Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Redengeeving van het gedrag onzes Heeren, ten opzigte van den openbaaren eerdienst; of waarom Hy, met de zynen, geen afzonderlyke openbaare godsdienstige vergaderingen gehouden hebbe.(Overgenomen uit j. bruckner's Thoughts on Public Worship.)
De Jooden, uit de groote menigte van Volken, uitgekoozen om de Bewaarders te zyn van de Leer des éénen waaren gods, Schepper en Onderhouder aller dingen, waren, zints zy als een Volk op zichzelven bestaan hadden, ten aanziene van de wyze, waar op de Godheid moest gediend worden, aan de striktste eenpaarigheid gewoon. Moses hadt, ten dien einde, in tegenstelling van de geheiligde Bosschen en Heuvelen der Heidenen, een Tabernakel opgerigt, en den Israëliten geboden, dat zy daar heenen zouden brengen hunne Brandofferen, hunne Slachtofferen, hunne Tienden, en het Hefoffer hunner hand, hunne Geloften, hunne vrywillige Offers, en de eerstgeboorene hunner Runderen en hunner SchaapenGa naar voetnoot(*). Derwaards moesten zy hunne gangen rigten, om voor het aangezigte des Heeren huns gods ter vrolyke Feesthouding te verschynen, wegens 't geen daar de Heere hun god hun gezegend hadtGa naar voetnoot(†). Allergestrengst waren de Straffen, uitgesprooken tegen de Wederstreevers van dit Gebod. Indien een Propheet, een Droomdroomer, en Wondertekendoener, iets daar mede strydigs leeraarde, moest hy, schoon dat Teken of Wonder kwam, gedood wordenGa naar voetnoot(‡). Ja, wanneer iemand een ander aangelokt hadt, om andere Goden, die zy, noch hunne Vaders, gekend hadden, te dienen, 't zy die | |
[pagina 258]
| |
Verleider een Broeder, Zoon, Dogter of Boezemvriend, ware, zy mogten dien niet verschoonen, zyns ontfermen, of hem verbergen; maar hem zekerlyk doodenGa naar voetnoot(*). Welke ook de strydige handelwyze met deeze Wet van moses moge geweest zyn, onder de Koningen van Judea, wanneer het geschil tusschen de Partyen der Koninglyke en Godsregeering hoog liepGa naar voetnoot(†), vast gaat het, dat, onder de Makkabeën, wanneer de Godsregeering hersteld wierd, en de Beheersching geheel in handen der Priesteren kwam, deeze de volkomenste overhand verkreeg, en zedert behieldt. Zints dien tyd is het bestendig geroep der Jooden geweest: Eén god, één Godsdienst, één Plaats van Eerbewys! Dat dit de aangenomen Leer by de Jooden was, toen christus onder hun verscheen, blykt uit josephusGa naar voetnoot(‡), en dat zy dezelve, ten dien tyde, daadlyk betragtten, is blykbaar uit de weinige aanmoediging, welke zy Vreemden gaven. De Jooden hadden hunne Synagogen te Alexandrië, te Antiochië, te Rome, en in meest alle Steden van eenig aanbelang in het Keizerryk: maar geene Plaatzen van Heidenschen Eerdienst, hoe genaamd, werden geduld in dat gedeelte des Lands, 't welk de Jooden alleen bewoonden. Zo ras de Apostelen en de eerste Euangelieverkondigers, in den Naam van jesus geleeraard hadden, werden zy scherplyk gedreigd, dat zy niet meer in dien Naam zouden spreeken of leerenGa naar voetnoot(§). Eene Vraag, op geene den Vraageren voldoende wyze beantwoord, gaf gelegenheid om een hunner ten dood te brengen, onder voorwendzel, dat hy lasterlyke woorden tegen moses en god, tegen de Heilige Plaats en de Wet, gesprooken hadtGa naar voetnoot(**). Ook ontstondt 'er, ter dier oorzaake, eene groote Vervolging tegen de Gemeente die te Jerusalem was; dezelve werd verstrooid, Mannen en Vrouwen werden in de Gevangenisse gebragtGa naar voetnoot(††). Van deezen aart waren de Wetten der Jooden, en zo groot was hunne aankleeving aan dezelve, ten tyde dat christus onder hun omwandelde. De vyandschap, welke plaats | |
[pagina 259]
| |
hadt tusschen de Phariseën en Sadduceën, diende, wel verre van de werking deezer Godsdienstoefening bepaalende Wetten te stremmen, om aan dezelve meer kragts by te zetten. Beide deeze Partyen zogten het Volk te behaagen, en in te neemen; de eerste door eene stipte naauwlettehheid op de Overleveringen en Wettische Voorschriften; de ander door het Regt te handhaaven, en op de Volkszeden te letten. In gevolge hier van werd alles, wat, in 't oog der menigte, het voorkomen hadt eener nieuwigheid, strydig met de Wet van moses, onmiddelyk het voorwerp der kennisneeming van beide die Partyen; en vinden wy de Sadduceën te meer genegen, om de Wet tegen de Christlyke Leere te laaten gelden; dewyl deeze de Opstanding uit den doode voorstondt. Wanneer wy alle deeze omstandigheden in overweeging neemen: te weeten, de buitengewoone striktheid der Joodsche Wet tegen alle nieuwigheid in den Godsdienst; de onlosmaakelyke gehegtheid des Volks aan deeze Voorschriften; en de waakzaamheid der Joodsche Staatsbestuurderen, om, zo veel mogelyk ware, en ten allen tyde, uit te sluiten allen bedryf daar tegen aan loopende, alle inrigting daar mede strydig; dan zullen wy, om reden te geeven van de zorgvuldigheid, met welke christus, ten tyde zyner verkeering onder dat Volk, vermydde eene Gemeenschaplyke Godsdienstoefening, afgescheiden van die in de Joodsche Synagoge, in te voeren, ons niet verlegen vinden. Deeze blykt met genoegzaame klaarheid uit den aart van zulk een bestaan; het kwam noch overeen met de Wetten des Lands, noch met den Aart en Gewoonte des Volks, noch, 't geen ik wel in de eerste plaats mogt vermeld hebben, met het plan des gedrags, door christus, geduurende den geheelen tyd van het werk zyner Bedieninge, gevolgd; 't welk was, om elke daad te vermyden, die hem onderhevig kon maaken aan het verwyt, van een toeleg te hebben om de Burgerlyke, of Kerklyke, vaststelling des Lands om te keerenGa naar voetnoot(*). - Hoe verre zyn bidden met de menigte, of | |
[pagina 260]
| |
met zyne Leerlingen, in byzondere huizen, op de straaten, in de velden, en dat hy daar door soms het Volk uit de Synagoge hieldt, hem aan dit verwyt blootstelde, is eene andere zaak. |
|