Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVan de Stem der Byen.De Byen mogen gezegd worden een Stem te hebben. Zeker zyn ze in staat, om verscheide klanken te vormen. Zy geeven een geluid, wanneer zy vliegen, 't geen zy naar de omstandigheden kunnen veranderen. Wie gewoon is met Byen om te gaan, kan onmiddelyk uit het geluid opmaaken, wanneer een By een aanval doet. Het geschied waarschynlyk met haare wieken. Men ziet de Byen, aan den ingang van de Korf, met den buik eenigzins opgeheeven, de wieken beweegende, geluid slaan. Maar zy brengen een geluid voort, dat van de wieken niet afhangt: want als een By geheel met Honig oversmeerd is, derwyze dat de wieken zamenkleeven, slaat zy een onaangenaam en schril geluid. Om dit verder te beproeven, en my beter hier van te verzekeren, hield ik eene By met een nyptangetje by de pooten, en zy sloeg dat onaangenaam geluid, schoon de wieken volkomen stil waren. Ik herhaalde de proeve in 't water, maar toen gaf de By geen geluid, voor dat zy vry veel getergd was; toen hoorde ik het weder op denzelfden toon; en ik nam waar, dat het water, of liever de oppervlakte, aan de opening van een lugtbolletje, beneden aan de wiek, in | |
[pagina 269]
| |
een trillende beweeging was. Ik heb ontdekt, dat de Byen, of althans eenige onder dezelve, een geraas maaken, op den avond vóór dat zy zwermen, 't geen eenigzins geleek na het geluid van een klein trompetje: 't zelve vergelykende met de toonen van een Pianoforte, scheen het gelyk te staan met de laage A. | |
Van den Angel der Byen.'t Zyn alleen de Koningin en de Werkbyen die van Angels voorzien zyn, en deeze Angel is misschien eene zo zonderlinge en opmerkenswaardige byzonderheid, als eenige in de By, en misschien een der characters van het Byensoort. De toestel zelve is van een zeer keurig maakzel, geschikt om eene wonde toe te brengen, en ten zelfden tyde vergift in die wonde uit te storten. De toestel bestaat uit twee steekers, loopende in een sleuf of geleider, die zelf blykt de Angel te weezen. Deeze sleuf is eenigzins dik aan het grondstuk, doch loopt in een punt uit, is gehegt aan de laatste schaal of ring, aan de opperzyde van den onderbuik, door dertien kleine schaalen of ringen, zes aan ieder zyde en één agter den aars. Deeze schaalen omzetten als 't ware den aars rondsomme: dezelve kunnen naauwlyks gezegd worden aan elkander ingelyfd te zyn; dunne vliesjes alleen verbinden ze aan een, en deeze laaten eene groote verscheidenheid van beweegingen toe: drie derzelven zyn nogthans met meer vastheids gehegt aan een rond en geboogen uitstek; beginnende aan het grondstuk van de sleuf of scheede, waarin de Angel ligt, als mede aan de gekromde armen van den Angel, die zich buitenwaards verspreiden. De twee Angels mogen gezegd worden een aanvang te neemen by deeze twee gekromde uitstekken, aan derzelver vereeniging met de schaalen, en zich te buigen na de sleuf aan deszelfs grondstuk, waar zy ingaan, en tot het punt voortloopen. Ze zyn getand aan de buitenzyden, naby het punt. Deeze twee Angels kunnen buiten de scheede worden uitgestooken, schoon niet verre; zy kunnen 'er ook binnen gehaald, en, zo 't my voorkomt, afzonderlyk bewoogen worden. Alle deeze deelen worden in beweeging gebragt door Spieren, welke wy mogen veronderstellen by de Byen vry sterk te zyn, en veel sterker dan by andere Dieren: deeze Spieren dienen tot beweeging in bykans alle rigtin- | |
[pagina 270]
| |
gen; doch byzonder om ze buitenwaards te brengen. 't Is te verwonderen, hoe diep zy vry vaste lichaamen met deezen Angel doorbooren. Ik heb onderzogt, hoe diep zy de palm van de hand, met een dikke huid bedekt, doorstaaken; het haalde een twaalfde gedeelte van een duim. Om dit door enkel geweld te doen, zyn twee dingen noodig; de sterkte der Spieren, en van den Angel: geen van beide schynt het geval te weezen. Ik beken, deeze werking niet te begrypen. Ik hel over, om te gelooven, dat 'er iets in plaats hebbe, onderscheiden van enkele kragt, aan het eene einde van een lichaam bygezet: want, was dit enkel het geval, dan kon de Angel van de By niet steekende gemaakt worden, door eenige kragt aan deszelfs grondstuk: naardemaal de minste drukking denzelven allerlei rigtingen geeft: misschien dat de getande zyden bystand bieden, door den weg, even als een zaag, open te snyden. De toestel, om het vergift in de wonde te storten, bestaat uit twee kleine kanaalen, die het vergift afscheiden: deeze beide liggen in den onderbuik, onder de lugtblaasjes, enz. Zy loopen zamen in één, 't welk een langwerpige vergaderplaats vormt, gelyk een pisblaas: uit dezelve komt een buis, welke loopt na den hoek, waar de twee steekers elkander ontmoeten, en gaat tusschen dezelve heen in een groeve, 't welk een kanaal vormt, door de vereeniging der twee steekers in dit gedeelte. 