Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van de kleeding, de feesten, en uitspanningen, der Americaansche Indiaanen.De Jeugd van beide de Sexen, onder de Americaansche Indiaanen, is 'er zeer op gesteld, om zich met uitwendige cieraaden op te pronken. De Mannen scheeren het hoofd, slegts een kleine kuif overlaatende; beginnende boven op den kruin, waar dezelve omtrent twee duimen breed, en even zo veel hoog, is, en gekroest overeinde staat; maar deeze kuif, zich agterwaards strekkende, verbreedt allengskens; bedekkende het agterhoofd of den nek. Het lange agterhair is vercierd met afhangende zilveren kookertjes, en daar aan gehegte zilveren plaatjes; doorgaans is de middelste vlegt, verre de langste | |
[pagina 200]
| |
zynde, in een grooter zilveren kooker geslooten, of gestooken in het lid van een riet, aartig gesneeden of beschilderd; het hair, daar door heen steekende, loopt in een staart of kwast uit. Hunne ooren zyn gespleeten. Zy scheiden den rand of het kraakbeenige gedeelte af, 't welk in 't eerst vry naauw en digt met lederen riempjes omwonden, en met versch Beerenvet bestreeken, wordt, tot het geneezen is. Men maakt 'er een stukje lood aan vast, 't welk dit kraakbeenige gedeelte tot eene ongelooflyke lengte uitrekt; 't zelve wordt naderhand rondsom omzet met koper- of zilverdraad, en maakt een halven cirkel uit, gelykende na een wassende maan: dit gedeelte van het oor is dan vry beweeglyk, en wappert op de minste beweeging of buiging des lichaams; het is daarenboven vercierd met zagte witte pluimen van Reigervederen. Een zeer aartig hoofdcieraad, of band, omtrent vier duimen breed, en kunstig gewrogt of geweeven, kostbaar vercierd met steenen, koraalen, enz. omringt het hoofd; vooraan in 't midden verfraaid door een hoogopstaande en slingerende pluim van Kraan- of Reigervederen. De Kleeding is vry eenvoudig en onkostbaar. Zomtyds een geplooid hemd van linnen aan het lyf, en een schort dat de benedendeelen dekt: dit deel der Kleeding heeft iets van de oude Romeinsche broeken, of die der Schotsche Hooglanders, en bestaat doorgaans uit een stuk blaauw laken, van vooren en agteren tot de knie nederhangende, doorgaans aan den onderkant getand, en met koraalen of belegzel vercierd. Aan de beenen hebben zy laarzen van laken, die van den enkel tot over het dik des beens loopen, en opgepronkt met verscheide cieraaden. De voeten beschermen zy door een schoeizel, dat veel heeft van de voetzoolen der Ouden, van beestenvellen gemaakt, en van geen optooi naar de zinnelykheid beroofd. Behalven deezen toestel, hebben zy een grooten mantel van het fynste laken 't geen zy kunnen bekomen, altoos blaauw of rood: deeze mantel is om den rand geboord met franje of passement, en dikwyls bezet met koperen of zilveren bellen. Eenigen hebben een korten mantel, die maar even de schouders en de borst bedekt: deeze is op eene kunstige wyze zamengesteld uit vederen, geweeven, of gelaaten in derzelver natuurlyken staat; doorgaans zyn het de roode vederen van de Flamingo, of andere van de schitterendste kleuren. | |
[pagina 201]
| |
Groote zilveren halve maanen hangen aan een lint om den hals, en wapperen op de borst. Om de armen draagen zy zilveren armbanden, zilveren en gouden ketenen, ook draagen zy een halsband. Het hoofd, de hals en de borst, zyn met vermillioen beschilderd: en eenige der Krygshelden hebben het vel van de borst en andere deelen des lyfs beschreeven met beeldspraakige Figuuren, van bloemen, dieren, sterren, halve maanen, en de zon in 't midden op de borst. Deeze schildering van de huid, verhaalde men my, geschied in de jeugd, door de huid met een naald te prikken, tot het bloed 'er uit komt, en vervolgens eene blaauwe verf daar in te stryken, 't geen hun al hun leeven byblyft. - Het hembd hangt los om den middel, gelyk een kiel, of is van vooren gespleeten, gelyk een nagtrok; zomtyds wordt het