Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Saisoenen, wanneer de onderscheidene Werkzaamheden der Byen plaats grypen.Reeds heb ik aangemerkt, dat de nieuwe Volkplanting zich terstond zet tot het vermeerderen van haar getal, en alles wat daartoe betrekking heeft. Zy moesten geschikte plaatzen vervaardigen tot het broeden, en tot het opleggen van voorraad tot den Winter. Wanneer de tyd van Eijeren leggen voorby is, komt die van Honig te verzamelen: wanneer, derhalven, de laatste Popjes voor dat Saisoen uitgekomen zyn, worden die Cellen terstond met Honig opgevuld, en zo dra deeze opgevuld zyn, bedekt met zuiver Wasch, en moet aangemerkt worden als een voorraad tegen den Winter. Dit overdekken der Cellen strekt tot twee zeer weezenlyke einden; het eene om spillen en lekken der Byen te voorkomen, het ander om de uitwaaseming te beletten, en blyft de Honig door dit middel vloeibaar in zulk eene warmte. Zy houden zich ook onledig met het opleggen van Byenbrood voor de jonge Wormen in de Lente; want zy beginnen veel vroeger, dan waarschynlyk eenig ander Insect, voort te teelen: dewyl zy eene Zomerwarmte behouden, en voorraad voor het jonge Broedzel hebben. In de maand Augustus mogen wy veronderstellen, dat de Koningin, of de Koninginnen, bevrugt zyn door de Mannetjes; en, daar deezen niet voor zich zelven zorgen, worden zy een last voor de Werkbyen, en daarom tot den dood toe geplaagd; hier door veel spoediger stervende dan zy anderzins zouden gedaan hebben: wanneer de Byen beginnen met het opleggen van den Wintervoorraad, is alle werkzaamheid gedaan, uitgenomen het verzamelen van Honig en Byenbrood. Het schynt als of de Mannetjes op dien tyd huns leevensgevaars bewust zyn; want zy blyven by het in- of uitgaan niet aan den ingang der Byekorf vertoeven; maar vliegen 'er | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schielyk in of uit, schoon zy doorgaans aangevallen worden door één, twee, of drie, te gelyk; zy schynen geenen wederstand te bieden; alleen gaan zy, zo ras mogelyk, weg. De Werkbyen steeken de Mannetjes niet met den angel, maar prikkelen hun alleen, als 't ware om ze af te matten; doch ik vermoed dat dit meer een natuurlyke dan een geweldige dood mag heeten. Alle de Mannetjes zyn nu vernield, en het zou, in de daad, noodloos geweest zyn 'er eenigen te behouden om de Koningin in 't Voorjaar te bevrugten. Dat 'er veel meer geweest waren, dan noodig was, kan ik gemaklyk gelooven, want dit zien wy in de Natuur over 't algemeen; doch zy rigt haare werkzaamheden, schoon 'er overtolligheden zyn mogen, altoos ten goede in. Wanneer de Jongen geheel voortgekomen, en of de Celletjes gevuld zyn, of niet meer Honig in te zamelen valt, dan is de tyd verscheenen om voor den Winter in de Korf te blyven. Schoon ik nu eene Korf voltooid heb, en 'er geene werkzaamheden, geduurende de Wintermaanden, plaats grypen, is nogthans de Historie van deeze Korf onvolkomen, tot den tyd toe dat ze een nieuwe Zwerm uitzendt. Naardemaal de Honigby zeer aandoenlyk is voor de Koude, ontdekken wy, dat zy, zo ras de Koude begint, zeer stil worden, en blyven, den geheelen Winter door, leevende van het verzamelde in den Zomer en in den Herfst; een koude dag in den Zomer zelve is meer in staat om de Byen te doen t'huis blyven, dan een regenvlaag op eenen warmen dag. Indien de Byekorf dun, en aan het weêr zeer bloot gesteld, is, zullen zy 'er zich naauwlyks in beweegen, maar zich zo digt in een klomp byeen voegen als de Raaten zulks toelaaten. Op deeze wyze brengen zy den Winter door; doch op een schoonen dag betoonen zy zich zeer leevend en werkzaam, zy gaan uit, neemen 'er