschryvers, gelooven, dat een van heur gezelschap XImilla mag geheeten hebben, waar uit een afschryvende Monnik, in de toenmaalige onnaauwkeurige tyden, in welke bovendien de abbreviatien in de Monnikschriften menigvuldig voorkomen, ligt Elfduizend maaken kon. Wonderlyk en gansch tegenstrydig moet het ieder voorkomen, die in het choor deezer Kerke de Geschiedenis geschilderd ziet, waar de H. ursula met heur tal- | |
[pagina 168]
| |
ryk gezelschap op een groot Oorlogschip te Keulen aanlandt, daar naauwlyks een middelmaatig Koopvaar dyschip tot daar den Rhyn opkomen kan.’ Wy herinneren ons, dit schryvende, in de Groote Kerk te Haarlem, eene soortgelyke zeer belachlyke vertooning gezien te hebben, die verlichter tyden behoorden te weeren; te weeten, het Fabelagtig Zaagschip, dat de Havenketen te Damiate stukken zaagde, verbeeld door een Oorlogschip, met Kanon ruim en ryklyk voorzien, en van maakzel als die der laatstverloopene Eeuwe. Dit in 't voorbygaan. Veele andere byzonderheden van Keulen vindt men vermeld, en bovenal, tot afwisseling, het Naturalien-Kabinet van den Vryheer van habsch beschreeven. Van Deutz, of Duits, als mede Mulheim en Nuis, treft men keurige berigten aan. Dusseldorp trok bovenal de opmerking des Reizigers: en, onder de bezienswaardige voorwerpen, vergeet hy de onschatbaare Gallery van Schilderstukken niet; ten welken opzigte hy aanmerkt: ‘De oprigting dier Gallery is onbetwistbaar eene weezenlyke weldaad voor alle tyden, voor ieder Kunstvriend zonder onderscheid; men vindt hier, als 't ware, in één punt vereenigd al het schoone wat de Schilderkunst sedert eeuwen heeft voortgebragt, en ik zou te veel onderneemen, wanneer ik my in eene beschryving van dit gansche Heiligdom wilde inlaaten, en in hoe veel zou ik niet te kort komen. - Geschilderd, en beschreeven, is schier zo ver van elkander onderscheiden als de hemel van de aarde. - Zelfs de beschryvingen van eenen winkelman, eenen mengs, zyn slegts gesleepen glazen, en wel glazen voor een zeker soort van oogen. - Woorden zyn geen verwen, en ik wanhoop byna, of zo iets kan beschreeven worden. Weshalven ik slegts het een en ander stuk oppervlakkig aanhaalen zal, zo als ik het zag en gevoelde; wyl ik te zeer overtuigd ben, dat al het andere met eigen oogen moet gezien worden.’ 't Geen hy 'er van zegt, zal den Kunstvriend behaagen; wy moeten hem derwaards verzenden, en maar alleen nog optekenen, dat de Keurvorst johan willem, de Oprigter, ‘geen kosten ontzag om de vlyt der Kunstenaars aan te moedigen. Onder hem werd de kunst, naar verdiensten, grootmoedig beloond, waar van ons de ryke besoldingen, die hy aan den Ridder van der werf, | |
[pagina 169]
| |
aan bellucci, pelligrini, zanetti, milnese, schoonsant, den Ridder van douven, weenix, schalken, van der neer, rachel ruisch, van nikele, en meer anderen, om zo te zeggen als verkwistte, de duidelykste en spreekendste bewyzen zyn. - Van der werf kreeg alleen een jaarlyks inkomen van 20,000 Guldens; waar voor hy echter slegts een half jaar in dienst van den Keurvorst behoefde te zyn. Zyne Stukken werden hem nog boven dien, de kleine met 10,000, en de grootere met 20,000, Guldens, betaald.’ |
|