Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 220]
| |
Het zaad, of de boontjes, der catoen-plant (Gossypium herbaceum foliis quinquelobis subtus eglandulosis caule herbaceo), als een zeer nuttig middel ter voortbrenging en vermeerdering der melk by zoogende vrouwen, door verscheide waarneemingen bevestigd gevonden, en ter verdere proefneeminge aangepreezen,
| |
[pagina 221]
| |
Een zelfde getuigenis vind men daarvan by schröderGa naar voetnoot(*), by n. lemeryGa naar voetnoot(†), in het Vervolg op chomel's zo nuttig als leeryk WoordenboekGa naar voetnoot(‡), en by veele anderen. Deeze Zaaden, of Boontjes, zyn donkerbruin, en gelyken veel na het Zaad der Zonnebloemen: wanneer men het, gepeld, kaauwt, geeft het byna denzelfden smaak als het Zaad der Calabassen, Comcommers, Meloenen en diergelyken, en heeft dus veel overeenkomst met zoete Amandelen; echter iets zamentrekkender en minder vettig. Ik vond dus geene redenen die my konden weerhouden, daar dit Zaad even nuttig bevonden was als andere verzagtende Zaaden, van welke men, gelyk allen Geneeskundigen bekend is, tot hetzelfde oogmerk gebruik maakt, om daarmede de verlangde Proefneemingen te doen: ik nam in den beginne vier lood ongepeld gestampt Zaad, liet het, van twee tot één pint verkookt zynde, doorzygen, en by kopjes alle uur laauw gebruiken; maar deeze drank zeer laf, flaauw, en dus onsmaakelyk, zynde, liet ik het Zaad even als Coffyboonen branden, of liever roosten, doch langzaam, op een zacht vuur, en ook wat ligter, om niet te veel van de olyachtige deelen te verliezen, of door te sterke hitte dezelve geheel te verderven: nu verkreeg het een smaak zeer na met een slap aftrekzel van Coffy overeenkomende, doch waar in iets niet onaangenaam zoets doorstak; eindelyk nam ik gebrande Coffyboonen en geroost Zaad, van elk gelyke deelen, liet dezelve, even als men met de Coffy gewoon is, op zulk een hoeveelheid water trekken, en daar mede had ik niet alleen den smaak der Vrouwtjes getroffen, maar het middel voldeed daar door teffens geheel aan myne verwachting: de quantiteit, die ik daaglyks liet gebruiken, bedroeg tien a twaalf gewoone Koffykoppen, waar by een weinig Koemelk, en, voor die zulks verkoozen, wat Zuiker, gedaan wierd. Om niet al te wydloopig te worden, zal ik slegts twee Gevallen bybrengen, die de nuttigheid van dit middel bevestigen, en waar uit men teffens de redenen kan afleiden, die my bewoogen hebben, om hetzelve ter verdere Proefneeming bekend te maaken, en aan te pryzen: in | |
[pagina 222]
| |
beide had 'er eene geheele ongesteldheid van het Lichaam plaats, en wel zo sterk, dat het Zog ten eenemaal weggeraakt was. De eerste was eene Vrouw van eene ranke magere bouworde, die in de eerste dagen, na haare Verlossing, niet van Zog ontbloot was geweest, en ook te vooren reeds drie Kinderen gezoogd had; maar die, in weerwil der geschiktste leefwyze, nogthans maar spaarzaam van hetzelve voorzien was; deeze wierd door eene vry hevige aanhoudende Koorts, uit koude en vervuilde stoffen in de eerste wegen ontstaan, aangetast, welke verscheide dagen aanhield, haar zeer verzwakte, en van alle Zog beroofde; na dat ik de ingewanden door zagte buikzuiverende middelen behoorlyk gereinigd, en, door het gebruik der Koortsbast, de krachten een weinig hersteld, en de Koorts