'Er is eene andere buis ter rechter zyde van de even beschreevene, deeze bevat een dikker stoffe, welke, zo verre ik heb kunnen naagaan, met de andere voortloopt: doch de eerste is het die het vergift inheeft, 't welk bestaat in een dun klaar vogt. Om my te verzekeren waar het vergift school, stipte ik met punten van naalden in beide: en prikte met dezelve het bovenste van myn hand: de prikken met het vogt uit de eerstgemelde buis werden zeer en ontstooken; die met het andere hadden geen zodanig gevolg. Naardemaal de Angel getande kanten heeft, kunnen de Byen, naa gestooken te hebben, den Angel zelden losmaaken. Onmiddelyk naa den steek tragten zy weg te vliegen; doch meestentyds mislukt zulks, en zy worden, als 't ware, in haar eigen valstrik gevangen: het geweld, 't geen zy oefenen, dient veelal, om den geheelen toestel des Angels, en een gedeelte der ingewanden teffens, kwyt te raaken: weshalven de By meest altoos | |
[pagina 271]
| |
oogenbliklyk het slachtoffer wordt van haare betoonde woede. By eene oppervlakkige beschouwing, begrypt een ieder, dat het eerste oogmerk, met de Bye een Angel te geeven, is, op dat dezelve ten verdedigmiddel zou dienen; doch waarom zy ten slachtoffer strekt van haare eigene verdediging, doet zich zo ras niet op: daarenboven hebben alle Byen Angels, hoewel alle Byen de eigenschap van zich te verdedigen niet bezitten, en dus niet in de noodzaaklykheid zyn om derwyze toegerust te worden. Waarschynlyk was het, een Angel ten gebruike te bezitten, voor de By genoegzaam te haarer verdediginge, zonder dat zy dien vrylyk kon gebruiken: en het verlies van een By of twee, wanneer zy met den Angel zo verregaande steeken, was van geen aanmerkenswaardig gevolg: en zeldzaam is het, dat 'er meer in één Korf dus het leeven verliezen. In deezer voege heb ik de werkingen in een Byekorf, of de Huishouding der Byen, een jaar rond nagegaan, in welk tydsbestek zy wederkomen tot het punt waar wy aanvingen. Het verder voortzetten zou alleen eene herhaaling weezen van dezelfde omwentelingen, als wy reeds beschreeven; maar deeze omwentelingen veroorzaaken een reeks van uitwerkzelen in de Raat, welke uitwerkzels met den tyd veranderingen te wege brengen in het bestaan eener Byekorf. Daarenboven zyn 'er waarneemingen, die weinig te maaken hebben met de Huishouding van een jaar; en die het geheele Leeven van dit Insect, of ten minsten van zyn Korf, betreffen. | |
Van den Leeftyd der Byen.Ik heb reeds opgemerkt, dat het Leeven van de Mannetjes slegts éénen Zomer, of liever twee maanden, duurt: dit weeten wy daar uit, dat 'er in den Winter geene Mannetjes zyn; buiten zulks zouden wy deezer Leeftyd niet kunnen bepaalen; gelyk wy dit niet kunnen doen, noch van de Koningin, noch van de Werkbyen. Eenigen veronderstellen, dat het de jonge Byen zyn die zwermen, en zeer waarschynlyk is het daadlyk zo met de zaak gelegen; doch het dunkt my teffens aanneemelyk, dat een zeker aantal van de Jongen overgehouden worden, om den Stam in weezen te houden: naardemaal wy niet kunnen nalaaten te denken, dat veele | |
[pagina 272]
| |
van de Ouden, door toevallen van verscheidenerlei aart, voor de Korf verlooren raaken: en wy kunnen begrypen, dat een Korf, drie of vier jaaren oud, geen oorspronglyke By in zich bevatte, schoon een By tweemaalen dat tydsbestek leefde. Maar 'er moet eene tydsbepaaling voor het Leeven van de By weezen, en, uit de overeenkomst oordeelende, zou ik zeggen, dat het natuurlyk Leeven van eene By bepaald is tot een zeker aantal van Saisoenen: te weeten: de eene By leeft geen één, de ander twee, de ander drie jaaren, enz. Ik begryp zelfs, dat geen Insect van eenige soort eene maand langer leeft, dan een ander van dezelfde soort. Ik geloof, dat dit het geval is met alle Insecten; maar de Ouderdom van de Koningin, of van eene Werkby, kan nooit ontdekt worden. Iemand zou kunnen veronderstellen, dat het Leeven van een By, en de