Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneemingen over Tartaryen en de Tartaaren. Door Sir William Jones, Voorzitter in de Societeit te Bengalen.(Getrokken uit de Asiatic Researches, or Transactions of the Society instituted in Bengal, for inquiring into the History and Antiquities, the Arts, Sciences and Literature, of Asia. Vol. II.)
Tartaryen neem ik volgens de uitgebreidste schaal, en men begrype, om de verste grenzen, die daar aan toegeschreeven kunnen worden, te verstaan, eene lyn, getrokken van den mond van den Oby tot dien van den Dnieper, en brenge dezelve te rugge oostwaards over den Euxinus, zo dat ze het Schiereiland de Krim insluite; en breide die uit langs den voet van het Gebergte Caucasus, over de Rivieren Cur en Aras, tot de Caspische Zee, van den tegenoverliggenden oever, van welke de lyn den loop volgt van de Jaihun en de Keten van 't Caucasische Gebergte tot die van Imaus; en voorts zich uitstrekt over den Chineeschen Muur tot den Witten Berg, en het Land van Yetso, langs de grenzen van Persie, Indie, China, Corea, doch insluitende een gedeelte van Rusland, met alle de Landschappen, liggende tusschen de Yszee en de Zee van Japan. | |
[pagina 569]
| |
De Heer de guignes, wiens Werk, over de Hunnen, meer een schat van bondige Geleerdheid, dan cieraaden van welzeggen, bevat, verschaft ons, egter, een heerlyke afbeelding van dit wyduitgestrekt Gewest; 't zelve beschryvende als een verbaazend groot Gebouw, welks kolommen en pylaaren bestaan uit hooge Gebergten, welks dak een verbaazend hooge Berg is, waaraan de Chineesen den naam van Hemelsch geeven, met een groot aantal wyde Rivieren van de zyden afvloeijende: indien de verblyfplaats zo heerlyk is, het Land daar rondsom is naar evenredigheid uitgestrekt, en vol van de wonderbaarste verscheidenheden: eenige gedeelten van 't zelve zyn met Ys bekorst, andere worden door een verzengende Lugt geschroeid, en bedekt met eene soort van Lava; hier ontmoeten wy onmeetelyke streeken van Zandwoestynen, en bykans ondoordringbaare Bosschen; daar Tuinen, Velden, vol riekende Gewassen, bewaterd door ontelbaare Riviertjes, overvloeijende van Bloemen en Vrugten; van het Oosten na het Westen liggen verscheide aanmerkelyk groote Landschappen, die zich als Valeyen vertoonen in vergelyking van de daar boven hangende Bergen; doch met de daad de vlakke toppen zyn van de hoogste Bergen in de Wereld, of ten minsten de hoogste in Asia. In byna een vierde van de Breedte deezes zonderlingen Gewests, heeft men dezelfde bekoorelyke Lugtsgesteltenisse, als in Griekenland, Italie en Provence; in een ander vierde gedeelte die van Engeland, Duitschland, en de Noordlykste Gedeelten van Frankryk. Dan de Noordlykste Streeken van Tartaryen kunnen weinig schoonheden bezitten om dezelve aan te pryzen, althans naar de tegenwoordige Lugtsgesteltenisse; in 't Zuiden, op de grenzen van Iràn, vindt men de schoone Valeijen van Soghd, met de beroemde Steden Samarkand en Bokhárà; op die van Tibet zyn de Landen van Cashghar, Khoten, Chegil en Khátà, alle beroemd van wegen de Reukwerken en de schoonheid der Inwoonderen; aan die van China ligt het Land van Chín, oudtyds een magtig Koningryk, welks naam, gelyk die van Khátà, in laateren tyde, gegeeven is aan 't geheele Chineesche Gebied, waar men Zulk eene benaaming voor een hoon zou gerekend hebben. Wy moeten niet vergeeten hier by te voegen het heerlyk Land van Tancùt, den Grieken bekend onder den naam van Serica, en door hun aangemerkt als het Oostlykst einde van de bewoonbaare Wereld. | |
[pagina 570]
| |