verdreeven, had, liet ik haar van het gerooste Catoenzaad met Coffyboonen op de voorverhaalde wyze gebruik maaken, en binnen twee dagen begonnen de borsten te zwellen, het Zog te schieten, en vermeerderde weldra zo zeer, dat zy in staat was haar Kind overvloedig te verzorgen; en de ondervinding maakte haar met dit middel zo wel bekend, dat zy my, eenigen tyd daar na, op de vraag: hoe het nu met haar Zog stond, antwoordde: ‘ô! Als ik daar eenig gebrek aan bespeur, dan neem ik maar myne Catoenboontjes te baat, en dan ben ik terstond weer klaar.’ De tweede, die zeer veel koude in haare Zwangerheid, en by de Verlossing, geleeden had, en boven dien zeer aan krampachtige toevallen onderhevig was, kreeg op haar tyd eene behoorlyke hoeveelheid Zog in de borsten, maar, weinige dagen oud kraams zynde, wierd zy door eene geweldige ylhoofdige Koorts overvallen, door welke het Zog weggenomen, en na het rechter been verplaatst wierd, het welk, van de dye af tot beneden aan de toonen toe, in eene hevige ontsteeking geraakte, en waar by zich verscheide dikke opgezette bulten, of kwabben, aan de dyen vertoonden; dit alles veroorzaakte haar onlydelyke pynen en zwaare Kramptrekkingen. Ik liet haar terstond van eene kleine hoeveelheid Laud. Liq. Syd. teffens met een sterk afkookzel van de Koortsbast, gebruik maaken, en de ingewanden daaglyks door zagte laxeerende inspuitingen zuiveren; ondertusschen dat het been, onder opzicht van den kundigen Heelmeester, den Heer martens, behoorlyk gepapt en verzorgd wierd; | |
[pagina 223]
| |
hier mede eenige dagen voortgegaan zynde tot dat de Koorts en hevige pynen wat verminderd waren, liet ik het gebruik van het Laudanum staaken, en haar van het gerooste Catoenzaad, even als de voorige, gebruik maaken; waar op wy het genoegen hadden van niet alleen de inflammatie door resolutie te zien verdwynen, maar ook haare kragten daaglyks aanwakkeren, en eene genoegzaame hoeveelheid goed gezond Zog in de borsten wederkeeren. Van andere min aanmerkelyke Gevallen zal ik niet spreeken, iets moet ik nog zeggen van die Vrouw, by welke ik dit middel vruchteloos beproefd hebbe; deeze wenschte vuurig -om het genoegen te konnen hebben van haar Kind zelve te kunnen zoogen, en verzocht my, schoon zy reeds eenige weeken van alle Zog beroofd was, ware het mooglyk om zulks te herstellen: ik liet haar niet alleen van dit Zaad op alle mogelyke wyze gebruik maaken, maar voegde 'er nog alle gepaste hulpmiddelen by, die de konst aanwyst, en verkreeg ook eindelyk eenig, maar zeer dun en waterig, Zog in de borsten: hier door overtuigd wordende dat de bouworde dier deelen niet geschikt was om aan haar billyk verlangen te kunnen beantwoorden, ried ik haar af, verdere pogingen ten dien einde aan te wenden: de oorzaaken, waar uit dit ongemak dikwyls ontstaat, kan men, behalven by anderen, by den beroemden van swietenGa naar voetnoot(*), gemeld vinden. Eéne waarschouwing moet ik hier nog byvoegen, deeze is, dat men zorgen moet dat dit Zaad, of deeze BoontjesGa naar voetnoot(†), niet door lengte van tyd te zeer uitgedroogd, of door ongedierte te veel beschadigd, zyn, alzo dan de Proefneeming nimmer gelukkig slaagen kan; en dit is ook de rede, waarom, volgens murray en schröder, ter aangehaalde plaatzen, dezelve zelden of nooit in de Geneeskunde meer gebruikt worden. |
|