| |
Plan, ter oprigting eener nieuwe hoogeschool.
Aan de Heeren Schryveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
myne heeren!
Schoon men zou mogen veronderstellen, en zeker met niet weinig schynbaarheids, dat wy in ons Vaderland genoeg Hoogeschoolen, en mindere Kostschoolen, hebben, voor de Jeugd van beide Sexen geschikt, en dat deeze volstaan kunnen ter bereiking van alle de oogmerken der Opvoeding, ben ik gansch nederig van gevoelen dat 'er nog eene Leerschool ontbreekt tot het aanleeren van Kundigheden, in de gemelde niet onderweezen.
De Opvoeding moet zich, even als alle dingen, naar den loop en de zeden der tyden rigten. Ondergaan deeze laatstgemelde eene weezenlyke verandering, de eerstgenoemde behooren desgelyks veranderd te worden.
Het groote gebrek, in onze Hooge- en mindere Schoolen, bestaat daar in, dat, het geen men 'er leert, zelden in 't werk gesteld wordt; en dat, het geen elk meent te moeten doen, daar ononderweezen blyft, althans voor zo verre ik heb kunnen naagaan.
De bevalliger Weetenschappen, welke wy in 't openbaar leeven moeten medebrengen, leert men nergens in onze Schoolen: terwyl, in tegendeel, onze Zoons en Dogters een goed gedeelte van hunnen jeugdigen leeftyd doorbrengen, en ten koste van niet weinig gelds, om Grieksch, Latyn, Wysbegeerte, Geschiedkunde, Aardrykskunde, Muzyk en Jufferlyke Handwerken, te leeren; en dus kundigheden opdoen, welke zy vervolgens niet verkiezen te werk te stellen, of die zy ten hunnen voordeele niet kunnen aanwenden.
Doch waar hebben wy eene School om de beschaafde en
| |
| |
nutte Kunsten te leeren om den Tyd te dooden, om Geld te verspillen, en als Lieden van de Groote Wereld te leeven? Men heeft tot nog gebrek aan leerregelen voor deeze uitgebreide Weetenschappen; zelfs de byzondere takken daar van laat men zonder behoorelyk onderwys. Nogthans gaat het onlochenbaar vast, dat deeze de bezigheid uitmaaken van het leeven veeler duizenden, die, het smert my dit te moeten zeggen, deeze werkzaamheden zeer slegt en broddelagtig verrigten; alleen overgelaaten zynde aan het volgen van voorbeelden zo gebrekkig veelal als zy zelve, beroofd van geregeld onderwys, en een beloop van lessen, om hunne stappen te bestuuren.
Om deeze reden, myne Heeren! verzoek ik dat Gl., in uw Maandwerk, plaats zult gunnen aan een Plan, door my gevormd, tot het oprigten eener Nieuwe Hoogeschool, om gebouwd, en by openbaare Inschryving voorzien, te worden met de noodige Professoren, om elke Weetenschap, Kunst, of Tak van dezelve, te leeren, die eenigermaate betrekking hebben op het leeven naar den trant; verschoon dit woord; het is misschien wat laag; doch het drukt myn denkbeeld best uit.
Het Gebouw, daar toe dienende, moet gemaakt worden naar een zeer grootsch ontwerp. De juiste plaats, waar het staan moet, weet ik nog niet te bepaalen; doch zo veel durf ik wel zeggen, dat deeze zo veel mogelyk zyn moet in het harte des lands, en, zo naby het vallen kan, op eene plek geschikt ten openbaaren vermaake; het moet, om zo te spreeken, de Hoofdtempel van Mode en Verlustiging weezen.
De bedoelde Hoogeschool moet alle andere in grootheid en uitgebreidheid overtreffen, en, ter oorzaake van de veelvuldige Weetenschappen daar aan te leeren, onderscheiden weezen in Collegien, die elk hun Hoogleeraar, en bepaalde Lessen, hebben. Ik zal dit myn veelbevattend denkbeeld nader ontwikkelen.
Het Kans-Collegie, by voorbeeld, moet het wyde veld afloopen van Kansberekeningen, geschikt voor elk Hazard of Dobbelspel. De Hoogleeraar moet een Man zyn tot dit onderwys ten vollen geschikt; die ten minsten twintig jaaren Lid geweest is van eenig voornaam Speelgezelschap; die, in dat tydsverloop, ten minsten genomen, vyftig goede Kapitaalen, zyn eigen daar by gerekend, na de Maan geholpen heeft, zo als men zegt; ook zal het hem tot eene byzondere verdienste strekken; tot het bekomen van deeze post, als hy een honderd Erfgenaamen bedierf vóór dat zy de jaaren bereikt hadden om hun Erfgoed in handen te krygen. - Het oogmerk zyner Lessen moet strekken om alle de onderscheidene wyzen te ontvouwen, tot nog maar aan de weinige bevoorregten bekend, hoe men best de Kaart en Dobbelsteen gebruikt.