De schrandere Heer bailly is de eerste die dit Ryk aangemerkt heeft als de Wieg des Menschdoms, en verondersteld, dat de geheele Oude Wereld verlicht wierd door Weetenschappen aangebragt uit de Noordlykste Gedeelten van Scythia, bovenal van de Oevers van Jenisea, of de Hyperboreaansche GewestenGa naar voetnoot(*). Alle de Fabelen van oud Griekenland, Italie, Persie en Indie, leidt de Heer bailly uit het Noorden af; en men moet erkennen, dat hy zyne Wonderspreuk met veel scherpzinnigheids en geleerdheids beweert. Groote geleerdheid en schranderheid, gepaard met de bekoorelykheden van een inneemenden styl, waren 'er, in de daad, noodig, om een Stelzel draaglyk te maaken, 't welk een Aardsch Paradys, de Tuinen van Hesperus, de Eilanden van de Macares, de Lustplaatzen van Elysium, indien niet van Eden, den Hemel van Indra, de Peristan of het Toverland der Persische Poeeten, met de Stad van Diamanten, en het Land van Shádcàm, zo genaamd van wegen Vermaak en Liefde, niet plaatst in eene Lugtstreek, welke het menschlyk verstand in 't algemeen houdt voor den zetel van aardsche gelukzaligheden; maar verder dan den mond van den Oby, in de Bevroozen Zee, in een Gewest alleen geëvenaard door dat, waar de verwilderde verbeeldingskragt van dante hem vervoerde om de verblyfplaats te bestemmen ter straffe van de snoodste booswigten naa hunnen dood; en om welk hy, naar zyn eigen zeggen, niet zonder huivering kon denken. - Eene plaats by plutarchus deedt bailly Ogygia in 't Noorden plaatzen, en hy besluit, dat dit Eiland de Atlantis van plato is; doch vindt zich verleegen, om te bepaalen, of het Ysland of Groenland, Spitsbergen of Nova Zembla, ware; onder zo veele bekoorelyke Landschappen viel het zeker moeilyk eene keuze te doen; dan onze Wysgeer, schoon zo zeer verleegen, omtrent eene verkiezing van Schoonheden, als de Schaapherder van Ida, schynt over 't algemeen te denken, dat Nova Zembla de gouden vrugt tockomt: dewyl dit ongetwyfeld een Eiland is, tegen over een Golf ligt, digt aan een Vast Land, van 't welk een | |
[pagina 571]
| |
groot aantal Rivieren in den Oceaan stort. Hy blykt even twyfelagtig en verleegen te zyn, welke van de vyf Volken, weezenlyke of ingebeelde, by de Grieken den naam van Atlantes droegen: en zyn besluit, in beide de gevallen, herinnert ons een Raarekykvertooner te Eton, die in zyn Kasje alle de gekroonde Hoofden der Wereld vertoonde, en door de Schooljongens, die het Spel keeken, gevraagd, wie de Keizer, wie de Paus, wie de Sultan, wie de Groote Mogol, was? antwoordde: ‘die 't u blieft, jonge Heeren, die 't u blieft!’ Volgens den geleerden Vader visdelu, ving de eerste Koning der Hyumnus, of Hunnen, zyne Regeering aan, omtrent 3560 jaaren geleeden. - Wat de Taal en Letteren der Tartaaren aanbelangt, ten dien opzigte doet zich een droevig vak op, met een vooruitzigt zo dor en verveelend als hunne Woestynen. De Tartaaren, over 't algemeen, hadden geen Letterkunde; de Turken hadden geen Letters; de Hunnen hadden, volgens procopius, 'er nooit van gehoord: de groote chengiz, wiens Ryk omtrent tachtig vierkante mylen besloeg, kon geen van zyn eigen Mongalen vinden, in staat om zyne Brieven te schryven; en taimur, met groote natuurlyke vermogens bedeeld, en sterk gesteld op het hooren voorleezen van Geschiedenissen, kon zelve noch schryven noch leezen. In zommige gedeelten, nogthans, als te Khátà, in Zuid-Tartaryen, op de grenzen van Indie, hadden zy eene soort van Letteren, genaamd Dilberjin: deeze heeft men vermoed dat Letters van Tibet waren, duidelyk Indiaansche. Men wil ook, dat het Volk van Oighùr, of Eighùr, een stel van slegts veertien Letteren hebbe; doch dit wederspreekt de algemeene Stelling niet, dat de Tartaaren ongeletterd zyn. Dewyl de Tartaaren niet schryven, is het geenzins te verwonderen, dat hunne Taalen, even als die van America, zeer onvast zyn, en dat men meer dan vyftig Uitspraaken heeft tusschen Moscow en China. Van de Tartaarsche Taalen ken ik 'er slegts een, de Turksche, die te Constantinopole gesprooken wordt; doch deeze is zo ryk, dat hy, die dezelve grondig verstaat, gemaklyk met de onderscheide Taaluitspraaken te regt kan. De Taal der Moguls, in welke zommige Geschiedenissen van taimur, en diens Afstammelingen, oorspronglyk geschreeven zyn, wordt in Indie Turcì geheeten; niet dat dezelve volkomen gelyk is met het Turksch van de Othmanlus; maar | |
[pagina 572]
| |
