Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerzoek om oplossing van twee gewetenszwaarighedan voor den geneesheer.(Vervolg en Slot van bladz. 477.)
De tweede Vraag: is het den Geneesheer geoorloofd, om zommige, aan hem toevertrouwde, geheimen te openbaaren? Naauwlyks gaat 'er een dag voorby, dat een Geneesheer geene geheimen ontdekt, en bykans by ieder Lyder ontdekt hy nieuwe. Daar deeze nu, voor zo verre zy op de ziekte zelve invloed kunnen hebben, of daar mede in verband staan, nimmer behooren verzweegen te worden, en hy doorgaans bekend is voor een Man, die dezelve, uit hoofde dat hem zulks daaglyks voorkomt, kan geheim houden, zo maakt men ook geene de minste zwaarigheid om dezelve aan hem bekend te maaken. Dit | |
[pagina 517]
| |
vertrouwen word zekerlyk ook nooit door een rechtschaapen Man misbruikt, en in deeze betrekking zoude dierhalven deeze Vraag overtollig zyn. Maar wanneer hy eens een zodanig geval ontmoet, dat hy eene keuze moet doen, van, of de geheimen eener ziekte te openbaaren, of, met voorweeten, toe te laaten dat anderen door het verzwygen ongelukkig worden; dan heeft het geval plaats, waarop deeze Vraag doelt. Dat beide deeze plichten met elkander in stryd kunnen geraaken, zal wel niemand in twyffel trekken, daar het geheel niets nieuws is, dat men voorvallen ontmoet, waar by de een tegen den ander moet inloopen. Op welke wyze zal zich de braave Geneesheer nu kunnen redden, zonder dat hy aan een van beiden te kort doet? of welke van de twee zal hy voor den ander opofferen? In de Practyk ondervindt men eene menigte gevallen van dien aart, die allen aan het oordeel en de voorzichtigheid van den Geneesheer overgelaaten zyn, zonder dat hy, by een hoffman, gregory, of roderich a castro, eenigen raad daaromtrent kan vinden, en waar by hy het gebrek aan Medicynsche Pandecten, met leedweezen, gewaar word. Zoude het niet van nut kunnen zyn, wanneer eens een daar toe bekwaam, bejaard, practizeerend Geneesheer, eene zodanige Medicus Politicus opstelde? Ik zal een paar Voorbeelden, om het geval duidelyker te maaken, opgeeven. Zeker Heer, of Vrouw, hebbe eens eene Minne, oppasseresse, bediende of kapper, welke aan Venusziekte, Schurft, of eene andere aansteekende ziekte, laboreert, en die zich aan den Geneesheer heeft bekend gemaakt en overgegeeven, na gedaan verzoek, van hem, of haar, niet te zullen verraaden, om dat hy, of zy, alsdan hun bestaan zouden moeten verliezen: dit verplicht hem dierhalven om te zwygen, maar van den anderen kant kunnen die Heer, Vrouw of Kinderen, door deeze menschen, met die zelfde ziekte besmet worden: zyn stilzwygen is oorzaak dat het met de daad gebeurt: moet hy nu nog langer zwygen? - Laaten wy dit geval eens ontleeden. De Huisbediende heeft zich onder dat beding aan hem ontdekt, dat hy zwygen zal: hy verliest zyn bestaan, by aldien hy hem verraadt, en de Kapper zyne klandisie niet slegts in dat huis, maar in de geheele plaats waar zyn ongemak rugtbaar word, ten minsten voor een geruimen tyd. Daarentegen word eene, misschien aanzienelyke, Familie, voor eene zeer onaange- | |
[pagina 518]
| |
naame, veellicht zelf ontëerende, ziekte, die zy buiten haare schuld krygt, bewaard, indien hy het nietGa naar voetnoot(*) verzwygt. Plicht en geweten verbinden hem, om den een zo wel als den ander nuttig te zyn. Maar hoe kan hy dat in dit geval doen? Misschien kan men zich op de volgende wyze tog een uitweg baanen. Het Schurft is bekend als een ongemak, dat by de laagere classe van Menschen niet ongewoon is, die zich dierhalven daar over ook minder schaamen, of behoeven te schaamen, als de voornaame lieden, om dat men 'er doorgaans eene zekere onzuiverheid by vooronderstelt, waar op deeze niet gaarne willen aangezien worden. Aanzienelyke