genot van, en ontlasten zich van haare vuiligheid: want ik verbeeld my, dat zy zelden die uitwerpen als zy in de Korf zyn. Om dit te bewyzen, sloot ik eenige Byen in een kleine Korf, en voedde dezelve, eenige dagen, met Honig, en op 't oogenblik, dat ik ze liet uitvliegen, ontdeeden zy zich in groote hoeveelheid van hunne vuiligheid. Ik vermoede daarom, dat zy, in den Winter, dezelve langen tyd in de ingewanden ophouden: in de daad, wanneer wy den opgeslooten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat in den Winter overweegen, en dat zy geene plaats hebben om zich van haare uitwerpzels te ontdoen, kunnen wy dit niet wel anders verklaaren. De uitwerpzels zyn geel van kleur, en naar gelange zy langer opgeslooten geweest zyn, vinden wy de ingewanden, hooger op, daarmede vervuld. Het leeven der Byen, in den Wintertyd, is zeer eenzelvig, en mag enkel bestaan heeten, tot dat de warmte wederkomt. Naardemaal zy alsdan van het door vlyt in den Zomer verzamelde leeven, schynt het, dat zy eeten naar maate van de koude des Saisoens: en by Proefneeming bevond ik, dat een Korf ligter was in een koude week dan in een warmer; dit bewoog my tot naauwkeuriger Proeven, om te verneemen hoe veel Honigs in den Winter verteerd werd. Ik bragt de Korf op de schaal, den 3 Nov. 1776.
Schoon een niets bedryvende staat in grooten deele de toestand zy der Byen, den geheelen Wintertyd door, gaat nogthans het werk by de Koningin tot den aanwas in den Zomer voort. De Eitjes beginnen te zwellen, en ik geloof, dat zy, in de maand Maart, gereed is ter legging; want de jonge Byen zwermen in Juny: weshalven de Koningin der Byen de vroegste Broedster is van alle ons bekende Insecten. In gevolge hier van gaan de Werkbyen eerder aan den arbeid dan eenige andere Insecten van deezen stam. Dit kunnen en Koningin en Werkbyen bei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de doen; dewyl zy, den Winter door, in eene Maatschappy leeven; en het is voor deeze Diertjes noodzaaklyk; naardemaal zy vroeg in den Zomet eene Volkplanting moeten vormen, die voor zichzelven moet zorgen tegen den volgenden Winter. Dit alles vordert, dat zy alle andere Insecten vooruit moeten zyn in werkzaamheid; want deeze zullen alleen Jongen krygen, die voor zichzelven zorgen moeten in den Zomer; niet onder de noodzaaklykheid zynde om voor den Winter op te leggen. In de maand April vond ik in de Cellerjes jonge Byen in allerlei stand, van het Eitje af tot het Popje toe: eenige deezer hadden reeds de kleurverandering ondergaan, en dus naby den staat om te kunnen vliegen; waarschynlyk waren 'er reeds uitgevloogen. - Naardemaal dit Saisoen te vroeg is om spyze voor den Worm van buiten te haalen, komt het opgelegde Meel dan te stade; doch, zo ras de Bloemen beginnen te bloeijen, verzamelen de Byen versch Meel, schoon zy Meel in voorraad hebben; aan het versche de voorkeus geevende. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Koningin.De Koningin, gelyk ze genaamd wordt, heeft meer de aandagt getrokken dan alle de andere Korfbewoonders, schoon de Werkbyen dezelve veel meer verdienen. Derzelver aantal, en de wyze waar op zy zich aan het oog bloot geeven, is deezer Historie beter opgemaakt; doch daar 'er slegts één eenige Koningin in de Korf is, en deeze naauwlyks ooit gezien wordt, kunnen wy alleen tot de uitwerkzelen van haaren arbeid komen, en heeft zulks gelegenheid gegeeven tot het maaken van gissingen, en om meer te zeggen dan beweezen kan worden. Men erkent dat ze gebroed wordt op de gewoone wyze; alleen heeft zy eene byzondere Cel voor zich in haar eersten staat, en reaumur zegt, ‘dat zy in den "Wormstaat voedzel van eenen anderen aart krygt.’ Doch, dewyl 'er waarschynlyk maar ééne Koningin is, beweert men, dat, ten einde de geheele Korf niet zou afhangen van één leeven, de Werkbyen het vermogen hebben om een gewoonen Byeworm tot eene Koningin te vormen. Hadden de Schryvers dit enkel als een los nedergesteld gevoelen opgegeeven, wy mogten het, als onwaarschynlyk, met stilzwygen, voorby treeden; maar zy hebben getragt dit door Proeven te bevestigen: ik zal daarom opgeeven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat zy, ten deezen opzigte, zeggen, met myne Aanmerkingen daar op. Een Uittrekzel van den Heer schirach zal hier toe dienen. De volgende Proeven werden genomen om den oorsprong van de Koningin der Byen te bepaalen: ‘In twaalf houten doozen werden twaalf stukken van een Raat gelegd, vier duimen in 't vierkant, elk Eitjes en Wormen in zich bevattende, en zo opgehangen, dat de Byen rondsom elk gedeelte van de Raat konden komen. In elke doos was een handvol Werkbyen gedaan. Weetende, dat, wanneer de Byen eene Koningin zullen vormen, zy opgeslooten moeten weezenGa naar voetnoot(*), werden de doozen twee dagen lang geslooten. By het onderzoek, naa dit tydsverloop, bleek het (men opende alleen zes doozen,) dat in alle Koninginne - Cellen aangevangen waren, één, twee, of drie, in ieder; alle deeze behelsden een Byeworm, vier dagen oud. Naa vier dagen werden de andere zes doozen geopend, en in ieder Koninginne - Cellen gevonden, de Byewormen vyf dagen oud, omringd met een grooten voorraad van lymerige stoffe; en een deezer Byewormen, met het Microscoop bezien, geleek in alle opzigten eene Werkby. Deeze Proeve werd herhaald, en de Byewormen, uitgekoozen om Koninginnen gemaakt te worden, waren drie dagen oud: en, binnen zeventien dagen, vondt men, in de twaalf doozen, vyftien aartige en schoone KoninginnenGa naar voetnoot(†). Deeze Proeven werden in de maand Mey genomen, en men liet de Byen een groot gedeelte van den Zomer werken; men bezag de Byen een voor een; doch geen Mannetje was 'er te ontdekken, en nogthans waren de Koninginnen bevrugt, en lagen EitjesGa naar voetnoot(‡). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men herhaalde de Proeve met stukken Raat, alleen Eitjes bevattende; doch 'er werden geene voorbereidzels gemaakt tot het voortbrengen eener KoninginneGa naar voetnoot(*). De Proef, om eene Koningin uit een Byeworm voort te brengen, werd in elke maand van 't jaar, zelfs in November, herhaaldGa naar voetnoot(†). Een Byeworm, drie dagen oud, werd bezorgd door een Vriend, beslooten in een gewoone Cel, en opgeslooten met een stuk Raat, waarin Eitjes en Byewormen zich bevonden. De Byeworm, drie dagen oud, werd tot een Koningin gevormd, en alle de andere Eitjes en Byewormen vernieldGa naar voetnoot(‡). In meer dan honderd Proeven heeft men eene Koningin gevormd van Byewormen, drie dagen oudGa naar voetnoot(§).’ Wilhelmi merkt op, dat eene Koninginne-Cel, welke gemaakt wordt terwyl de Byen opgeslooten zyn, gevormd wordt, door drie gewoone Cellen tot één te maaken, wanneer men den Byeworm in het middelpunt plaatst, en vervolgens de zyden herstelt. Een jonge Koningin, kortlings uitgekomen, werd in een Korf gezet, van welke men zich vooraf verzekerd hadt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat 'er geen Mannetjes in waren, en welker Koningin weggenomen was; en nogthans lag deeze Koningin EitjesGa naar voetnoot(*). De Proeve van den Heer schirach herhaalende, sloot hy vier stukken Raat op met één Byeworm in ieder; naa het verloop van twee dagen waren de Byewormen alle dood, en de Byen hadden opgehouden met werkenGa naar