Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving van de characters, gewoonten, en persoonen, der oorspronglyke bewoonderen van America.(Overgenomen uit de Travels into North and South Carelina, by william baktram.)
De Heer bartram begint zyne Beschryving, met op te merken, dat dezelve niet alleen de vrugt is van zyne eigene waarneemingen; maar ook ontleend uit het algemeen en onpartydig berigt van oude agtenswaardige Persoonen, zo onder de oorspronglyke Americaanen zelve, als van blanke Kooplieden, die veele dagen huns leevens by hun sleeten. Eerst van hunne Persoonen en Hoedanigheden spreekende, gaat hy dus voort. De Mannen by de Cherokees, Musoogulges, Siminoles, Chieasaws, Chactaws, en vereenigde Stammen der Creeks, zyn groot, kloek, en gemaatigd sterk; hunne leden zyn welgemaakt, zo dat zy, over 't geheel genomen, voor schoone Menschen mogen gehouden worden; hunne weezenstrekken zyn geregeld, hun gelaad | |
[pagina 151]
| |
open, agtbaar, en bevallig; nogthans zyn voorhoosd en wenkbraauwen zo gevormd, dat men terstond getroffen wordt door het denkbeeld van heldhaftigheid en moed; het oog, schoon aan den kleinen kant 't naast, staat leevendig en vol vuurs, de oogappel is altoos zwart, en de neus heeft doorgaands iets van het geen men een arendsneus noemt. - Hunne houding en gebaaren hebben een air van grootmoedigheid en onafnanglykheid. - Hun kleur is roodagtig bruin, of koperverwig; hun hair is lang, dik, en zwart als een raven; geevende, naar het licht 'er op valt, eene glansagtige vertooning. De Vrouwen der Cherokees zyn groot, teder, en van eene keurige gestalte; haare gelaatstrekken zyn in eene juiste evenredigheid; haare houding is bevallig, vriendlyk, en haar gang heeft iets deftigs en inneemends. De Vrouwen by de Muscogulges, schoon in 't oog loopende door de kortheid haarer gestalte, zyn weigevormd; haar aangezigt is rond, geregeld en schoon van trekken, de wenkbraauw hoog en wel geboogen, het oog groot, zwart, kwynend staande drukt het zedigheid, beschroomdheid, en schaamagtigheid, uit; deeze bekoorelykheden zyn haare beschermende en verdeedigende wapenen, en zy weeten 'er zich zeer wel van te bedienen, en, onder het dekkleed deezer aanlokkende bevalligheden, verbergen zy de fynste kunstenaary; nogthans zyn ze beminnelyk, en vol genegenheid. Zy maaken, zo ik geloof, het kleinste geslacht van Vrouwen uit, tot nog bekend; zeldzaam zyn ze meer dan vyf voeten hoog, en ik denk dat het grootste getal nooit die hoogte bereikt; haare handen en voeten zyn niet grooter dan die van Europische Meisjes van negen of tien jaaren. De Mannen zyn, egter, van eene reusaguge gestalte, en kloeker dan de Europeaanen; veelen haalen meer dan zes voeten, weinigen minder dan die maat, of vyf voeten acht en tien duimen. Hun kleur is veel donkerder dan die van eenigen der Stammen, ten Noorden van hun, die ik immer gezien heb. Deeze beschryving past op de Muscogulges, hunne Bondgenooten, de Chactaws, en ik geloof de Chicasaws (schoon ik nimmer hunne Vrouwen zag), uitgenomen, nogthans, eenige hoopen van de Siminoles, Uches, en Savannucas, die grooter en dunner zyn, en een helderder kleur hebben. De Cherokees zyn egter kloeker en sterker dan de Muscogulges, en verreweg het grootste ras van Menschen, | |
[pagina 152]
| |
