Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 404]
| |
Keurige beschryving van de grootsche en schilderagtige tooneelen in Savoye en Wallisserland.(Overgenomen uit watkin's Travels through Swisserland, Italy, Sicily, enz.)
Op Maandag den drie-en-twintigsten van July des Jaars MDCCLXXXVII, verliet ik, met mynen Reisgenoot, Geneve, met het vaste voorneemen om alle moeilykheden, die ons op den weg konden ontmoeten, te boven te komen; en ik geloof dat nimmer twee Persoonen beter gehard waren om eene Reis door Zwitzerland te doen. Op het Grondgebied van zyne Sardinische Majesteit gekomen zynde, bereikten wy welhaast de kleine Stad Bonneville, gebouwd aan den voet eens Bergs, Mole geheeten, die, door zyne hoogte en spits toeloopenden top, een allerschoonst gezigt oplevert, als men aan het Meir van Geneve staat. Onze weg liep door eene diepe Valei, waar door de onzuivere Arve, met groot geweld, heenen stroomt, en zich in de Rhone ontlast. De juiste gelykheid van de tegen elkander overstaande Rotzen, aan de eene zyde hol, aan de andere zyde rond uitpuilende; derzelver overeenkomst in hoedanigheden, de gelyke hoogte en de kleine afstand tusschen beiden, verzekerden my, dat deeze Valei gevormd was by een grooten schok, dien de Natuur leed. Wy hielden ons, onder den weg, eenen korten tyd op, om twee overheerlyke Watervallen, die over een berg heen liepen, en daar beneden twee groote stroomen vormden, te bewonderen. Zy vertoonden zich op 't allervoordeeligst, door de zwaare stortregens, onlangs gevallen. Kort daar naa staken wy de Arve over, en kwamen te Salence; eene plaats, welke my een allerongunstigst denkbeeld van de Savoysche Steden gegeeven heeft. Onze Herberg, schoon slegt, was de beste verblyfplaats in dezelve; de andere Huizen zien 'er allerelendigst uit, en de straaten zyn zo morsig, dat het onmogelyk was op dezelve te wandelen. Wy werden 'er, nogthans, beter onthaald en bediend dan wy verwagtten, en dit was voor ons zeer gelukkig; dewyl de zwaare regen, die | |
[pagina 405]
| |
s'anderen daags viel, ons het voortzetten onzer Reize volstrekt belette. Salence verlaatende, vervolgden wy onzen weg, door dezelfde Valei, langs de oevers van de Arve, en onder den Berg Varens. Omtrent vyf mylen voortgetrokken zynde, steegen wy van onze paarden af, en werden door onzen Gids gebragt na den Waterval van Cheyde, een weinig van dien weg afgelegen. Wy stonden aan den kant van een groot houten beschutzel, tegen over een hooge rots, begroeid met wild kreupelhout, van welke, omtrent twintig voeten beneden den top, veel waters voortkomt, van eene verbaazende hoogte in eene ongeregelde rigting nederstortende; het spatten van 't zelve veroorzaakt, door het breeken des waterstrooms tegen de uitsteekende gedeelten van de rots, een dikke mist, zich uitstrekkende tot den afstand van tusschen de honderd twintig en honderd vyftig voeten; en wy zagen, daar wy het geluk troffen dat de Zon helder scheen, een allerfraaisten Regenboog met al de verscheidenheid en kleurmengeling. Deeze betoverende plaats verlaatende, reeden wy langs den Berg d'Enterne, die veel hooger geweest is dan tegenwoordig. In den Jaare MDCCLI, gaf dezelve, zes weeken lang