persoonen zyn, buiten dat, ook wel gewoon, om hunne kranke bedienden voor hunne rekening te laaten geneezen. De ziekte is aansteekend, en de Familie loopt gevaar om daar mede besmet te moeten worden. Wanneer nu, door dit alles te overweegen, de Geneesheer overgehaald wierd, om de dienstbooden te overreeden, van door hem eene ontdekking van het ongemak, aan hunne Heeren of Vrouwen, te doen, en zy dan met derzelver toestemming, en veellicht wel op hunne kosten, weer geneezen, en in hun voorigen dienst hersteld wierden? Wanneer hy den Kapper voorsloeg, om zich, onder dit of dat voor te wenden, of op eene andere wyze, voor een tyd lang, van dit huis te verwyderen? - Op deeze wyze zoude zich de Geneesheer uit een moeijelyken toestand kunnen redden, waarin hy groot gevaar liep van te zullen geraaken, byaldien men, door eene of andere ontdekking tot wantrouwen gebragt, hem daarover eens onmiddelyk aansprak. Met de Venerike ongemakken is de zaak van een geheel anderen aart. In dat geval zouden de Heeren of Vrouwen, en met recht, minder toegeevend zyn: want het daar door veroorzaakte ongeval is veel grooter, laat zich minder verbergen, is schandelyker, en juist zo veel te smertelyker, om dat de beledigde volstrekt onschuldig is. By zulk eene gelegenheid, dunkt my, behoorde de Geneesheer den Lyderen dit alles nadrukkelyk voor te stellen, en ze daar door zoeken over te haalen, om hun ongemak zelve te ontdekken, en, daar het tog door- | |
[pagina 519]
| |
gaans de gevolgen van eigen misdryven zyn, de welverdiende straf geduldig te draagen, en om niet hunne schuld, daar door, dat zy andere, zo wel voor hun zelven, als voor de Maatschappy, eerwaardige, persoonen mede ongelukkig maakten, nog te vergrooten. Maar, byaldien deeze voorstellingen geen gehoor mogten vinden, dan behoorde hy hun te verklaaren, dat hy zich verplicht oordeelde, zelf ook tot hun eigen best, om, aan hunne Heeren of Vrouwen, van hunne ziekte kennis te geeven, en dan, dunkt my, handelde hy ook niet onbillyk; want, in de eerste plaats, is hy even zo zeer verplicht, om de Gezonden voor ziekten te beveiligen, als om Kranken weder te herstellen; en ten tweeden, kan hy deeze ontdekking op een zagter en gevoegelyker manier doen dan een ander, 'er nog eene of andere ontschuldiging byvoegen, en daar door zomtyds niet alleen het verzogte stilzwygen, maar veellicht ook wel de betaaling der vereischte kosten voor de geneezing, verkrygen.
Si quid novisti rectius, imperti!
* * *
Dus verre het oorsprongelyke. Dan het zal misschien onzen Leezeren niet onaangenaam zyn, hier nog eenige Aanmerkingen, ten aanzien der beide voorgestelde Vraagen, te vinden. Ten aanzien der eerste, en wel omtrent persoonen die aan de Watervrees, als een gevolg der Dollehondsbeet, of ook wel van een ander Dier, of zelfs van eene andere Ziekte, laboreerden, heeft men in ons Land ook veelvuldige verhaalen, dat dezelve, op last der Overheid, tusschen bedden zouden versmoord, of door groote giften Opium, of het openen der Aderen, van het leeven beroofd zyn; doch ik heb, op geenerlei wyze, hier van eenige zekere narichten, veel min bewyzen, kunnen vinden; en het komt my te onmenschelyk voor, om aan diergelyke vertellingen eenig geloof te kunnen slaan. Ten aanzien der monstreuse Misgeboorten, want de zodanigen bedoelt eigentlyk de Vraag, zyn my, door een zeer kundig Rechtsgeleerden, de volgende aanmerkingen medegedeeld. Volgens de Wetten der twaalf Tafelen, mogten de Romeinen zodanigen terstond dooden: Pater, zegt een derzelve, insignem ad deformitatem puerum cito | |
[pagina 520]
| |