voetnoot(†). Een stuk Raat, waar uit men alle de Eitjes en Byewormen hadt weggenomen, werd met eenigen voorraad van Honig, en een zeker aantal Werkbyen, opgeslooten. Binnen korten tyd werden zy zeer werkzaam, en men vondt, op den avond van den tweeden dag, driehonderd Eitjes in de CellenGa naar voetnoot(‡). - Hy herhaalde deeze Proeve, met denzelfden uitslag, en de Byen werden aan zichzelven overgelaaten; zy plaatsten Koninginne-Wormen in de Koninginne-Cellen, op nieuw vervaardigd, en andere in de Mannetjes-Cellen; de overige werden ongestoord gelaaten. - Hy nam op een anderen tyd twee stukken Raat, waarin noch Eitjes, noch Byewormen, waren, sloot ze met een zeker aantal Werkbyen op, en bragt de doos in een kachelkamer; den volgenden avond bevatte een der stukken Raat verscheide Eitjes, en het begin van eene Koninginne-Cel, die ledig was. Behalven de korte Aanmerkingen, welke ik aan den voet des blads op de Proeven van de Heeren schirach en wilhelmi gemaakt heb, verzoek ik, dat men in agt neeme, dat ik veele twyfelingen heb ten aanziene deezer Proefneemingen, ontstaande uit verscheide omstandigheden, welke my in den loop myner Proefneemingen voorkwamen. De drie volgende Stukken schynen zeer aan te loopen tegen derzelver waarschynlykheid. Vooreerst. Een Zomeravond in Engeland is doorgaans te koud voor eene zo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleine hoeveelheid Byen, om zo leevend en wakker te weezen, dat zy nieuwe werkzaamheden zouden aanvangen: zy worden dermaate van de koude bevangen, dat ze bezwaarlyk in den dag weder bekomen; en ik zou vermoeden, dat, waar ook deeze Proefneemingen gedaan worden, (en zommige, zegt men, dat in Engeland genomen zyn,) het daar toe ook te koud is. - Ten tweeden. Indien het weêr zo warm ware, dat dit uitwerkzel geen plaats greep, dan zyn de Byen zo rustloos, dat zy doorgaans zichzelven ombrengen, of afmatten; althans, naa eenige weinige dagen opsluitens, vindt men ze meest dood. - En ten derden, het gegeeven berigt van de vorming eener Koninginne-Cel doet my, onaangezien de bovengemelde hindernissen, welke eigen zyn aan de Proefneeming, het geheel voor een verdichtzel houden. Ten aanziene van de eerste zwaarigheid, welke van dien aart was, dat ze allen slaagen van dusdanige Proeven wegnam, nam ik de volgende Proef. Ik deed een gedeelte Byen met Raaten, in welke Eitjes en Byewormen waren, en in eenige Proeven ook PopjesGa naar voetnoot(*), in een warmer plaats, zette ze onder glas, boven run, welks oppervlakte voerdekt was met aarde, om het opdampen van schadelyke lugt te voorkomen: weetende, dat de Byeworm gevoed wordt met Byenbrood of Meel, droeg ik zorg om 'er eene Cel of twee, met deeze zelfstandigheid gevuld, by te voegen; als mede Bloemen van Planten, die veel Meels opleverden; Honig ook, ten voedzel voor de oude Byen. In deezen staat waren myne Byen voor de koude beschut, en van het noodige voorzien; doch, naa eenige dagen opgeslooten geweest te zyn, kwamen de Byen, die in leeven gebleeven waren, aan de opening, liepen en vloogen rond, maar trokken allengskens weg; en de Raaten, enz. onderzoekende, vond | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik de Byewormen dood, en geen werk, hoe genaamd, aangevangen. De Koningin, de Moeder van alle, op welk eene wyze voortgebragt, is een waar Wyfje, verschillende en van de Werkbyen, en van de Mannetjes. Zy is zo groot niet van romp als het Mannetje, en schynt in alle deelen grooter dan de Werkbyen. De schaalen, onder aan den buik der Werkbyen, zyn niet alle van dezelfde kleur; dat gedeelte, 't welk overdekt wordt door de bovenste schaal, ligter, en het