Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 144]
| |
Brieven over het voordzetten van Schaapen en het verfynen van derzelver Wol in de Vereenigde Nederlanden, door P.T. Couperus, Lid van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem, en van het Provintiaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten, enz. Dienaar des Woords te Gouda. Te Gouda by W. Verblaauw, 1793. In gr. 8vo. 54 bl.De Wel Eerw. couperus, by de uitgave der Verhandelingen van den Heere d'aubenton over de Fransche WolleGa naar voetnoot(*), beloosd hebbende eenige Aantekeningen op dezelve te zullen doen volgen, verstond van den Drukker dier Verhandelingen: dat de aandacht van onze Landgenooten op die Stukjes niet zoo veel gevallen was, dat hy, by het uitgeeven van dezelve zyne rekening vondt; en oordeelde derhalven best, die beloofde Aantekeningen in eenige Brieven te omvatten, ten einde de daarby belang hebbende, van zyne verrichtingen, ten opzichte van het verfynen onzer Vaderlandsche Wosle, niet onkundig te laaten. In den Eersten Brief, welke enkel in dit Stukje gevonden wordt, schryft zyn Eerw. aan den Heer p.a. twent, Heer van Raaphorst en Rozenburg, welke met hem, sedert den Jaare 1786, de zorg op zich genomen heeft, over zulke Schaapen, die de Huishoudelyke Tak van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem gekreegen hadt, om daar mede Proeven tot verbetering van onze Inlandsche Wolle werkstellig te maaken: dat hy, onder zyne Papieren, een bewys van onzer Voorvaderen nyverheid gevonden heeft, onder den titel: ‘Consideratiën en Middelen om de Duinen te herstellen, en door het depopuleeren der Konynen bekwaam te maa ken tot het beweiden van Schaapen, om daar door een product van Wol te bekomen, tot maintenue der Manufactuuren;’ gedrukt by enschedé te Haarlem 1739. Dat hy vervolgens van den Eerw. Heer kneppelhout, Predikant te Gorinchem, een ander geschrift, in Folio gedrukt, ontvangen heeft, behelzende: Consideratiën en Middelen, die zouden kunnen strekken tot aankweeken van Wol, en tot voortzettinge van Wolle Manufactuuren, en de gevolgen van dien, in de Provintie van Holland en Westvriesland. Deelende, ten slotte van dit bericht, beide deeze Stukken, als Aanhangzels op deezen Brief, of als Bydragen tot de Verhandeling van den Heer d'aubenton, mede; schoon zyn Eerw. niet in alles met de Opstellers dier Stukken, (zynde geweest de Heeren buissant,) overeenstemt; keurende inzonderheid het daarin voorgedragen verbod, van den uitvoer der Inlandsche Wolle, af. | |
[pagina 145]
| |
In het tegenwoordig tydstip, in het welk men zo veel moeite doet om ook in ons Vaderland de Wolle tot meerdere volkomenheid te brengen, kunnen deeze Stukken van dienste zyn, om het gevoelen van vroegere Schryvers, over dit belangryk onderwerp, met de tegenwoordige denkbeelden te kunnen vergelyken. Zekerlyk is 'er heden nog al te veel waarheid, in de klagten, welken men in het tweede Stuk aantreft, en reeds in den Jaare 1739 ontboezemde, namenlyk: ‘dat de Engelschen Vigilanter als wy in dit stuk geweest zyn; dat zy zich op de Manufactuuren toegelegd, en ons onverwagt daar van ontbloot hebben, door de Fabryken met haare Wolteelderyen te ondersteunen; terwyl wy verwaarloosd hebben, de onzen op dien grondslag te bouwen; dat men die Waarheden wel erkend, maar tot derzelver herstellinge geene wegen heeft ingeslagen.’ Wy hoopen dat de Eerw. couperus gelukkiger in zyne poogingen moge slaagen dan de Heeren buissant gedaan hebben; het geen wy ook voorzien, nadien, (als men ons wél onderricht heeft,) zyn Eerw. reeds zodanige Inlandsche Wolle geteeld heeft, die in de bereiding, en in het maaken van Lakenen, geenszins voor de Spaansche Wolle behoeft te wyken. Wy verlangen dit in de volgende Brieven bewezen te zien, en raaden intusschen de leezing van deezen eersten Brief, de by die stoffe belanghebbende Nederlanders - dat wy allen zyn - met genoegen aan. |
|