agtereenvolgend, wolken van dikke rook op, waar op het geheele bovenste gedeelte met een vreeslyk geraas instortte, en de zyden, als mede den bodem, met de brokken bedekte. Beneden deezen Berg ligt het kleine Gehugt Cerve, waar etlyke Fransche Mynwerkers woonen, by eenige Koper- en Loodmynen van geene geringe waarde. Zy lieten ons toe, verscheide soorten van Erts te onderzoeken, die volkomen beantwoordden aan de beschryving, daar van gegeeven. Deeze Lieden vertoonden ons desgelyks een vry groot Modél van het omgelegen Land, 't geen zeer wel was uitgevoerd. Dit Modél verdient bezigtigd te worden door allen, die de Alpen van Savoye bezoeken; deeze vindt men daarin veel natuurlyker verbeeld, dan zy met mogelykheid op een Kaart kunnen uitgemerkt worden. - De Bergen deezes Lands hebben een overvloed van Chamois, een viervoetig Dier van het Geitengeslacht, en 'er zeer op gelykende; doch ronder van kop, en veel laager van vooren dan van achteren. Te Cerve zagen wy 'er twee volkomen tam gemaakt. - Hoe verder wy voorttoogen, hoe slegter wy den weg vonden, en was dezelve, door den onlangs | |
[pagina 406]
| |
gevallen regen, derwyze bedorven, dat wy dien naauwlyks gebruiken konden. Egter kwamen wy in de Valei van Chamouni, en aldaar in een kleine, doch welgeschikte, Herberg, gehouden door zekeren taire, dien ik een eerlyk en zeer oppassend Herbergier gevonden heb. Eer ik u iets zegge van onzen tegenwoordigen staat, moet ik u verzoeken, de armoede myner beschryvinge aan te vullen door aan uwe verbeelding de hoogste vlugt te geeven. De voldoening aan dit verzoek, dunkt my, is elk Leezer verschuldigd aan elken Reisbeschryver; naardemaal, buiten zulks, de leevendigste afbeelding plat en belangloos moet voorkomen. Begrypt dan dit kleine Dorp in eene diepe ValeiGa naar voetnoot(*), omringd door de hoogste, verheevenste en schoonste, voorwerpen der woeste Natuur. In eene bykans rechtlynige hoogte opziende, aanschouwde ik een keten van Rotzen, veel hooger dan ik met mogelykheid uit eenige beschryving kon opmaaken, - Rotzen, die, daar derzelver ruwe en toorenswys oploopende zyden in spitze punten uitloopen, den naam draagen van Les Aiguilles, of de Naalden. Te midden van deeze is Mont Blanc, de hoogste Berg in de Oude Wereld, en bedekt met eeuwigduurend Ys of bevroozen Sneeuw. De rechtstandige hoogte, van het Waterpas der Middellandsche Zee, is een weinig minder dan drie Mylen, of 15,663 voeten. De top werd voor de eerste keer beklommen, in den Jaare MDCCLXXXVI, door den Heer paccard, een Geneesheer van PrieureGa naar voetnoot(†), en in dit jaar volvoerden drie Gidsen, met veel moeite en arbeids, dezelfde gevaarlyke onderneeming. Zy bragten den eersten nagt op het ys door, waar zy, niettegenstaande het medegenomen verwarmend dekzel, zeer veel werks hadden om de koude uit te harden; dan, den volgenden morgen voorttrekken- | |
[pagina 407]
| |