tyd dat een Korf met mogelykheid kan duuren, bykans op een uitkomen; schoon dit niet volstrekt noodzaaklyk is: naardemaal zy by opvolging kunnen bestaan, gelyk zy waarschynlyk doen. Want het wil by my gereedlyk in, dat, naa het eerste Broedzel in 't Voorjaar, alle de Byen van den laatsten Winter sterven, en de Korf vervuld wordt met dit eerste Broedzel; en dat zy den eersten Zwerm broeden, of dat het oude Broedzel dit geheel Saisoen broedt, en dan sterft; en die den Winter overblyven de Jongen zyn; en, indien dit zo is, dan volgen zy denzelfden loop als hunne Voorzaaten. De Raat van een Byekorf mag gezegd worden, het Pakhuis, of de Voorraadverzamelplaats, der Byen te weezen, 't welk door het gebruik verslyt. Uit de beschryving, daar van reeds gegeeven, blykt, dat de Raat, met den tyd, ongeschikt ten gebruike wordt. Ik merkte op, dat zy de uitwerpzels van den Byeworm niet wegnamen, en dat de Byeworm, vóór dezelve in den staat van een Pop overging, de Cel bekleedde met een soort van Zyde, gelyk veele andere Insecten: het bekleedt de geheele Cel van boven, aan de zyden, en op den bodem; de twee laatste bekleedzels blyven, en op den bodem bedekt de Byeworm met dit bekleedzel zyne eigene uitwerpzelsGa naar voetnoot(*). De rede, waarom de Byeworm dit doet, is, | |
[pagina 273]
| |
waarschynlyk, om dat 'er vervolgens Honig in deeze Cel moet gedaan worden; zo dat 'er Honig opgelegd wordt in dit met zyde gevoerde huisje. Hoe dikwyls zy kunnen broeden in dezelfde Cel, weet ik niet; maar ik heb het driemaal in 't zelfde Saisoen waargenomen; telkens waren de uitwerpzels opgehoopt, en de Cel was drie keeren met zyde gevoerd. Uit dit berigt zien wy, dat eene Cel, met den tyd, zo zeer zal opgevuld worden, dat ze ongeschikt is om langer in te broeden. By het wegneemen van het zyden bekleedzel, 't welk gemaklykst geschiedt aan den bodem, ter oorzaake van de gedroogde uitwerpzels tusschen elk bekleedzel, heb ik meer dan twintig onderscheide bekleedzels in ééne Cel gevonden, en de Cel omtrent een vierde of een derde opgevuld; wanneer zulk een Cel, of een stuk Raat met zodanige Cellen, in het water gestooken wordt, om de uitwerpzels tusschen de bekleedzels zagt te maaken - scheiden zy op den bodem van een, door het zwellen der uitwerpzelen, zo dat ze gemaklyk kunnen geteld worden. Een stuk Raat van die gesteltenisse, om het Wasch te krygen, gekookt, zal zyne gedaante behouden, en eene kleine hoeveelheid Wasch zypelt uit aan verscheide kanten, als uit een spons gedrukt, en loopt zamen in de spleeten: terwyl een stuk Raat, waar in nooit gebroed is, uit dezelfde Korf genomen, meest geheel smelt. 't Is dit Wasch, dat de schoone geele kleur heeft, terwyl het ander uit dezelfde Korven, schoon bruin, nogthans, gesmolten, wit zal weezen. Dit leidde my op tot de gedagten, dat het Wasch de kleur aannam van het Meel, de Uitwerpzels, enz. doch zuiver Wasch daar mede kookende, kreeg het dat doorschynend geel niet; het werd alleen vuil. In eenige deezer Cellen, die waarschynlyk twintig maalen, of meer, tot broeden gediend hadden, nat gemaakt om de uitwerpzels te doen zwellen, heb ik gezien dat de bodem van het laatste bekleedzel tot den top of den mond van de Cel oprees; zodanig, dat de holte van de Cel gevuld werd; in andere zag ik dezelve hooger dan den mond klimmen, zo dat de laatstgevormde laagen bykans omgekeerd waren, het binnenste na buiten. Een stuk van zulk een Raat mag aangemerkt worden als een vorm, en het bekleedzel met de uitwerpzelen als het geen daar in gegooten is: wanneer men 't zelve kookt, om | |
[pagina 274]
| |
'er al het Wasch of de vorm van te haalen, of om de oorspronglyke geregelde gedaante, welke de Raat vormde, te vernietigen, en 'er niets overblyft dan de Cellen van spinzel, enz. scheiden zy alle gemaklyk van elkander; zynde alleen zo veele gietzels met den vorm vernield, en de bodems, aan elkander vastgewerkt, zyn vry volkomen. Uit het gegeeven berigt mogen wy opmaaken, dat de Raaten van een Korf slegts een zeker getal van jaaren kunnen duuren, schoon de Byen, om 'er te langer gebruik van te hebben, dikwyls iets aan den mond van de Cel toevoegen, 't geen zelden met Wasch alleen geschiedt, maar met een mengzel. Zomtyds ook bedekken zy het zyden bekleedzel van de laatste Pop; doch dit alles doet de Ceilen gebrekkig en broddelwerk worden, in vergelyking met de oorspronglyke. |
|