't geen ik immer aantrofGa naar voetnoot(*). Hun kleur is helderder, heeft iets van het olyfverwige, inzonderheid by de volwassenen; eenige hunner jonge Dogteren zyn bykans zo schoon en bloozend als de Europische Vrouwen. De Cherokees zyn in hun voorkomen en manieren ernstig en bestendig, deftig en omzigtig in hun gedrag, aan het stille agterhoudende naast in de verkeering; nogthans genoeglyk en vriendlyk, verkleefd aan hunne Vryheid en de Natuurlyke Regten van den Mensch; geheim, welberaaden en vastbepaald in hunne raadslagen; eerlyk, regtvaardig en goedgunstig, en steeds gereed om alle vermaak en voldoening, zelf hun bloed en leeven, op te offeren om hun Grondgebied en Regten te verdeedigen. Zy bewyzen hulde aan de Muscogulges, doch met wederzin, en draagen dat juk ongeduldig. Ik was getuigen van eene allergrootste vernedering, welke zy van hunne roode Meesters moesten dulden, by de groote Zamenkomst en het Verdrag van Augusta, wanneer dit Volk met de Creeks toetradt tot den afstand van het nieuw aangekogte; 'er bevonden zich omtrent drie honderd van de Creeks, een groot gedeelte deezer waren Krygslieden, en omtrent één honderd Cherokees. De eerste dag der Zamenkomste werd geopend met het beraamen der voorloopige voorwaarden. Eén Artykel van dezelve was, aan de zyde der Georgians, een eisch op een Landstreek, liggende aan de Tïgulo, en waar op zy beiden aanspraak maakten; de Cherokees hadden het, zo 't schynt, vóór de opening der Zamenkomste heimlyk afgestaan aan de Georgians, buiten weeten der Creeks. De Georgians hiervan spreekende als een asgedaane zaak, vroegen de Creeks, in de Vergadering, op welk een grond zy dien eisch deeden rusten; zeggende, dat zy nimmer die Landen hadden afgestaan. De Georgians antwoordden, dat zy dezelve gekogt hadden van hunne Vrienden en Broeders de Cherokees. De Creeks hier over misnoegd, en in toorn ontstooken, stondt een Opperhoofd en | |
[pagina 153]
| |
Krygsman over einde, met een woedende en schriklyke houding; bedreigingen en smaadredenen uitende, vestigde hy het oog op de Hoofden der Cherokees, en vroeg hun welk een regt zy hadden om hunne Landen weg te geeven; hy noemde hun oude Vrouwen; hun toevoegende, dat zy zints lang hun genoodzaakt hadden Vrouwe-kleederen te draagen. Een allervernederendst zeggen, in de tegenwoordigheid van de Hoofden van het geheele Muscogulge-Bondgenootschap, van de Chicasaws, de voornaamite Mannen en Burgers van Georgia, Carolina, Virginia, Maryland en Pennsylvania, in het aangezigt van hunne eigene Opperhoofden en Burgers, en te midden van het lachen en smaalen der Vergadering, inzonderheid der jonge lieden van Virginia, hunne oude Vyanden en gevreesde Nabuuren; doch, hoe vernederend het, in de daad, was, moesten zy deeze blaam geduldig, en zelfs zonder wederspraak, gedoogen. Daarenboven bragten deeze hoogmoedige Bravos en Overweldigers hun trots en vermeeten zo verre, dat zy zelfs dreigden de Zamenkomst af te breeken en na huis te keeren, indien de Georgians niet toestemden in het vernietigen van het heimlyk verdrag met de Cherokees gemaakt, en die Landstreek onmiddelyk van hun te ontvangen; aan hun het uitsluitend regt van vervreemding toekennende. Dit werd toegestemd, schoon van de Cherokees geweldig afgeperst, strydig met regt en verdragen: naardemaal de Savanna, en de wateren dier Riviere, erkend waren als de natuurlyke en juiste grensscheidingen tusschen de Cherokees en de Muscogulges. Het Volks - character der Muscogulges, beschouwd uit een staatkundig oogpunt, vertoont het schildery van een groot of doorlugtig held. Een stout, hoogmoedig en trots geslacht van Menschen, zyn ze braaf en dapper in den oorlog, op vermeesteringen gesteld, rustloos, en steeds zich in den wapenhandel oefenende; nogthans betoonen zy zich grootmoedig en genadig aan een overwonnen vyand, wanneer hy zich onderwerpt, hunne vriendschap en bescherming verzoekt; altoos vereenigen zy de vermeesterde Stammen in hun Bondgenootschap, wanneer zy onmiddelyk, en zonder eenige uitzondering, alle regten van vrye Burgers genieten, en, van dat oogenblik af, vereenigd zyn in een band van Broederschap. - Men weet niet dat zy één Stam uitdelgden, behalven de Yamasees, die zich op geen voorwaarden wilden overgeeven; maar tot den | |