de, bereikten zy den Bergtop, naa eene Reis van één en twintig uuren. De Heer bourrit en de Hoogleeraar de saussure, van Geneve, wagten thans na eene gunstige gelegenheid om die hoogte te beklimmen. Ik verlangde zeer van die party te kunnen weezen; doch onze tyd zal het niet gedoogenGa naar voetnoot(*). Op den morgen naa onze aankomst, een Gids en Muilezels gehuurd hebbende, doorkruisten wy de Valei van Chamouni, en klommen, door bosschen van Sparreboomen, langs een oneffen pad, eene hoogte veel steiler dan de steilste onzer Bergen in Brecknokshire. Ik stond versteld dat onze Muilezels zo vast op de pooten waren dat zy geen één mistred deeden. - Toen ze ons ter halver hoogte van deezen Berg gebragt hadden, steegen wy af; dewyl het voor die Dieren onmogelyk is hooger op te klimmen. Naa veel vermoeiens kwamen wy by een kleine houten hut, aan welke de Engelsche Reizigers, die deeze Ysgewesten bezogten, den naam gegeeven hebben van Blair's Kasteel, waarschynlyk ter eere van den Heer die deeze hut bouwde. Hier vond ik de naamen van veele myner Vrienden, op de wanden van dit zogenaamde Kasteel gesneeden; inzonderheid dien van Lord breadalbane, en diens Broeder Mr. campbell. Deeze Berg draagt den naam van Mont Anvert, en wordt beklommen, om, op de beste wyze, La Mer de Glace, of de Ys-Zee, te zien, die 'er recht onder ligt. Van deeze plaats zag ik, boven ons, op eene verbaazende hoogte, de Aiguille de Charmeaux, vanwaar ik dagt, als zo veel verheevener zynde, een veel ruimer gezigt te zullen hebben op het voorwerp onzer nieuwsgierigheid, dan van Blair's Kasteel. Ik verliet daarom myn gezelschap, en, naa anderhalf uur gaans, klimmens en kruipens, langs eene reeks van scherpe rotzen, kwam ik op de tweede punt van deeze Aiguille de Charmeaux, welke ik geloof, dat geen menschlyke voet vóór my betreeden heeft. In de daad, ik moet, nu het gevaar voorby is, erkennen dat 't veel van my gewaagd was. | |
[pagina 408]
| |
Van deeze hoogte zag ik neder, aan den eenen kant, op de Valei van Chamouni, en, aan den anderen kant, op eene Zee van Ys, welke ik ontdekte dat door twee breede kanaalen gemeenschap hadt met Mont Blanc; naa hier mede myn oog verzadigd te hebben, verliet ik die hoogte; doch het afklimmen ging met veel moeilykheids gepaard. My weder by myne Reisgenooten vervoegd hebbende, daalden wy af, en wandelden te halverweg over deeze Mer de Glace, met bystand van onzen Gids, die lange stokken met yzeren pennen medegenomen hadt, om ons in 't gaan te onderstutten. Het is bykans onmogelyk aan iemand, die nimmer dit voortbrengzel der Natuure gezien heeft, 'er een gepast denkbeeld van te geeven. Om dit, egter, te beproeven, moet ik u verzoeken, u voor den geest te haalen eene diepe Valei vol Ys, een weinig minder dan eene myl in de breedte, die zich kromt van Mont Blanc tot de Valei van Chamouni: van deszelfs oppervlakte kunt gy u eenig begrip vormen, door te veronderstellen, dat de Zeeën rondsom de Noordpool tot een vasten klomp bevroozen waren, wanneer stormwinden die tot groote golven hadden opgeruid. Ik herinner my, dat de volgende regels, in thompson's Seasons, deeze vertooning zeer kragtig beschryven:
Schoon hier de Winter heerscht, zyn heerschappy wordt ligt
Wanneer ons oog zich naar des aardbols noordpool richt.
Hier vest hy zynen troon op oversneeuwde rotzen
En bergen Ys, gevormd van opgeruide schotzen,
Terwyl het stormenheir om zynen rykstroon huilt,
En hy zich in een nagt, een langen nagt, verschuilt,
En 't zonlicht weigert aan zyn huivrige onderdaanen.