necato. By de oude Duitschers schynt deeze gewoonte ook plaats gehad te hebben; ten minsten leyser, in Medit. ad Pandect. Vol. IX. p. 370, brengt daar van, uit een oude Kronyk, van den Jaare 1012, een voorbeeld by. ‘In dit Jaar’ (zo luidt de Vertelling,) ‘wierden Tweelingen gebooren met monden als Ganze-nebben, en rechte armen als Ganze-vleugels; op den derden dag van haar geboorte, lachte de een den ander toe: de Rechter heeft ze beide laaten dooden, want de menigte verschrikte daar voor.’ In Lege 14 H. de Statu Hominum, leest men, non sunt liberi, qui contra formam humani generis, converso more procreantur: veluti si mulier monstrosum aliquid, aut prodigiosum, enixa sit. - Prof. voet zegt ten hunnen opzichte, ad tit. H. de his qui sui vel alieni juris sunt, No. 13, ‘dat zy niet behooren te worden opgevoed, maar eerder, op openbaar gezach des Magistraats, moeten worden gesmoord.’ De groot, Inleid. tot de Holl. Rechtsgel., 1 B. 3 D., zegt: ‘Wanschapen Geboorten houdt men voor geen Menschen, maar veeleer is men in deeze Landen gewoon, dezelve terstond te smooren.’ Hier mede stemt overeen groenewegen, de legib. abr. ad legem allat. 14 H. de Statu Hominum. Intusschen schynt het gevoelen der beste Criminalisten hedendaagsch te zyn, dat niemand geacht word ten doodslag te begaan, qui monstrum, cujus ita prodigiosa forma, ut pene alterius generis, vel animalis esse videatur, necat; quamvis, ut plane impune sit hoc factum, hodie Magistratus consensus requiratur. Vide boehmeri, Jurisprud. crimin. §. 214. Conf. a. mattheus, de Crimin. lib. 48. tit. V. cap. 1. No. 6. En n. chomel, Huishoudelyk Woordenboek, IV de Deel, op het woord Monster. In het behandelen der tweede Vraag, geeft de Hoogduitsche Schryver wel twee voorbeelden op, waarby een Geneesheer eenigermaate in verlegenheid kan geraaken, eer hy de voorzichtigste en beste handelwyze, ten voordeele van beide de partyen, kan ontdekt hebben; maar 'er zyn veel erger gevallen, waarin hy, behoudens een goed geweeten, byna onmooglyk kiezen kan, en die nochtans maar al te dikwyls voorkomen; ja waar van men hier in Amsterdam twee uitsteekende, en beide voor den Geneesheer alleronaangenaamste, voorbeelden gezien heeft. Wanneer, staande Huwlyk, een der beide Echtgenooten, door eene slechte leefwyze, zich een Veneriek ongemak op den hals gehaald heeft, en deswegen een Geneesheer, | |
[pagina 521]
| |
onder verband der striktste geheimhouding, waar toe dezelve echter alreeds door zyn gedaanen eed, by het aanvaarden van zyn ambt, verplicht was, raadpleegde, en de andere by toeval iets ontdekte, waar uit by dezelve eenige argwaan ontstond, en het geen hem, byaldien hy daar van volle zekerheid konde krygen, tot een middel zoude kunnen dienen, om den Echtenband te verbreeken, en een ander Huwlyk aan te gaan; hoe moet zich de Geneesheer, wanneer van hem, voor den dagelykschen Rechter, want het spreekt van zelve dat hy niet zonder dwangmiddelen iets diergelyks zal openbaaren, daar omtrent getuigenis der waarheld afgeëischt word, gedraagen? Zal hy hier aan voldoen? dit strydt, naar myn inzicht, regelrecht tegen zyn afgelegden Eed. Zal hy op eigen kosten daar tegen appelleeren, en zich in gevaar brengen, van, door langduurige en kostbaare proceduuren, zich zelven te kunnen ruïneeren? dit verbieden hem de plichten, die hy aan zich zelven en zyne Familie verschuldigd is. Was het niet veel beter, dat de Souverein, want deeze heeft tog alleen het Recht, om over de Academien te gebieden, omtrent deezen Eed, en deszelfs verbindende kragt, eene juiste en duidelyke bepaaling vaststelde, waar na zich beide, de Rechter en de Geneesheer, moesten gedraagen, en waar door de eerste niet in de noodzaaklykheid gebragt konde worden, om, ambtshalve, den Geneesheer onaangenaamheden te veroorzaaken, en de ander met zekerheid konde weeten, wanneer, en in hoe verre, hy verplicht konde worden, om de aan hem toevertrouwde Geheimen te moeten openbaaren?
De Vertaaler R. |
|