styf toegebonden om den middel, door een fraaijen gordel. De Kleeding der Vrouwen verschilt eenigzins van die der Mannen. Haar schort is op eene andere wyze gemaakt, breeder en langer, reikende omtrent op 't midden der beenen: zy hebben geen hembd, maar een kleine borstrok, doorgaans van gebloemd linnen of fyn laken, met belegzel, koraalen, enz. vercierd. Nooit draagen zy koussen, maar laarsjes, die ter halver been komen. Nimmer snyden zy het hair af, maar scheiden het in vlegten, die opgebonden en boven op 't hoofd vastgemaakt worden met een zilveren werktuig, zo dat zy een hoog opgezetten top vormen, vercierd met eene ongelooflyke menigte van linten van verscheidenerlei kleuren, die van alle zyden bykans tot den grond toe afhangen. Zy blanketten of beschilderen het aangezigt nooit, dan in byzondere gevallen, als zy genegen zyn om aan de andere Sexe eenige gunst te betoonen. Alle de opgemelde cieraaden moeten enkel aangemerkt worden als vergunningen by byzondere gelegenheden, en voorregten der Jeugd, by Huwelyksplegtigheden, Feesten, Danssen, enz. of wanneer de Mannen zamenkomen om een Oorlogsspel te speelen, op den avond onmiddelyk vóór dat zy ten kryg uittrekken: want meestal gaan zy bykans naakt; zich vergenoegende met het schort, het hembd, de laarzen en voetzoolen. Zelden draagen de Mannen den mantel, dan alleen 's avonds in den winter, als het koud is. De Vrouwen gebruiken een mantel by het dansen, wanneer dezelve haar ten sluier strekt. Altoos draagen de | |
[pagina 202]
| |
Vrouwen den borstrok, het schort, de laarsjes, zelfs de Meisjes zo ras of zelfs vóór dat zy kunnen gaan: de Knegtjes loopen geheel naakt, tot den ouderdom van twaalf of vyftien jaaren. De jonge Priesters, of Geleerden, vertoonen zich altoos met een witten inantel; en zy hebben een zeer wel opgezetten Uit, die zich als een leevende vogel vertoont, by zich. Dit teken van Wysheid en Voorspelling draagen zy zomtyds als een kuif boven op 't hoofd, zomtyds op den arm, of ook in de hand. Deeze Lieden onderscheiden zich ook van anderen door hunne stilzwygenheid, ernstig en destig gelaad, gemaakten tred; neuriënde, by zich zelven, op een zagten toon, Zangen of Liederen, terwyl zy door de Steden wandelen. De Americaansche Indiaanen zyn, gelyk meest alle andere Volken, op Muzyk en Danssen gesteld. Hun Muzyk is stemmelyk of met speeltuigen: in 't laatste geval hebben zy bykans niets noemenswaardigs; de Trommel de Ratel, en eene soort van Fluit, gemaakt van riet, of de pyp van een beestenbeen: op de Fluit speelen zy slegt, en, in stede van eenstemmigheid, hoort men de grootste wangeluiden. 't Zyn ook meest jonge knaapen, die zich met dit onaangenaam speeltuig vermaaken; maar de Trommel en de Ratel, vergezeld met hunne zagtklinkende stem, brengen eene treffende harmonie voort; de maat naauwkeurig houdende; en het gelaad des Muzykants schynt, op gepaste tyden, eene verheffing der ziele aan te kundigen; niet alleen is 'er als dan eene overeenstemming tusschen hem en zyn speeltuig; maar het treft terstond de aandoeningen der toehoorderen, als de invloed van een vermogend werkenden geest; 'er is dan een vereenigd algemeen gevoel van genoegen en vereeniging van zielen in 't geheele gezelschap. Hun Zang en Spel, vereenigd, stemt volmaakt overeen in maat met de Danssers. Zy hebben eene eindlooze verscheidenheid van passen; maar de algemeenste, die ik de beschaafdste noem, en ook by hun de geliefdste en meestgebruiklykste is, bestaat in een langzaam schuivende beurtlingsche pas: beide de voeten zetten zy voorwaards, de een naa den ander, eerst de rechter voet vooruit, en vervolgens de slinker. Zy gaan voort agter elkander in tegenovergestelde kringen, te weeten, eerst een kring van Jongelingen, en daar binnen een kring jonge Dogters; in tegenstrydige rigtingen zich beweegende: de Jongelingen | |
[pagina 203]
| |