Geduurende een reeks van wisselende maanen,
Terwyl zyn streng gebied al de aard' tot siddring wekt,
En 't grauwe zwerk zyn troon tot een gewelf verstrekt,
- - - - - Men ziet dit oord omtoogen
Met wildernissen, met bosschaadjen, nêergeboogen
En overhoopt door sneeuw; met vloeden, hier en daar
Bedekt met bergen Ys, gestapeld op elkaâr,
Die, als de wyde zee, tot in hun' kil bevrooren,
Geen golfgeklets, hoe 't storme, aan 't barre strand doen
hoorenGa naar voetnoot(*).
| |
[pagina 409]
| |
Wy hadden de nieuwsgierigheid, om nederwaards te zien in veele dier groote spleeten, waar het Ys zich, ter diepte van veertig of vyftig voeten, geopend hadt; doch deeze waren kleine spleeten in vergelyking met andere, die, gelyk onze Gids, een uitsteekend Leidsman in die bevroozene oorden, ons onderrigtte, dat van twee tot drie honderd voeten diepte haalden. Het is onmogelyk, eene rechte gissing te vormen over de oorzaak van dit verschynzel; naardemaal het tegenwoordige vertoon slegts weinig opleidings daar toe aan de hand geeft. Eéne omstandigheid, nogthans, zou den draad van het kluwen kunnen opleveren, en deeze is, dat men weet, hoe de Ys-Zee toe- en afneemt, en dat, by het toeneemen, groote aardhoopen als opgeworpen worden. Wanneer een der uitsteekende deelen bezwykt en instort, behoeft het gekraak in sterkte alleen voor het geluid eens donderslags te wyken. Wy vonden ons zo vol verwonderings, op de beschouwing van dit groot en schrikbaarend voorwerp, dat wy 'er ons bykans een uur mede bezig hielden. Daar op moesten wy weder Mont Anvert beklimmen, om af te daalen ter plaatze waar deeze Ys-Zee in de Valei beneden eindigt. Wy vonden hier een boog, zeventig voeten hoog, en even zo veele voeten wyd, en, zo ik veronderstel, niet minder dan dertig voeten breed, uit welke een snelvlietende stroom, de Arveron geheeten, voortkomt. Wy beklommen eenige rotzen, in het kanaal, recht voor 't midden van deezen boog, van waar wy, met vermaak en bewondering, die heerlyke grot van helder en vast Ys beschouwden. Nogthans, daar 'er gevaar was dat een gedeelte mogt instorten, oordeelden wy het veilig, die plaats te verlaaten, en weder te keeren na Prieuré. Hier kwamen wy vermoeid aan; doch even zeer voldaan als vermoeid, op de herdenking van het wondertooneel, door ons bezigtigd. Op den dertigsten van July, verlieten wy de Valei van Chamouni; aan het zuidelyk uiteinde Col de Balme beklommen hebbende; van deezen hoogen Bergtop namen wy afscheid van Mont Blanc, de Glacieres en de Aiguil- | |
[pagina 410]
| |
les, welker toppen wy zo menigmaal boven de wolken hadden zien uitsteeken. Aan den anderen kant, hadden wy een allerheerlykst vergezigt. De diepte en de kronkelingen der Valeie beneden; de omringende Bergen; en de hangende Bosschen van zeer oude Pynboomen, leverden het staatlykst en grootschst gezigt op. Naa eene lange wandeling op Col de Balme, (want wy gaven onze Muilezels weinig moeite,) ontdekte myn Reisgenoot, pocock, twee Jongens, bezig met eene kudde Geiten te melken. Wy vervoegden ons onmiddelyk derwaards, en dronken, in de ruimte, zeer heerlyke melk, die ons zo uitsteekend smaakte, dat wy 'er tienmaal de waarde van betaalden. Beneden aan deeze diepe afdaaling, moesten wy een anderen Berg, La Fourcle geheeten, beklimmen. Van deezen zagen wy, met een gunstig voorgevoel, Vallais of Wallisserland, rousseau's Aardsch Paradys. Aan den ingang van dit Landschap, vindt men de kleine Stad Martigni, of MartignacGa naar voetnoot(*), bestaande uit houten Huizen, gebouwd op de oevers van de Drance; boven de Stad hangen de brokkelige overblyfzels van een Kasteel, in vroegeren tyde de verblyfplaats der Bisschoppen van Sion. Ik ging op de Vestingwerken, en had van daar een wydstrekkend gezigt over het Land, 't geen wy gereed stonden door te trekken. Vroegtyds gingen wy te bedde, ten oogmerk hebbende om met de Zon op te staan; doch werden zo zeer geplaagd en gestooken, door | |