In dit zelfde Collegie wilde ik gaarne een Pathologisch Pra- | |
| |
fessor hebben. Onder deezen grootschen Tytel bedoel ik een Man, die Lessen geeft over de Driften; de kunst leerende om onze eigene te verbergen, en elk mogelyk teken daar van te onderdrukken; en hoe wy best de Driften in eenen ander kunnen opwekken, om 'er, op zyn tyd, voordeel mede te doen. - Dat dit een noodzaaklyke tak is, in de Kunst van Speelen, zal niemand lochenen; doch, dat dezelve weinig gekend wordt by de Nieuwelingen, zal elk, des eenigzins kundig, gereedlyk onderschryven. In de daad, een Jongeling in de Groote Wereld te brengen eer hy dit geleerd hebbe, is zo ongerymd, als dat men een Kind ter Schoole bestelt eer het kan spreeken, of een Jongeling na de Hoogeschool eer hy kan leezen.
Het lydt geen twyfel, of 'er moet een Collegie zyn, waarin de taak des Hoogleeraars bestaat, om de beginzels en regels te onderwyzen van alle Spelen, van de hoogste tot de laagste soort; want elk behoort naar zyn vermogen en sinaak Lessen te kunnen ontvangen. Deeze Lessen zullen vergezeld gaan van, en opgehelderd worden door, Proeven: hier voor zyn de onderwerpen zo goed geschikt als de Natuurkunde, waar toe men zulk een magtigen Aparatus behoeft: een kleine Toestel kan het afdoen. - Met veel vrugts zou men Eerepryzen voor de Leerlingen kunnen ophangen, Gouden en Zilveren Medailles, gestempeld met het Zinnebeeld en de Spreuk der Hoogeschoole; byzonderheden, die nog nader te bepaalen staan, en ligt zullen kunnen gevonden worden, als de geopende Inschryving, waar voor ik geen vrees van mislukken heb, een grooten toeloop krygt.
Want, dit moet ik 'er byvoegen, en 't zal zeer kunnen dienen om de lust ter Inschryvinge op te wakkeren. Dit Collegie, gelyk ook alle andere van deeze nieuw op te rigtene Hoogeschool, zal kunnen gehouden worden door jonge Juffrouwen zo wel als door jonge Heeren. - Men hebbe hier geen dugten voor iets euvels; want het steunt op veelvuldige waarneeming, dat, hoe meer men op het Spel verslingerd raake, hoe doffer en werkloozer de dierlyke Driften, en hoe onverschilliger de Sexen omtrent elkander, worden. Het aantal van schoone ongehuwde Dogters, in de Groote Wereld, levert biervan een voldingend bewys op; en zelfs zy, die door de eene of andere vlaag in het Huwelyk geraakt zyn, weeten, hoe menigmaal hunne Egtgenooten liever een Donkertje over aan de Speeltafel, dan aan hunne zyde op het Ledikant, doorbrengen.
Het doorbrengen van zyne Middelen, is een voorwerp van eene erkende aangelegenheid; het groot Desideratum in deezen is, te weeten hoe dit te doen op de bevalligste en schielykste wyze. Veel hiervan, ik beken het, kan geleerd worden in de reeds gemelde Collegien; by welke ik, ware het niet wat
| |
| |
te omslagtig, en van te veel zwaarigheden omzet, gaarne een Collegie van Harddraavery zou gevoegd hebben; doch dit zal, als het andere opneemt, ook wel gevonden kunnen worden, en niet weinig luisters aan de Hoogeschool byzetten; ja ik word langs hoe meer overtuigd, dat men het 'er niet wel buiten zal kunnen stellen, aangezien de Weddingschappen, en andere Geldverteerende omstandigheden, daar mede vergezeld gaan, en waaromtrent men wel degelyk onderwys noodig heeft. - Doch, terwyl dit aangelegen stuk nog in overweeging hangt, zal ik voortgaan met andere Hoogleeraarschappen, die onverwyld moeten plaats grypen, aan te duiden.