gaan met de zon om, de jonge Dogters den anderen weg: de Mannen stryken hun arm met de open hand, de Vrouwen klappen in de handen, en heffen haare schelle aangenaame stemmen aan; beantwoordende aan het sterker geschreeuw der Mannen, op gezette tyden, by het eindigen van een couplet: de jonge Dogters heffen afzonderlyk een Tusschenzang of Chorus aan. Om deeze Danssen te vergezellen, hebben zy Liederen van verscheidenerleien aart, als Helden- Drink- en Minnezangen, welke laatstgemelde, ik moet het bekennen, allerwellustigst zyn: ook hebben zy zedige Liederen, die meest geagt en gebruikt worden. Eenige hunner meest geliefde Zangen en Danssen hebben zy van hunne vyanden, de Chactaws: want het schynt dat dit volk in Dicht- en Zangkunst uitsteekt. Elke Stad, onder hun, zoekt de andere in het vervaardigen van nieuwe Dansliederen te overtreffen. Volgens eene gewoonte onder hun, moeten zy ten minsten éénen nieuwen Zang hebben, om dien aan te heffen by elk Jaarseest. Een jong Mustee, die met my kwam tot de Mucclasses van Mobile, hadt Chactaws bloed in zyne aderen van zyne Moeder, was een schrandere knaap, door zyn Vader onderweezen in 't leezen, schryven, en rekenen; hy kon het Engelsch vry goed spreeken. Hy kreeg het in den zin door het land der Chactawen te reizen: zyne inzigten waren grootsch, en zyne oogmerken ten hoogsten lofwaardig; niets minder hadt hy voor, dan kundigheden van alle kunsten en weetenschappen op te doen, op dat hy, in zyn land wederkeerende, nuttig mogt weezen; bovenal poogde hy in Muzyk en Dichtkunde uit te steeken. Met deeze inzigten verliet hy heimlyk de Natie, toog na Mobile, en tradt daar in dienst van de handeldryvende Maatschappy der Chactawen, als een blanke. Zyn omganglyk voorkomen, zyn werkzaamheid en gespraakzaamheid bevielen dit Volk, verschaften hem allerwegen toegang, en begunstigden zyn schranderheid en toeleg. Dan de Chactaws, in 't einde hoorende van zyne verbintenis en vermaagschapping met de Creeks van 's Vaders zyde, verklaarden hem voor een Creek, en gevolglyk voor een vyand, die als een verspieder onder hun verkeerde. Zy beslooten, hem heimlyk af te maaken. De jonge Wysgeer kreeg kennis van hunne vermoedens en vyandlyke oogmerken, tyds genoeg om zich weg te pakken; schoon | |
[pagina 204]
| |
hard vervolgd, boodt hy wederstand aan zyne bloeddorstige nazetters, kwam te Mobite, en begaf zich onder de bescherming der Engelschen, en in dienst eens Koopmans van Mucclasse, die gereed was om na de Natie te gaan; en, niet tegenstaande den spoed met welken wy reisden, ontkwamen wy, ten naauwen noode, de drift en waakzaamheid zyner vervolgeren, die, in de woestynen van Schambe, een gezelschap van Reizigers overvielen, op den avond naa dat wy deezen ontmoet hadden; verwagtende hem onder deezen te zullen aantressen. De jonge Reiziger, alle de uitsteekendste nieuwe Gezangen en Dichtstukken der Chactawen geleerd hebbende, werd op een groot Dansfeest by de Mucclassen, twee dagen naa onze aankomst gegeeven, door de Jeugd sterk gedrongen, om eenige zyner nieuwe Zangen aan te heffen: hy liet zich overhaalen; het zingen en dansen ving aan. In den kring bevondt zich eene jonge Chactawsche Slavinne, die kort naa den aanhef de zigtbaarste blyken betoonde van aandoening en droefheid; en voor het eindigen van den Dans vergezelden veele haarer Mededansseressen haar, in het storten van medelydende zugten, en het schreijen van traanen. Zo ras ik gelegenheid had, vroeg ik den jongen Orpheus, waarom die Zang zo byzonder treffend geweest was voor die jonge Slavinne. Hy gaf my ten bescheid, dat, toen zy onlangs gevangen genomen werd, haar Vader en Broeders in het gevegt sneuvelden, en dat zy, de meening van den Zang begrypende, het droevig lot van haar Gezin zich herinnerde, en niet kon naalaaten, by het ophaalen, te weenen. De zin van den Zang kwam hier op neder:
Alle menschen moeten zeker sterven,
Schoon niemand weete hoe schielyk.