[pagina 154]
| |
laatsten man vogten; slegts omtrent veertig of vyftig ontkwamen uit den laatsten beslissenden slag, die zich onder de bescherming begaven der Spanjaarden te St. Augustin. Volgens hun eigen berigt, 't geen ik voor waarheid houde, gingen zy, naa hunne aankomst in deezen oord, een Verbond van eeuwige vriendschap aan met de Britsche Volkplantingen van Zuid-Carolina en Georgia, 't welk zy nimmer openlyk schonden; doch, in tegendeel, alles deeden om die Verbintenis te versterken. Hunne hoogbejaarde Opperhoofden spreeken hier van, tot op deezen dag, met vreugdetraanen in de oogen, en toonen hunne blydschap over die gedenkwaardige Gebeurtenis, als een der roemrykste voorvallen in de Jaarboeken huns Volks. Ten voorbeelde hunner begrippen van onpartydige Geregtsoefening, en Eerbied aan het Opperweezen verschuldigd, als de Opperregter der menschlyke bedryven, wien alleen het regt toekomt om over het leeven van een Mensch te beschikken, breng ik mynen Leezeren onder 't oog het volgende geval, gelyk ik het ontving uit den mond van een Spanjaard, een agtenswaardig Inwoonder van Oost-Fiorida De Zoon des Spaanschen Bevelhebbers van St. Augustin hadt met twee jonge Heeren, zyne Vrienden, een plan gemaakt om zich met jaagen en visschen te verlustigen. Voorzien van een geschikt vaartuig, van geweer en vischwant, gingen zy onder zeil; Zuidwaards aan stevenende langs de kust, na de punt van Florida; baaijen, inhammen, en rivieren, in- en opvaarende, naar de gelegenheid medebragt, of het vooruitzigt van vangst hun aanzette. De schoone en verrukkende landgezigten van de kust van Florida lokten hun verder en verder Zuidwaards op, zo dat zy ongemerkt verder gingen dan de buitenste Spaansche versterkte post. - Ongelukkige Jongelingen! niet lettende op den raad en de bevelen hunner Ouderen en Vrienden, steeds hunne vermaakneeming voortzettende, kwamen zy 's avonds in eene Haven, waar de gelegenheid tot de jagt zich allergunstigst opdeedt; zy verkwikten zich met de aangenaame vrugten in 't wild groeijende, en namen de rust onder de schaduw van welriekende boomen; dan, helaas! in de oogenblikken hunner zagte sluimeringe vonden zy zich omringd, gevat, en weggevoerd, door een zwervende hoop van Creek-Indiaanen; stout op het bemagtigen van zo ryk een buit, sleepten zy deeze Jonge- | |
[pagina 155]
| |
lingen mede, en bragten ze, langs afgelegen paden, door moerassen by hun Volk. Op dien tyd waren de Indiaanen met de Spanjaarden in een hevigen oorlog, gevoerd met bykans onbegrensde wreedheid aan wederzyden; met één woord, de ongelukkige Jongelingen werden veroordeeld om verbrand te worden. In deeze Stad bevonden zich Engelsche Kooplieden, die, het Character der Gevangenen verneemende, en groote belooningen van den Spaanschen Bevelhebber verwagtende, als zy hun konden verlossen, den Indiaanen hun wensch om 't ontslag voorstelden, met aanbod van een grooten losprys; hun teffens te verstaan geevende, dat het Jongelingen van hoogen rang waren, en één hunner 's Bevelhebbers Zoon. Hierop kwamen de Volkshoofden byeen, en, naa een staatlyke en rype beraadslaaging, keerden zy weder, en gaven de Voorspraaken hun besluit, op deeze wyze, te verstaan: - ‘Broeders en Vrienden! Wy hebben de zaak der Gevangenen overwoogen, en dat onder 't oog en in de vreeze van den Grooten Geest. - Gy weet dat dit Volk onze wreede Vyand is; zy spaaren het leeven niet van een onzer die in hunne handen