Een Hoogleeraar, in een ander Collegie, moet les geeven over de Ydelheid der Rykdommen, derzelver ongenoegzaamheid om den Mensch gelukkig te maaken, ons onvermogen om iets van dezelve met ons in 't graf mede te neemen; en de daar uit volgende Wysheid, dat wy 'er van afstappen, langen tyd vóór dat wy derwaards heenen gaan. Deeze Hoogleeraar zal eene groote verscheidenheid van onderwerpen, niet min belangryk dan vermaaklyk, moeten behandelen; als het geeven van Concerten, van Maaltyden, het houden van Tafelschuimers, de Kleeding, en bovenal de Weetenschap om buiten 's Huis alleen vermaak te vinden; het houden van Matressen, enz. - Misschien hebben eenigen, op het hooren van dit laatste, nog eenige ouderwetsche vooroordeelen omtrent het Huwelyksleeven en de Egtverbintenis; doch de dwaaze schroomvalligbeden, hier uit gebooren, zullen welhaast verdwynen, als myne Hoogeschool aan den gang is, en de Lessen, daar gegeeven, de gewenschte uitwerking baaren op de begrippen en Zeden myner Landsgenooten, die, ik zeg het met hartzeer, by andere Volken vergeleeken, nog in de eerste beginzels van de Bon Ton zyn.
Dan, (om hier over niet uit te weiden, terwyl ik nogthans, daar het my te binnen schiet, de Agterlykheid der Nederlanderen in de Bon Ton een der Hoogleeraaren wel wil opgeeven tot een gepast onderwerp zyner Intree-redenvoering,) eene andere Weetenschap, welke op myne Hoogeschool moet onderweezen worden, en die zeer veel werks in zal hebben ter behoorelyke ontvouwing, waarom de Hoogleeraar in dien Tak een eerste kop moet weezen, is de Weetenschap, of liever de Verborgenheid, om van Niets te leeven, en egter overvloed van alles te hebben! - Dit luidt wonderspreukig, en men zou het voor eene, zichzelve omverstootende, tegenzeggelykheid houden. Om der waarheid hulde te doen, kwam het my in de dagen myner eenvoudigheid zo voor; maar ik ben nu ten vollen overtuigd, dat 'er zulk een Weetenschap bestaat, en niet in bespiegeling, maar in de daadlyke uitoesening, bovenal in de laatste jaaren; eene groote vordering in de Kunst des Leevens, welke onze Eeuw, en misschien bepaalder on- | |
| |
ze Leestyd, tot onverwelklyke eere strekt! Immers, ik meen 'er verscheiden te kennen, die een heerlyk Huis in de Stad, en een fraai Buiten, hebben, beide op het kostbaarst, en in den eersten smaak, gemeubileerd, wier Rydtuigen, Stoet, en Gastmaalen, op ettelyke Duizenden 's jaars te staan komen, en die minder met de daad, in vryen eigendom, bezitten, dan de schuld by den Vleeschhouwer bedraagt. - Een Kunst als deeze te leeren, is zeker zeer te verlangen; dat ze kan geleerd worden, blykt Proefondervindelyk uit de gemelde voorbeelden; en wie weet niet, hoe veelen, die, zints jaaren, minder dan Niets hadden, nog trots veele daadlyk Ryken leeven. Dat men in die Kunst wel eens faalde, waarvan de bewyzen in overvloed rondsom ons zyn, is geen tegenwerping; het strekt alleen ten blyke, dat men de Kunst niet volkomen verstond, en men zou zulks niet mogen toeschryven aan het gebrek van zulk een Kweekschool, als ik thans de
eer heb voor te draagen. - Indien de Praktyk, meesterlyk jaaren lang uitgeoefend, iemand geregtige tot het Hoogleeraarschap in dit Vak, waar ondervinding blykbaar veel, zeer veel, afdoet, en een onmisbaar vereischte is, zou ik zeker Edelman, indien hy zich wilde vernederen om een post in de Hoogeschool van myn Ontwerp te bekleeden, daar toe aanpryzen. Allen, die hem kennen, bewonderen hem als een Heer van de uitsteekendste verdiensten in de Weetenschap om van Niets te leeven, en egter overvloed van alles te hebben. ô, Die groote Man! zyn Borstbeeld, zo hy geen Hoogleeraar wordt, verdient boven den ingang van het Collegie, waar men deeze Lessen geeft, te pronken.