[pagina 411]
| |
Muggen van de slegtste soort, dat 'er van geen slaapen inkwam. Den volgenden morgen deed ik een uitstap, om den berugten Waterval, Pisse Vache genaamd, te bezien; dezelve ligt omtrent twee [Engelsche] Mylen van Martigni. Schoon veel hooger en breeder, voldeed dezelve my in verre na zo zeer niet als de Waterval van Cheyde, ter oorzaake van den naakten stand, en de rechte rigting, waarin het water nederstort. De waterstroom strekt zich, zonder door een sterken wind voortgestuwd te zyn, meer dan 1500 voeten uit. Ik verbleef eenigen tyd te deezer plaatze, en keerde na Martigni weder. Zo veele gunstige berigten van Wallisserland geleezen hebbende, en in de Nouvelle Heloise van rousseau, en in de Schriften van hedendaagsche Reizigers, brandden wy van ongeduld, om de schoonheden van dit Gewest te beschouwen. De beschryving van rousseau is de schoonste Landschapsschildery, die ik immer in eenig Boek vond. Deeze bewoog ons, in de daad, om deeze Valei als een tweede Tempe aan te merken, of als een Land, waaraan de Natuur haare gunstbewyzen met eene ruime hand hadt medegedeeld. Hoe versteld zult gy staan, wanneer ik 'er byvoeg, dat onze onverduldigheid door de grootst mogelyke te leurstelling gestraft wierd. Het dunkt my hoogst onverschoonlyk in Reizigers, dat zy blindelings de gevoelens hunner Voorgangeren aanneemen, en in hunne berigten weder ophaalen. Hier over zult gy, myne Brieven leezende, nooit klaagen: want, hoe zonderling ik moge schynen, heb ik beslooten, in die gevallen, voor my zelven te denken. Vallais, of Wallisserland, is een onafhangelyk Gemeenebest, in Bondgenootschap met de Zwitzers, gelegen tusschen het Canton Bern en de Alpen. De strekking is Oost en West, loopende van eenen Berg, La Fourche geheeten, tot de Ysbeddingen van Faucigni. Men rekent de lengte op honderd en negen mylen, en het breedste gedeelte op tachtig; doch ik geloof, dat, in het laatste geval, niet weinig vergrootings plaats hebbe. Deeze Landstreek wordt bewaterd door de Rivier de Rhone, die, aan 't eene einde inkomende, bykans tot het andere loopt, waar dezelve eene wending maakt, en zich in het Meir van Geneve ontlast. 'Er zyn twee voornaame wegen, om in Italie te komen; de eerste over de groote St. Bernard, en de tweede | |
[pagina 412]
| |
over Simplon. Men kent eenige andere toegangen; doch, uit hoofde van derzelver moeilykheid en gevaar, zelfs in de Zomermaanden, worden ze alleen bezogt door Sluikhandelaaren, en Jaagers, die, in deeze onbewoonde rotzen, Marmotten of Wilde Geiten zoeken. - De meest gebruiklyke, van de twee hoofdwegen, is die van St. Bernard, waar men een Klooster aantreft van Augustyner Monniken, gebouwd op het hoogste gedeelte van den weg, 't welk den Reiziger over de Alpen inneemt, en, door eene voeglyke schuilplaats tegen de ongenade van deeze bevroozene streeken te bezorgen, het leeven van veelen behouden heeft. Zulk een Klooster is, in de daad, nuttig, en, geloof ik, zou het de goedkeuring