Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNadere brief van Joh. Rôbol, M.D. wegens het middel van wylen dr. J.J. van den Bosch, in de kinderpokjes.Wel Edele en zeer Geleerde Heeren!
‘Indien UEd. geresolveerd zyt, myne laatste Waarneeming, wegens het Middel van den Heere van den bosch, te plaatsenGa naar voetnoot(*), verzoeke ik aan den navolgenden, insgelyks, eene plaats in uw Letterwerk in te ruimen. Ik ben, met veel consideratie,
Uw Wel Ed. gereede Dienaar,
joh. rôbol. Utrecht, 15 Aug. 1793.
Naauwlyks had ik de voorgaande Waarneeming verzonden, of ik wierd op nieuw in de gelegenheid gebragt, om een nadere Proef, met het Middel van Dr. van den bosch, te neemen. Ik zal de Persoone ook met naame noemen, om myne Collegas gelegenheid tot navorschinge te verschaffen. Den 4 Augustus, wierd ik geroepen by de Huisvrouwe van jan van oort, op den hoek van de Hooglandsche- | |
[pagina 438]
| |
steeg, buiten de Weerdpoort deezer Stad; oud 34 jaaren; drie maanden zwanger; aan de Kinderpokjes laboreerende; het was de vyfde dag der Ziekte, de derde der uitbotting. Zy was tot dus verre bediend geweest door een Apotheker, die, tot den derden dag der uitbotting, den uitslag voor vuurigheid aanzag, en haar verscheiden Vlessen, met ik weet niet welke decocta, had voorgeschreeven; als ook, voor de pyn en benaauwdheid der Keel, een Gorgeldrank, uit den Pekelsmaak te oordeelen rykelyk bedeeld met het Ammoniac-Zout. De man ging zeer misnoegd weg, om dat men een Geneesheer gehaald had. Ik bevond de Pokjes meest alle te voorschyn. Zy waren in groot getal, alle vaneen gescheiden, op twee plaatsen uitgezonderd, alwaar 'er 10 a 12 zyn te samen gevloeid. Op den rug, de armen en beenen, bevonden zig de meesten, in het aangezigt de minsten; ook waren 'er verscheiden boven op het hoofd onder het hair. Zy klaagde over zwaare hoofdpyn; moeilykheid in de doorzwelging, vergezeld met hevige pyn; de Keel was met Pokjes bezet; de Koorts hevig; zy was dorstig; had geen eetlust, en weinig afgang; de tong was slymagtig wit beslagen; zy konde 's nagts niet slaapen, den avond van den vierden dag begon zy sterk te kwylen, het welk thans nog voortduurde. Om dat de Pokjes afgescheiden waren, was ik, in het eerst, voorneemens myne gewoone handelwyze te volgen; doch ik besloot tot het gezegde Middel, om dat de Koorts, niet tegenstaande de Pokjes meest alle te voorschyn waren, aanhield, en de kwyling in de discretoe, volgens de meeste Waarneemers, en myne eigene bevinding, meest altoos eenige meerdere kwaadaartigheid van het Pokgift aanduidt. Ik schreef eerst het Mixtuur voor van het eerste tydperk, en begon den volgenden morgen met de Poeijers No. 1, om 'er alle drie uuren een van te gebruiken, en een 's nagts; beval haar veel koud water te drinken, zig van alle zuuren te onthouden, en, in plaats van den bovengemelden zeer nadeeligen Gorgeldrank, met laauw water en melk te gorgelen, nu en dan op te zitten, en zig lugtig te dekken; voorts schreef ik haar geen byzondere dieet voor. Na dat zy zes Poeijertjes gebruikt had, hield de kwyling op; de Keel was ruim, zonder pyn; de Koorts weinig, en de hoofdpyn verminderd. Voor het overige was zy gezond, zat nu en dan op; zy had weinig eet- | |
[pagina 439]
| |
lust, doch het geen zy gebruikte smaakte haar goed; de afgang traag zynde, liet ik haar wat gestoofde Pruimen eeten, waar door dezelve behoorlyk bleef, de hoofdpyn veel verminderde, de eetlust beter wierd, en de nagtrust gewenscht. Den agtsten dag der Ziekte bemerkte ik, dat eenige Pokjes, de vyfde dag in het opkomen, onzigtbaar waren; en den volgenden dag wierden de Moeder en Zieke eenigzins ongerust, om dat verscheiden Pokjes niet meer te zien, en van anderen reeds de blaasjes van Etter ontledigd, waren. In de daad, dit was zo, en dit verschynsel nam dagelyks toe, zo dat ik den elfden dag der Ziekte, op den linkerarm alleen, meer dan 50 dorre blaasjes telde, geheel van Etter ontledigd. Nog aangezigt nog handen zyn in het geheel gezwollen geweest, en alles ging naar wensch. Om dat my, op den agtsten dag der Ziekte, de pols een weinig onderdrukt voorkwam, vermeerderde ik ieder poeijer met een grein Campher, en een half grein Kerm. minerale, met dat gevolg, dat de pols ruimer wierd, en zy, tot haare herstelling toe, verder geen Koorts heeft gehad; den elfden dag begonden verscheiden Pokjes in het aangezigt te droogen, en den dertienden af te vallen; den vyftienden gaf ik haar een buikzuiverend Drankje. Hoewel in deeze soort van Pokjes, wegens den gewoonen zagten afloop der Ziekte, weinig voor het Middel te besluiten schynt, heeft hetzelve eene aanmerkelyke dissipatie der Pokstoffe, zonder hinder voor de Lyderesse, ten gevolge gehad; deeze was hier veel opmerkelyker dan in het voorige Geval. Indien ik my misschien aldaar bediend had van No. 3. B. zoude zulks sterker geweest zyn. Onder het gebruik van dit Middel volgde by deeze Lyderesse ook eene ophouding van kwyling, pynlyke doorzwelging en Koorts; zo dat men de werking, door van den bosch aan dit Middel toegekend, in dit geval niet wel in twyfel kan trekken. Daar, buiten eenige weinige Ruiters, waarmede deeze Vrouw geen communicatie heeft gehad, geen Pokkers zig, zo verre ik weet, alhier bevinden, kan men de besmetting misschien toeschryven aan een Meisje, het welk, te Hilversum voor byna twee maanden de Pokjes gehad hebbende, haar bezogt. Ik denk dat de Pokstof, zig in haare Wolle kleederen gehegt hebbende, de besmetting by onze daar toe gedisponeerde Lyderesse heeft overgebragt. |
|