In den aanvang van myn opgegeeven Ontwerp, heb ik met een woord gedagt aan het Tyddooden, als eene noodwendige begaafdheid deezer dagen. En, dewyl het onmogelyk is tot alle byzonderheden af te daalen van de byzondere Weetenschappen, op deeze Nieuwe Hoogeschool aan te leeren, zal ik my bepaalen tot eenige weinige Aanmerkingen over het Tyddooden; in de hoope van dan genoeg gezegd te hebben, om elk onbevooroordeelde te overtuigen van de nutheid, ik had bykans noodzaaklykheid geschreeven, van myn Plan, 't welk voor veele verbeteringen vatbaar is, en waartoe ik de hulp en medewerking van UEd., of van uwe geëerde Cortespondenten, verzoek.
De Tyd is de groote vyand van veele duizenden: zy zyn 'er, uit dien hoofde, gestadig mede in oorlog; doch, by mangel aan onderwys, slaagen zy 'er zelden gelukkig in. De Lessen in een der Collegien van myne Hoogeschool moeten gaan over het gebruik der wapentuigen in deezen zwaaren kryg; - als, by voorbeeld, het te bedde liggen tot den middag; het bywoonen van Verkoopingen, zonder op eenig ding te bieden; en bovenal het rondloopen in de Winkels;
| |
| |
de geliefde bezigheid van veele onder de Sexe. Immers, zy gaan de eene Winkel uit, de ander in, zonder iets op te doen. De Winkelierster haalt alles overhoop; doch van koopen ontslaat men zich, door aan te merken, dat het een te fyn, het ander te grof, is; dat het een te duur, en het ander geen geld waardig, is: dit zou wel aanstaan, maar men heeft iets dat 'er veel op lykt; het ander is goedkoop genoeg, doch ondraaglyk leelyk: die stof komt schoon, maar krank, voor; geene zo sterk, dat dezelve veel langer zou duuren, dan de Mode gedoogt: tegen een derde heeft men niets in te brengen, dan men is niet zeker, dat het zyn Man, of Mama, zal aanstaan. - Kortom, men zal eens wederkomen!
Openbaare Vermaaklykheden, Schouwburgen, Concerten, Danspartyen, enz. kunnen veel toebrengen om den Tyd te dooden, en dit Zamenstel zal in volle lengte uitgelegd worden, en alles, zo veel mogelyk, door proeven bevestigd. - Proeven, ja, daar aan zal het, in deeze Proesondervindelyke Eeuw, niet ontbreeken!
Myne Heeren! ik heb de vryheid genomen om dit ruwe Ontwerp eener Nieuwe Hoogeschool u onder het oog te brengen. De byzonderheid van dezelve is een genoegzaame waarborg, dat geene andere reeds gevestigde Hoogeschoolen in den Lande, of bevoorregte Kostschoolen, daar tegen zullen opkomen. - Vergun my nog te mogen aanmerken, dat wyne Hoogeschool, (ik noem ze zo, om dat de eere der Uitvinding my toebehoort,) in één opzigt van alle andere verschilt. Zy, naamlyk, gaan van de Theorie tot de Praktyk over; deeze zal beproeven, of zy Praktyk by Theorie kan voegen; of, met andere woorden, of onze heerschende Ondeugden en Dwaasheden de opmerking kunnen verdraagen van de bedaarde en bedagtzaame oogenblikken, die de stilte der Hoogeschool aanbiedt, by het houden der Lessen: - want, by het doen der Proeven, moet noodwendig de stilte, in veele gevallen, wyken; en zullen deeze de plaats kunnen bekleeden van de Beweegingen, die men anders der studeerende Jeugd, ter noodige afwisseling en uitspanning, met zo veel ernsts aanraadt. - ô Hoe veel loopt 'er zamen om myn Plan aan te pryzen! Ik word bykans onder het schryven van ongeduldigheid, om het te werk gesteld te zien, vermeesterd. De Praktyk, die men tot nog alleen zonder Theorie gevolgd heeft, is niets meer dan een kruipende naavolging te agten: men wordt, als geblinddoekt, in den beginne medegesleept; en, by gebrek aan Theorie, worden meestal ons de oogen geopend even vóór dat wy ze voor altoos sluiten.
Ik zal er niets meer aan toevoegen om myn Ontwerp aan te pryzen; het spreekt dermaate voor zichzelven, dat ik aan myn onderwerp te kort zou doen met meer woorden te bezigen. Hoogleeraars te bekomen, zal geene zwaarigheid baa- | |
| |
ren. Behalven den opgemelden Edelman, heb ik 'er reeds op 't ooge, die waardig de aanzienlyke Leerstoelen zullen vervullen, geschikt om te voldoen aan het zeggen van juvenalis, dat wel het Opschrift myner Hoogeschoole zou mogen weezen, en waarmede ik de aankondiging van myn Plan sluite:
potanda ferens infantibus ubera magnis. |
|