en bescherming gevonden hebben van den Keizer (josephus) zelve, indien het in de Landen zyner Heerschappye gelegen wareGa naar voetnoot(*). Van Martigni tot Sion, de Hoofdstad aan de grenzen van Beneden-Wallisserland, boodt het Land ons geen voorwerp aan, 't welk opmerking verdiende. Het Land is zo laag, dat wy het voor moerassig hielden, door de veelvuldige overstroomingen der Rhone; en onze veronderstelling werd naderhand bevestigd door de verklaaring der Inwoonderen. Wy klaagden, egter, niet, dewyl wy verwagtten meer voldoenings te zullen ontvangen in het verdere gedeelte deezes Landschaps, door ons nog onbezogt. De Stad Sion, (want het is een Stad, zynde een Bisschoplyke Zetel,) ligt op de oevers van de Rhone, die, in stede van met dien helderen stroom voort te snellen als wy dezelve te Geneve verlaaten hadden, even als de Arve bezoedeld is met gesmolten sneeuw, en de witte klei, over welke het water heen loopt. Van alle elendige plaatzen, die ik ooit zag, is Sion de walchlykste. De Huizen zyn geringer dan de armste Voorsteden, welke ik immer aantrof, en zo ondraaglyk morsig, dat ik my, in de daad, verlegen vinde om iets ter vergelyking by te brengen. Om onze aandagt af te wenden van zo onbehaaglyke voorwerpen, beklommen wy een steilen berg na de overblyfzels van een oud Kasteel, 't welk van | |
[pagina 413]
| |
eene groote uitgestrektheid en uitneemende sterkte geweest was. Wedergekeerd zynde, vonden wy ons onthaal in de Herberg volmaakt overeenkomstig met het voorkomen der Stad: de schraale opgedischte middagmaaltyd was zo morsig, dat wy, schoon den scherpen prikkel des hongers gevoelende, onmogelyk denzelven konden voldoen; om walging te voorkomen, moesten wy al het buitenste wegsnyden: en waarlyk, de vertooning, die het volk in de Herberg maakte, was genoegzaam om de graagte van een Hottentot te doen verdwynen. Gy moogt u verzekerd houden, dat wy ons zeer gelukkig rekenden, toen de volgende morgen aanbrak, en dat wy ons vertrek niet langer uitstelden dan noodig was om onze kleederen aan te trekken en de rekening te betaalen; doch in ons voortreizen na Brieg, eene Stad, geheel van houten Huizen, in morsigheid en armoede niet minder dan Sion, hadden wy even min reden, om wel voldaan te weezen, als te vooren. De Bergen, ter wederzyden van ons, en een gedeelte der Landstreeke, welke wy doorreisden, waren bedekt met donkere bosschen van oude Sparreboomen, niet doormengd met boomen van een leevendiger groen, die de verveelende eenzelvigheid van dit voorkomen konden wegneemen. Het Land, schoon op veele plaatzen vrugtbaar, droeg weinig tekens van bebouwing. Geene aftuiningen, weinig Vee, en nog minder Inwoonders die in staat waren om te werken. Van Brieg tot Ghestinen is Wallisserland hooger, en minder woest: onze weg liep langs de Rhone; op veele plaatzen was dezelve zeer gevaarlyk door de engte, en uit hoofde van de steilten, die over de Rivier hingen. Hoe nader wy aan Ghestinen kwamen, hoe beter wy den grond bebouwd vonden; doch veel, zeer veel, minder schoon dan jean jaoues het beschryft. Het voorkomen der Huizen in Ghestinen is zonderling. Ze zyn van hout, en meestal rood geverfd. Het bovenste gedeelte dient ter verblyfplaatze voor het Gezin, het benedenste tot stalling en voorraadschuur. De Stad is, te onzer groote vertroosting, aan het einde van Wallisserland gelegen. Wy zyn in een Burgerhuis gehuisvest (geen Herberg vindt men in deeze Stad); behalven Brood en Kaas, is 'er eene jammerlyke schaarsheid van voorraad. De onderscheide Climaaten, welke de Reizigers in dit | |