Nogthans, wanneer de tyd zal komen,
Moge die gebeurtenis vrolyk weezen.
Deeze droefheid wekkende Zedezangen, of Treurdichten, hebben eene vaardige en gevoelige uitwerking op hunne driften, en ontdekken eene leevendige gevoeligheid: hun gelaad, daar door neerslagtig, wordt, door een gemaklyken overgang, zagtlyk opgewekt, vergezeld door eene aangenaame en klaagende toon: een Vreemdeling verliest zich zelven, als 't ware, voor een oogenblik, of | |
[pagina 205]
| |
wordt zodanig ingenomen, door den persoon onmiddelyk aangedaan, dat hy gevaar loopt van onverhoeds zyn eigen leed te ontdekken. Zy hebben eene verscheidenheid van Spelen, tot oefening en tydverdryf: eenige byzonder voor de Mannen, andere voor de Vrouwen, nog andere, waarin beide Sexen deel neemen. Het Kaatsspel wordt voor de edelste en manlykste oefening gehouden. Dit Spel speelt men op een uitgestrekt vlak veld, doorgaans digt by de Stad geleegen: de Inwoonders van de eene Stad speelen tegen die van eene andere, ingevolge eener uitdaaging, waarin de jeugd van beiderlei Sexen dikwyls deel neemt, en zomtyds alles wat zy bezitten verspeelen. Behalven het kaatzen hebben zy nog andere Spelen met den Bal, waarin zy veel vermaaks vinden. Feesthouden en dansen op het plein, des avonds, is het einde van al hun speelen. Daarenboven hebben zy Feestdagen bykans voor elke maand des Jaars, welke voornaamlyk gewyd zyn aan de Jagt en den Landbouw. Het Feest der eerste Vrugten is het voornaamste, en valt in met het einde des ouden, en den aanvang des nieuwen, Jaars. Het begint in Augustus, wanneer het Koorn tot volle rypheid gekomen is, en elke Stad viert dit Feest afzonderlyk, wanneer haare eigene Oogst wordt ingezameld. - 't Zelve vieren zy op de staatlykste wyze. De Inwoonders hebben zich vooraf van nieuwe kleederen, nieuwe potten, pannen en ander huisraad, voorzien: zy verzamelen alle hunne versleetene kleederen en andere afgebruikte dingen, zuiveren hunne huizen, pleinen en steden, van alle onreinheid; dit brengen zy, met al het overgebleevene graan, en anderen ouden voorraad, op een hoop byeen, en verbranden het met een vuur. Naa geneesmiddelen ingenomen, en voor drie dagen gevast, te hebben, wordt al het vuur in de Stad uitgebluscht. Geduurende dit Feest, onthouden zy zich van de voldoening van eenigen lust of drift, hoe genaamd. 'Er wordt eene algemeene vergiffenis afgekondigd; alle misdaadigers mogen na hunne Stad wederkeeren, en worden dezelve van hunne misdaaden gezuiverd, die men dan vergeet, en de overtreeders weder in gunste aanneenit. - Op den morgen des vierden dags maakt de Hoogepriester, door droog hout op elkander te wryven, nieuw vuur op het | |
[pagina 206]
| |
openbaar plein; waarvan elk huis in de Stad van nieuw en zuiver vuur voorzien wordt. Alsdan gaan de Vrouwen na het Koornland, en brengen van daar nieuw Koorn en Vrugten, die, op de beste wyze, in verscheide schotelen gereed gemaakt worden; ook wordt het drinken, met veel plegtigheids, naa het plein gedraagen, waar het Volk vergaderd is, opgepronkt met nieuwe kleederen en cieraaden. De Mannen zich onthaald hebbende, wordt het overschot weggenomen, en onder de Huisgezinnen in de Stad verdeeld. De Vrouwen en Kinderen vermaaken zich in haar Gezin, en komen, met den avond, op het Stadsplein, waar zy dansen, zingen, en den geheelen nagt vrolyk zyn; eene geschikte en voorbeeldlyke voegelykheid bewaarende. Dit duurt drie dagen lang; de vier volgende dagen ontvangen zy bezoeken, en verlustigen zich met hunne Vrienden uit de nabuurige Steden, die zich gezuiverd, en ter Feesthouding voorbereid, hebben. |
|