valt. Gy zegt, dat de Jongeling de Zoon is des Spaanschen Bevelhebbers, wy gelooven dit; het spyt ons dat hy onze Gevangene wierd; doch hy is onze Vyand; de twee andere Jongelingen, zyne Vrienden, zyn mede onze Vyanden; het moeit ons hun hier te zien; maar wy weeten geen onderscheid tusschen hun vleesch en bloed, zy zyn even zeer onze Vyanden; indien wy 'er één in 't leeven behouden, moeten wy ze allen spaaren; maar wy kunnen dit niet doen; ons Volk eischt hun bloed, om de schimmen hunner verslaagene Bloedverwanten te verzoenen; zy hebben ons de handhaaving onzer Wetten en Regten aanbetrouwd, wy kunnen hun niet verraaden. - Nogthans hebben wy een heilig voorschrift, deeze zaak betreffende, 't welk ons vergunt tot zekere maate genade te betoonen: een van de drie zal door 't lot behoudenis erlangen; de Groote Geest staat ons toe dit te beproeven; hy is geen Aanneemer des Persoons.’ - Het lot werd geworpen, en de Zoon des Bevelhebbers viel ten deele, dat hy mede verbrand moest worden. Indien wy hun, ten opzigte van hun byzonder Charac- | |
[pagina 156]
| |
ter, of uit een zedelyk oogpunt, beschouwen, moeten zy, myns bedunkens, onze goedkeuring wegdraagen, als wy vooroordeelen ter zyde zetten, en vrylyk denken. Als zedelyke Weezens aangemerkt, hebben zy de Europische beschaaving niet noodig. Zy zyn regtvaardig, eerlyk, liefdaadig, en herbergzaam omtrent Vreemdelingen; teder belang stellende in hunne Vrouwen en Bloedverwanten; kinderminnend, naarstig, spaarzaam, goedgunstig en lydzaam. Weeken en maanden heb ik onder hun en in hunne Steden verkeerd, en nooit het minste teken van twist en onmin bespeurd; nooit zag ik een Indiaan, die zyn Wyf sloeg, of zelfs in toorn bestrafte. In dit geval kunnen zy ten voorbeelde en tot beschaaminge der beschaafdste Volken strekken, daar het hun aan geene regtvaardigheid, dank baarheid, en gezond oordeel, ontbreekt; want, in de daad, hunne Vrouwen verdienen hunne agting, en de minzaamste behandeling; dewyl zy vlytig, spaarzaam, zorgvuldig, en tiefhebbend, zyn. De Muscogulges zyn vlugger, leevendiger, en gespraakzaamer, dan hunne Nabuuren, de Cherokees; en, schoon op een grooter afstand van de Vastigheden der Blanken woonende, dan eenig volk ten Oosten van de Mississippi, of Ohio, hebben zy blykbaar grooter vorderingen gemaakt in de verfraaijingen van waare beschaafdheid, welke op geenerlei wyze kunnen toegeschreeven worden aan de goede voorbeelden der Blanken. Hun inwendig bestuur en huishouding trekken terstond de opmerking der Europische Reizigeren, en stellen dit Volk onbetwistbaar in een heerlyk gezigtpunt; hunne weldaadigheid, gemeenzaamheid, en vriendlyke onderlinge verkeering, zonder eenig bedwang van omslagtige pligtpleegingen, is zodanig als of zy zelfs geene moeite hadden om de driften van eer- en baatzugt te beteugelen. - Een Man gaat uit om zyne bezigheden te verrigten, hy komt in eene andere Stad; indien hy eeten, rust, of gezelschap, noodig heeft, treedt hy ter deure in van het eerste huis, 't welk hy verkiest; zeggende: ‘Ik kom hier!’ De Bewooner of Bewooneresse antwoordt: ‘Gy zyt hier welkom!’ Onmiddelyk is spys en drank voor hem gereed, hy gebruikt daar van, en rookt tabak, praat met het Gezin over verscheide zaaken, en het Stadnieuws. Hy staat op, en zegt: ‘Ik gaa heen.’ De ander antwoordt: ‘Gaat heen!’ Vervolgens gaat hy in een ander huis, 't | |
[pagina 157]
| |