[pagina 414]
| |
Land opmerken, zyn in de daad zeer zigtbaar; en, gevolglyk, daar het land ryk is, kan men, op denzelfden dag reizens, in den Zomer en in den Herfst veele Vrugten aantreffen, die men in andere Landen alleen by opvolging heeft, en met het voorderen der Jaargetyden krygt. - Dit voordeel (als men het zodanig moge rekenen) is een gevolg van de onderscheide graaden der warmte van de Zon, en den vryer of meer beslootener omloop der lugt, door de Bergen veroorzaakt; een voordeel, 't welk men min of meer moet aantreffen in alle bergagtige landstreeken, naar gelange van derzelver zuidelyke ligging. - Dit is de weezenlyke staat, dit het daadlyk voorkomen, van Wallisserland, schoon zo geheel verschillend hier mede beschreeven in den XXIIIsten Brief van rousseau's beroemden Roman. Maar, 't geen nog onverschoonlyker is, rousseau spreekt op een nog hooger loftoon van de Inwoonderen dan van het Land, bovenal van de Vrouwen, die st. prieux, de Held des Stuks, by vergelyking tot zyne Engelagtige julia ophemelt. In stede van die Zeldzaame Schoonheden, (want dit is de uitdrukking,) aan te tressen, wordt het oog gehinderd door een ras van Vrouwen, slegt van leest, en nog slegter van gelaat, wier kleur bleek is, en wier zonderlinge kleeding by geen Volk, dan by de Wallissers, geagt kan worden tot cieraad haarer Persoonen te strekken. Doch 'er is nog eene andere hinderpaal om dit Volk schoon te noemen, van een ernstiger aart, te weeten, het afzigtig en hinderlyk ongemak, aan den Hals, hier Goitres geheeten, waar mede zeer veele Inwoonderen behebd zyn. Het is een uitwas aan den Hals, 't welk, schoon by eenigen niet grooter dan een Hoender-ey, by anderen halverweg de borst hangt. - Een voorkomen, zo afzigtig en walglyk als met mogelykheid kan bedagt worden. Deeze Keelgezwellen worden, (zo als ik menigmaal gelegenheid gehad heb om in Kinderen op te merken,) voorgengaan door een geele en zieklyke kleur, misvormde gelaatstrekken, en een zwaarte in de oogen. Zy gaan, meerendeels, vergezeld van eene geheele berooving der verstandsbekwaamheden, 't geen wy als een geluk voor deeze elendige Schepzels aanmerkten; naardemaal die berooving hun ongevoelig maakt voor bezef van hunnen staat. Maar zeer veel hier van verschillen de gevoelens der Wallissers, ten opzigte van die | |
[pagina 415]
| |
Gezwellen; want zy merken, geleid door begrippen, die zo gelukkig in de uitwerking, als ongerymd in de beginzels, zyn, deeze Lieden aan voor een zegen in hun Gezin, en beschouwen hun met toegenegenheid, als de giften der Voorzienigheld, die hun, door tusschenkomst deezer kwaale, bewaard voor zonde en toekomende straffen. Zy gaan nog een stap verder, en laaten deeze misvormden met elkander trouwen, naardemaal zy, met al die zwakheid van verstandsvermogens, zeer tot het voldoen van zinnelyken lust overhellen; schoon zy dikwyls, zonder geholpen te worden, te zelfder plaatze zouden blyven zitten, tot de natuur onder den last des hongers bezweek. De oorzaaken, aan welke men dit ongemak toeschryft, zyn natuurlyk en zedelyk; dat is, de oorsprong wordt aan de eerste, het toeneemen aan de tweede, toegekend. Wy merken op, dat het grootste getal deezer ongelukkigen zich in de nabuurschap van Sion bevindt, en daar is het water, 't welk het volk drinkt, meer dan elders met Tufsteen bezet. Ik kreeg een