de twee Taaleigens verschillen misschien minder dan het Zweedsch en Hoogduìtsch, of het Spaansch en Portugeesch, en zeker minder dan het Welsche en Versche. Indien de grond der Wester Turksche Taal, afgescheiden van het Persisch en Arabisch, waar mede men dezelve versraaid heeft, een tak zy van de verlooren geraakte Oghuziaansche Taal, kan ik stellig verzekeren, dat dezelve geen de minste gelykheid heeft, of met het Arabisch, of met de Sanscrit, en uitgevonden moet weezen door een Geslacht van Menschen, gansch van de Arabieren en de Hindus verschillende. Over 't geheel is 'er geen beter proef, dan die de Taal der Brachmannen opleevert, van een onheuglyk en volslaagen onderscheid, tusschen de Wilden van 't Gebergte, gelyk de Chineesen met het grootste regt de Tartaaren noemen, en de zich oefenende, vreedzaame en aan beschouwing overgegeevene, Bewoonders der vlakten van Indie. De oorspronglyke Godsdienst der Menschen, of de zuivere Aanbidding van Eénen Schepper, hadt in Tartaryen plaats geduurende de eerste Geslachten van yáset; doch was bedorven vóór de geboorte van oghuz, die denzelven in de Landen zyner Heerschappye herstelde: eenige Eeuwen naa hem vervielen de Mongals en Turken weder tot groove Afgodery; doch chengiz was een Theïst, die, in zyne Gesprekken met de Muhammedaansche Leeraaren, hun toestondt, dat hunne bewyzen, voor het Aanweezen en de Eigenschappen van god, onwederleglyk waren, terwyl hy de blykbaarheid der Zendinge van hunnen Propheet betwistte. Uit oude Grieksche bescheiden leeren wy, dat de Massageten de Zon vereerden; en het verhaal eens Gezantschaps van justinus aan den Khákàn, of Keizer, die zich toen onthieldt in eene schoone Valei, naby den Oorsprong van de Irtish, gewaagt van de Tartaarsche plegtigheid der zuiveringe van de Romeinsche Afgezanten, door dezelve tusschen twee Vuuren heen te geleiden: de Tartaaren van dien tyd worden beschreeven als Aanbidders der Vier Hoofdstoffen, en Geloovers in een onzigtbaaren Geest, welken zy Stieren en Rammen offerden. Hedendaagsche Reizigers verhaalen, dat, op de Feesten van eenige Tartaarsche Stammen, de Tartaaren eenige weinige druppels van een geheiligd vogt op de Standbeelden hunner Goden laaten druipen; naa 't welk een der Bystanderen een weinig, dat overblyst, driemaal spren- | |
[pagina 573]
| |
kelt na het Zuiden, ter eere van het Vuur, na het Westen en het Oosten, ter eere van het Water en de Lugt, en even zo veel keeren na het Noorden, ter eere van de Aarde, die de overblyfzels hunner Voorvaderen besloot: dit alles kan zeer wel waarheid weezen, zonder dat het eene Volksverwantschap insluite tusschen de Tartaaren en de Hindus; want de Arabieren aanbaden de Planeeten en de Kragten der Natuure; de Arabieren hadden gesneeden Beelden, en plengden offerwater op een zwarten Steen; de Arabieren keerden zich in hunne Gebeden na de onderscheide Hemelstreeken; nogthans weeten wy, met volle zekerheid, dat de Arabieren een onderscheiden Geslacht zyn van de Tartaaren: wy zouden even goed mogen beweeren, dat zy hetzelfde Volk waren, om dat zy ieder hunne Nomades, of zwervende Herders, hadden, en om dat de Turcomans, beschreeven door ibnuarabsháh, en door hem Tátárs geheeten, gelyk de meeste Arabische Stammen, een herdersch en krygshaftig Volk zyn, gastvry en edelmoedig, 's Zomers en 's Winters zich in onderscheide Vlakten onthoudende, ryk in kudde en vee, paarden en kameelen; dan deeze overeenkomst in Zeden ontstaat uit de gelykaartigheid hunner onderscheidene Woestynen, en de gelykheid der keuze van eene vrye en zwervende leevenswyze, zonder dat het iets ten bewyze strekke van eene gemeenschap in oorsprong, welke zy niet wel zouden kunnen gehad hebben, of zy zouden ten minsten eenig overblyfzel van Taalgemeenschap bezitten. Van eenige Wysbegeerte, uitgezonderd de Natuurlyke Zedeleer, welke de ruwste Staat der Maatschappye vordert, en de Ondervinding aan de hand geeft, vinden wy in het Asiatisch Scythia geen meer voetstappen dan in het oud Arabie; en zou de naam van een Wysgeer en een Scyth nooit zamengevoegd geweest zyn, indien anacharsis Athene en Lydia niet bezogt hadt, om 'er dat onderwys te haalen, 't welk zyn Geboorteland hem niet kon verschaffen: maar anacharsis was de Zoon eener Grieksche Vrouwe, die hem haare taal geleerd hadt, en welhaast versinaadde hy zyne eigene. Anacharsis was, buiten tegenspraak, een Man van gezond verstand, en uitsteekende zielsbekwaamheden; en onder de geestige gezegden, die hem den naam van een Vernuftig Man, zelfs in Griekenland, deedt verwerven, verhaalt diogenes laërtius, dat, wanneer een Athener hem verweet dat | |