onoverdekte donkerder zynde; dit ligte gedeelte eindigt niet in een rechte lyn, maar in twee kromme, maakende een punt. Al het welk den buik een ligter kleur geeft in de Werkbyen, inzonderheid als dezelve uitgezet of verlengd wordt. De tong van het Wyfje is veel korter dan die van de Werkby, meer gelykende naar die van het Mannetje; nogthans zyn de tongen van de Werkbyen niet alle van dezelfde langte; maar geene hebben die zo kort als de Koningin. De gedaante des buiks van het Wyfje, by zulke Dieren, verandert een weinig, naar den staat waarin zy zich bevinden; maar de buik van het Mannetje en de Werkby verandert bykans niets: dewyl zy, wat de vetheid betreft, altoos byna zich in denzelfden staat bevinden; steeds overvloed van voedzel hebbende. Dan de buik van het weezenlyk Wyfje verandert zeer veel; dezelve is van eene verschillende grootte en gedaante in den Zomer en in den Winter: in den Winter, mag men zeggen, dat de buik de natuurlyke grootte en gedaante heeft; over 't geheel is het Wyfje dikker dan de Werkby, en deeze meerdere dikte bespeurt men ook in den buik, 't geen waarschynlyk veroorzaakt wordt, doordien de Eijerstok in den Winter vry groot is, en de vergaderplaats voor het zaad vol. Het uitëinde van den buik is meer zamengetrokken dan by de Werkbyen, de laatste schaal loopt aan beide de zyden naauwer toe, en meer in een punt uit aan den aars. De schaalen zyn, in dit Saisoen, meer opeengeschooven, 't geen alleen ontdekt kan worden door ze uit te haalen. In den Voortyd, en in den Zomer, valt het gemaklyker, de Koningin te onderkennen; de buik is niet alleen dikker, maar ook veel langer, dan voorheen, 't welk ontstaat uit het aangroeijen der Eitjes. Men onderscheidt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene Koningin van de Werkby, enkel door de grootte, en ook eenigermaate door de kleur; doch dit laatste valt niet zo gemaklyk te bepaalen, om dat het verschil in kleur zo merkbaar niet is op den rug, en men de Koningin doorgaans op den rug ziet. Maar, wanneer men eene Korf doodt, is de beste wyze alle de Byen te verzamelen, en op een wit papier te verspreiden, of ze in water te doen in een breeden ondiepen witten schotel, waarin zy dryven, en als dan kan men gemaklyk de Koningin uitvinden. Naardemaal de Koningin broedt in het eerste jaar dat zy te voorschyn komt, en de Eijerstokken nimmer geheel ledig zyn, is eene oude Koningin waarschynlyk dikker dan een nieuw gebroedde: of het moest zyn, dat de Eijerstokken en Eitjes zich vormen in den Poppenstaat, gelyk dit plaats heeft by den Zydeworm, 't geen ik veronderstel dat gebeurt. De Koningin is mogelyk kleinst als zy gebroed heeft, want daar zy Eitjes zal beginnen te leggen, omtrent de maand Maart, moet zy welhaast weder dik en vol worden; doch ik geloof, dat haare Eijerstokken nooit ledig zyn; altoos Eitjes, schoon zeer klein, in zich hebbende. Zy heeft vet in haar buik even als de andere Byen. Het is hoogstwaarschynlyk, dat de Koningin, die met een Zwerm weg trekt, eene jonge Koningin is; want de Mannetjes gaan met de Zwerm heenen om haar te bevrugten: dewyl zy in 't zelfde jaar moet bezwangerd zyn; want zy broedt in 't zelfde jaar. De Koningin heeft een Angel gelyk aan die van de Werkby. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van het getal der Koninginnen in eene Korf.Ik geloof dat een Korf, of Zwerm, maar ééne Koningin heeft; ten minsten, ik heb 'er nooit meer dan ééne in een Zwerm aangetroffen, of in een oude Korf in den winter, en waarschynlyk is het dit, 't welk een Korf uitmaakt: want, wanneer 'er twee Koninginnen zyn, staat 'er eene verdeeldheid stand te grypen. Riem spreekt van boventallige Koninginnen, en verzekert, dat hy ze heeft zien ombrengen door de Werkbyen, zo wel als door de Mannetjes. Op den 18 November des Jaars 1788, doodde ik eene Korf, die den voorgaanden Zomer niet gezwermd hadt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoon zy alle dagen daar toe gereed scheen. Doch toen 'er, de zwermtyd verstreeken zynde, niets van dien aart was voorgevallen, begon ik te vermoeden, dat de reden hiervan daar in te zoeken was, dat 'er geen jonge Koningin of Koninginnen in waren, en ik vond 'er slegts één eenige. Dit levert eene soort van vermoedelyk bewys op, dat ik wel gegist had; of men zou moeten veronderstellen, dat de Byen, toen zy beslooten hadden niet te zwermen, alle Koninginnen, één uitgezonderd, verdelgden. In eene Korf, door my uitgerooid, ontdekte ik geen Mannetjes, en maar ééne Koningin. - Deeze byzonderheid, dat 'er zo weinig Koninginnen gebroed worden, moet ontstaan uit de natuurlyke zekerheid, waarin zich de Koningin bevindt, uit hoofde van het leeven in eene Maatschappy: want, schoon 'er in een Wespen-nest, en by andere Byensoorten, maar ééne Koningin is, broeden deeze eene groote menigte Koninginnen, tot eenige honderden toe; doch, geduurende den Winter, in geene Maatschappy leevende, zyn ze blootgesteld aan eene groote verwoesting; zo dat, waarschynlyk, van de honderd geen één leeft om in den zomer te broeden. Ik heb gezegd, dat de Koningin met de maand July ophoudt met Eitjes te leggen: en dan wordt zy door de Mannetjes bezwangerd, eer deezen sterven. De Heer riem zegt, de paaring tusschen het Mannetje en Wyfje waargenomen te hebben; doch vermeldt niet in welk Saisoen. Ik zou hier aan twyfelen: maar de Heer schirach veronderstelt, dat de Koningin bevrugt wordt zonder paaren. Ik weet niet, of hy, daar mede, meent, dat zy in 't geheel niet bevrugt worde, en met den Heer debraw veronderstelt, dat de Eitjes, naa dat ze gelegd zyn, de bevrugting ontvangen door eene soort van kleine Mannetjes, die over de Cellen heen gaan, en hun agterste in de Cellen steeken, zo dat zy de Eitjes bestrykenGa naar voetnoot(*). De Heer bonnet oordeelt het niet noodig, dat de Mannetjes, ter verrigting deezer bezigheid, klein zyn: want hy zag een kloek Mannetje, gaande over een stuk Raat, zich ophoudende by elk Celletje, waarin een Eitje was; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch by geen ander; geevende met het agterlyf op den mond van het Celletje driemaal een slag: en dit veronderstelt hy dat de wyze is om de Eitjes te bevrugten. Het getal van drie is altoos een beroemd getal geweest; doch het zal niets uitvoeren waar geen Mannetjes zyn, 't welk het geval eener Byekorf is in de Lente, den tyd, wanneer de Koningin het meest bezig is met Eitjes te leggen: 't geen hem deedt veronderstellen, dat de dienst der Mannetjes bestondt in de Byewormen met hun zaad te voeden. Het is waarschynlyk, dat de paaring geschiedt gelyk die der andere Insecten. De paaring van eene andere Byensoort heb ik gezien, en deeze was overeenkomstig met die van de gemeene Vlieg. De Angel is op dien tyd uitgestooken, en op den rug gekeerd tusschen de twee Diertjes; zy zyn eenigen tyd bezig in dit bedryf. De omstandigheden, betrekking hebbende tot de bevrugting der Koninginne, niet bekend zynde, is 'er eene ruime plaats voor gissingen overgebleeven, en zouden de Schryvers, indien zy hun gevoelen alleen als gissingen hadden medegedeeld, van hunne opregtheid blyk gegeeven hebben; doch zy zyn verder gegaan, en hebben hunne begrippen, als daadlyk bestaande zaaken, willen doen gelden. (Het Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|