welk hem behaagt, of gaat na het openbaar plein, waar het Volk dagelyks verkeert, en, by nagt, danst, of na een bepaalder gezelschap, naar hy het verkiest; hy heeft zo min noodig, dat iemand hem inleide, als een Woudvogel om zich op de vrugten van een bosch te onthaalen, en gestreeld te worden door den aangenaamen avondzang der Boschbewoonderen. Het is eene verbaazende, schoon eene volstrekt beweezene, waarheid, en teffens een scherp verwyt voor de Blanken, indien zy willen opmerken, en naar regt oordeelen, en die dit Volk tot een hoogen rang onder het Menschdom verheft, dat zy in staat geweest zyn om de geduurige poogingen van het heirleger der ondeugden te wederstaan, die de oude wereld overstroomden, en derzelver Zeden zodanig bezoedelden; en dit te meer, daar zulke talryke benden van die booze geesten dit Land ingetrokken zyn, en hun van alle kanten bestookt hebben. Ontzettend, in de daad! wanneer wy het slegt en zedeloos gedrag beschouwen van zo veele Blanken, die onder hun woonen. Ondanks dit alles, schynt het, voor dit eenvoudig en ongeletterd Volk, natuurlyk, verkieslyk, en zelfs gemaklyk in het werk te stellen, die schoone lessen, ons overgeleverd door de oude Wyzen en Wysgeeren, en te onzer leering opgehaald. Ik zag een jongen Indiaan onder dit Volk, die zich tegenwoordig bevondt by de bedryven van dwaaze en luidrugtige overdaadigheid der Blanken in de Stad; hy sloeg met zyne hand op zyn borst, glimlachte, en zag, van verwondering getroffen, na boven, als wilde hy zeggen: ‘ô! Gy groote en goede Geest! wy zyn, in de daad, gevoelig voor de weldaaden en gunstbewyzen, ons betoond, door ons het schitterend verstand der Blanken te onthouden. Wy wisten niet, vóór dat zy onder ons kwamen, dat de menschen zo laag konden vallen, en beneden de waardigheid hunner natuure zinken. Bescherm ons voor hunne Zeden, Wetten, en Overmagt!’ De Muscogulges, met hunne Bondgenooten, de Chactaws, Chicasaws, en misschien de Cherokees, verdienen, by uitstek, den lof van alle Volken, van wegen hunne Wysheid en Deugd in het wederstaan, en zelfs afweeren, van den grootsten, en zelfs den algemeensten, vyand, althans van de meeste Europische Volken, ik meen de Sterke Drank. | |
[pagina 158]
| |
Het eerste Artykel, en waar op zy het meest aandringen, in alle hunne Verdragen met de Blanken, is, dat 'er geenerlei soort van Sterke Dranken in hunne Steden zal gebragt of verkogt worden; en wordt het den Kooplieden alleen geoorloofd zo veel dranks mede te neemen als verondersteld wordt, dat zy onder den weg noodig hebben: blyft 'er iets over als zy tot de Steden komen, zo moeten zy het weg laaten loopen, of onder den grond delven; want het mag niet in de Stad komen. Op myne reis van Mobile na dit Volk, de vereeniging van den Pensacola-weg met ons pad even voorby zynde, ontmoetten ons twee jonge Handelaars. Wy vroegen, wat nieuws? Zy gaven ons te verstaan, dat zy eenige vaatjes met Sterken Drank hadden willen invoeren; maar dat zy 's avonds onder den weg overvallen werden door een party Creeks, die, hun soort van Koopmanschap ontdekkende, alle de vaatjes met hunne Tomahawks opensloegen, en het vogt aan het dorstig zand te drinken gaven, zonder een druppel te proeven; en dat zy werks genoeg gehad hadden om zichzelven te beschermen tegen het geweld des wapentuigs, waarmede de Creeks op hunne Koopwaar gewoed hadden. Hoe zullen wy reden geeven van hunne uitsteekende inrigtingen in 't Burgerlyk bestuur; dezelve kunnen den oorsprong niet ontleenen uit Dwangwetten; want zy hebben zulk een kunstig Stelzel niet. Godlyke Wysheid schryft hun de pligten voor, en zy gehoorzaamen. Wy zien en kennen ten vollen de jammerzalige uitwerkzels van dit beginzel des kwaads, en wy weeten zeker even goed als deeze Wilden, hoe den loop daar van te stuiteu. Ontbreekt ons dan Wysheid en Deugd, dat wy ter schoole gaan in de Raadsvergaderingen der Muscogulges.
(Het Vervolg by eene nadere gelegenheid.) |
|