zeer goed berigt, (zeer naauwkeurig in myne naspeuringen zynde,) dat dit de voornaame oorzaak des ongemaks was, dewyl men, by de ontleeding van deeze Goitres, onlangs verscheide deelen van dien steen gevonden hadt. - Als een ander bewys hier voor, (schoon men, myns oordeels, geen zekerder dan het gemelde kan aanvoeren,) verhaalde men my, dat de Kinderen van met dit Keelgezwel bezette Lieden, uit het Land gezonden wordende, of alleen na de Bergen op de grenzen van Wallisserland, geheel van dit ongemak bevryd blyven. - De kwaal wordt vermeerderd door hunne verwaarloozing van zindelykheid, en dien bedryfloozen staat, in welken zy hunne dagen doorbrengen. - Dit is de droeve staat van veele Wallissers; oordeel hier uit, of ik, op eenigerlei wyze, kon instemmen met de lofspraake, over hun uitgeboezemd. Het Gemeenebest van Wallisserland bestaat uit zeven groote Gemeenschappen, in 't Fransch Dizains, in 't Hoogduitsch Zindhen, geheeten. Zes van deeze hebben een Volksbestuur, en de Regtshandhaaving is toevertrouwd aan twaalf Magistraatspersoonen, met een Voorzitter. De naamen deezer Gemeenschappen zyn Siders, Leuk, Visp, Raren, Brieg en Goms. De Stad Sion, en derzelver Regtsgebied, maakt het zevende Dizain uit; het Bestuur in 't zelve is Aristocratisch, en wordt uitgevoerd door een Raad van vier-en-twintig; de Voorzitter van dien Raad draagt den tytel van Burgemeester. | |
[pagina 416]
| |
Niet verre van Sion liggen drie Kasteelen, die tot den Bisschoplyken Zetel behooren; het eerste, Majoria genaamd, wordt bewoond door den Bisschop; het tweede, Valeria, door den Deken en eenige Kanunniken, en het derde, Tourbillon, strekte, in vroegeren dage, ten verblyf der Bisschoppen. Wanneer de Bisschoplyke Zetel van Sion openvalt, roept de Hoofd-Officier des Lands, in het Kasteel Valeria, het Kapittel, en de Afgevaardigden der Dizains, zamen; de Kanunniken stellen vier Persoonen voor, die na deeze Waardigheid staan; één deezer wordt door de Afgevaardigden gekoozen, en die Verkiezing door het geheele Lichaam bevestigd. De Vergadering, onder den naam van Landraad bekend, (in welke de Bisschop de plaats van Voorzitter bekleedt,) wordt doorgaans zamengeroepen in de maanden May en December, door den Hoofd-Officier des Lands, of den Landschaps-Hoofdman, gelyk men hem noemt, om te raadpleegen over de algemeene belangen van Wallisserland, en de hangende geschillen, zonder hooger beroep toe te laaten, te beslissen. Het is door de instelling van deeze Opper-Raadsvergadering, dat de onderscheide deelen van het Gemeenebest vereenigd worden tot één Staatkundig Lichaam. Ze zyn, nogthans, zo onafhanglyk van elkander, dat, in vroegeren tyde, één of meer Dizains afzonderlyke Verbintenissen aangingen, of den Oorlog verklaarden aan nabuurige Staaten. - De Taal in het bovenste gedeelte der Valeie is Zwitzersch-Hoogduitsch, in het benedenste slegt Fransch. De eerste Verbintenis van den Bisschop en het Volk van Wallisserland, werd, in den Jaare MCCL, met Bern aangegaan. In het Jaar MCCCCLXXIII, traden alle de Dizains in Verbintenis met de vier Cantons, of Waldtstats, en ook op dien tyd met Freyburg en Soleure. Door deeze onderscheidene Verbintenissen hegtte zich het Gemeenebest aan het Zwitzersch Lichaam, als een Medegenoot van het Algemeen Verbond. De eerste Verbintenis met Frankryk viel voor in den Jaare MD. De Volkrykheid van Wallisserland wordt op 90,000 Zielen geschat; de Krygsmagt bestaat uit 18,000 Man. |
|