[pagina 574]
| |
hy een Scyth was, hy ten antwoord gaf: ‘Myn Vaderland strekt my in de daad tot oneere; maar Gy zyt een schande voor uw Vaderland!’ - Hoedanig zyn Vaderland was, ten opzigte van Zeden en Burgerlyke Pligten, mogen wy opmaaken uit zyn lot in 't zelve; want toen hy, by zyne wederkomst uit Athene, eene pooging deedt om 't zelve te hervormen, door het invoeren der wyze Wetten van zyn Vriend solon, werd hy, op eene Jagtparty, gedood, door een pyl van zyn eigen Broeder, een Scytisch Opperhoofd. Dit was de Wysbegeerte van des Heeren bailly's Atlantes, de eerste en meest verlichte aller Volken! Hadt men de Godsdienstige begrippen en zinnebeeldige Fabelen der Hindus uit Scythia ontleend, dan moesten de Reizigers in dat Land 'er eenige geheele overblyfzels van ontdekt hebben: dan men heeft geene overblyfzels gevonden welke eene Verwantschap aanduidden tusschen de Godsdienstige Plegtigheden en de Weetenschappen dier beide Volken. Ook doet 'er zich geen grond op, om, uit de algemeen heerschende Zeden en het Character der Tartaaren, te besluiten, dat zy vroegtydige vorderingen in Kunsten en Weetenschappen gemaakt hebben; zelfs zyn 'er geene egte Stukken van Dichtkunst voorhanden, uitgenomen eenige Oorlogszangen vol schriklykheden. Eenige Stammen der Zwervende Tartaaren bezaten misschien weezenlyke kundigheden om Kruiden en Delfstoffen tot geneezing te gebruiken, en gaven voor in de Toverkunde bedreeven te zyn; maar het algemeen Character diens Volks schynt hier op neder te komen, dat zy Jaagers of Visschers van hun beroep waren, en, uit dien hoofde, in Bosschen, of digt by groote Rivieren, woonden, onder ruw opgeslaagene hutten, of in tenten, of in wagenen door hun Vee van woonplaats tot woonplaats getrokken. Zy waren behendige Boogschutters, afgerigte Ruiters, stoute Krygslieden, schynende dikwyls in wanorde de wyk te neemen, om hun aanval met nieuw voordeel te hervatten; zy dronken Paardenmelk, en aten het vleesch van Veulens. Hier door geleeken zy, in veele opzigten, op de oude Arabieren; doch in niets sterker dan in hun trek tot sterken Drank; en in niets minder dan in een smaak voor Dichtkunde, en het verbeteren hunner Taale. Uit alles blykt, dat verre het grootste gedeelte van Asia, van onheuglyke tyden af, bevolkt en bezeten geweest | |
[pagina 575]
| |
is door drie groote Volken, welke wy, by gebrek van beter benaamingen, Hindus, Arabieren of Tartaaren, noemen. Ieder derzelven is verdeeld, en verder gesmaldeeld, in een oneindig aantal van takken; allen verschillen zy dermaate in Gestalte, Weezenstrekken, Taal, Zeden en Godsdienst, dat, indien zy oorspronglyk uit één en denzelfden Stam voortspruiten, zy eeuwen geleeden van elkander afgescheiden moeten geweest zyn. Of 'er meer dan drie oorspronglyke Stammen kunnen gevonden worden, met andere woorden of de Chineesen, Japanners en Persiaanen, geheel van hun verschillen, of door vermenging gevormd zyn, zal ik vervolgens onderzoeken. Tot welke besluiten deeze Naaspeuringen ons zullen brengen, kan ik nog niet duidelyk onderscheiden; maar, byaldien ze ons ter waarheid geleiden, zal ik my der moeite, in het doorzwerven van het duister Ryk der Oude Geschiedenissen, niet beklaagen; terwyl wy hier in van stap tot stap voortgaan, en elke flikkering van zeker licht, welke zich opdoet, volgen, moeten wy op onze hoede weezen tegen valsche schynzels en lichtgeevende dampen, die de Asiatische Reizigers misleiden, door eene schynvertooning van Water; doch, by een digter nadering, bevonden worden Zandwoestynen te weezen. |
|