Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVan de Koninglyke Cel.Daar is een Cel, de Koninglyke Cel geheeten, dikwyls zyn 'er drie of vier, en zomtyds meer; ik heb 'er elf, en zelf dertien, gezien in dezelfde Byekorf. Gemeenlyk zyn deeze Cellen geplaatst aan den rand van een of meer der Raaten; maar dikmaals ook aan de zyde van de Raat, egter niet in het middenpunt, te gelyk met de andere Cellen, als een grooter onder de andere; maar menigwerf tegen de monden der Cellen, en dus uitsteekende buiten de algemeene oppervlakte der Raat; doch de meesten zyn gevormd aan den kant van de Raat, welke in een deezer Cellen uitloopt. De Koninglyke Cel is veel wyder dan de andere; doch zelden zo diep; derzelver mond is rond, en blykt wydst te zyn ter halver ovaale diepte, en hangt nederwaards, in stede van horizontaal of schuins. De stoffen, waaruit | |
[pagina 142]
| |
de Koninglyke Cel is zamengesteld, zyn zagter dan gemeen Wasch, meest gelykende op die waar van de benedenkant der Raat gemaakt is; of waar mede de Byen haare Poppen bedekken: 'er komt weinig Wasch in derzelver Zamenstelling, geen derde; de rest is, naar myn begrip, Meel. Men heeft verondersteld, dat dit de Cel is, waarin de Koningin wordt uitgebroed; maar ik heb reden om te gelooven, dat dit louter inbeelding is; want, in de eerste plaats, is de Cel te groot, en daarenboven zelden zo diep als de ruime Cellen, waarin de Mannetjes worden uitgebroed; terwyl de Cel, indien ze geëvenredigd ware aan de lengte der Koninginne, dieper behoorde te weezen; want de lengte van het lyf maakt het grootste onderscheid uit tusschen de Koningin en de andere Byen. - Ten anderen, de mond is benedenwaards geplaatst. - Ten derden, is die Cel nimmer gevoerd met dat zyden spinzel, 't welk de Poppen bedekt, gelyk de Cellen der Mannetjes en der Werkbyen; wy vinden ook geen uitwerpzels op den bodem. Het getal deezer Cellen is zeer verschillend in onderscheide Korven. My staat voor, Korven gezien te hebben zonder eenige Koninglyke Cel, en ik heb 'er aangetroffen met elf, twaalf, en zomtyds meer. Ik heb ze, den geheelen Zomer door, in opmerking genomen, en 'er nooit eenige verandering in gevonden. De Raat schynt eerst gevormd te zyn ter voortteelinge, en de vulling met Honig alleen een tweede gebruik te weezen, daarvan gemaakt; want indien de Byen haare Koningin verliezen, maaken zy geen Raaten, en de Wesp, Hommel, enz. maaken Raaten, schoon zy geen Honig verzamelen, en is 'er eene Byesoort die Honig verzamelt, en weglegt in Cellen, welke zy nimmer maakt. Ik zal de By niet aanmerken als een uitsteekend Wiskunstenaar, in staat om juiste gedaanten te vormen, en als geredeneerd hebbende over de beste gedaante van de Cel, om het meest te kunnen bevatten, zo dat het grootste getal in de kleinste ruimte plaats vindt, (want de Hommel en de Wesp werken veel netter, schoon zy zich schynbaar niet in dezelfde noodzaaklykheid bevinden; dewyl zy niets verzamelen om de Cellen te vullen,) om dat de By, hoewel vry volkomen in deeze opzigten, nogthans in andere, de formeering van de Raat betreffende, vry on- | |
[pagina 143]
| |
naauwkeurig is. - Ik zal ook deeze Diertjes niet aanmerken als een Raat vormende van eene zekere gedaante en grootte, uit enkele werktuiglyke noodzaaklykheid, want zulk een vorm zou geen Cellen van verschillende grootte voortbrengen; veel min konden de Wespen door het zelfde beginzel gedreeven worden, dewyl haare Cellen van zeer onderscheide grootte zyn, en de eerste veel te klein voor de Koningin der Wespen; maar ik zal het geheel aanzien als een Instinctif Beginzel, ten aanziene van 't welk het Diertje geen vermogen van verandering of keuze heeft, dan 't welk ontstaat uit het geen uitwendige noodzaaklykheid mag genaamd worden. - De Cel heeft doorgaans zes kanten, doch dit zeshoekige is het naauwkeurigst in de eerstgevormde Cellen, en derzelver bodem is meestal zamengesteld van deeze zyden, of vlakten, twee van de zyden één maakende, en zy vallen gemeenlyk in tusschen de bodems van drie Cellen van den tegenoverkant; maar dit gaat niet geregeld, en wordt alleen zo gevonden, waar geen uitwendige hinderpaal voorkomt. Ik heb reeds opgemerkt, dat de Cellen, in 't laatst van het Saisoen gevormd, niet zo net gemaakt, en dat de afdeelingen dikker en van een geeler kleur, zyn; zulks ontstaat, myns bedunkens, daar uit, dat het Wasch minder zuiver, en met meer vreemde stoffe vermengd, is; in gevolge hiervan zo sterk niet zynde, wordt 'er meer toe vereischt. De Byen bewaaren veele haarer Cellen voor Honig, en deeze zyn meest aan den bovenkant. In oude Byekorven, die verscheide jaaren gestaan hebben, heb ik het bovenste gedeelte van de Raat vry gevonden van alles wat na broedzel zweemt, als het zydeägtig voerzel en de uitwerpzels des Byeworms aan den bodem: terwyl het laagere gedeelte, voor meer dan de helft van de Cellen, de duidelykste blyken droeg van broedzel bevat te hebben. In deeze is het voerzel van zyden spinzel aan de zyde zamengesteld uit veele laagen, en in veele de bodem half gevuld met uitwerpzelen; ik merkte op, dat in die deelen de Raat het dikst was aan den mond, 't geen my deedt denken, dat, wanneer een Cel ondiep wordt, door dien de bodem eenigermaate opgevuld is, de Byen dan aan den mond iets toevoegen. Weshalven, zy schynen meest te dienen voor het Byenbrood; zo dat een grooter voorraad van Honig op te leggen by haar bedoeld wordt. | |
[pagina 144]
| |
Van het leggen der Eitjes.Zo ras 'er eenige weinige Raaten gevormd zyn, begint de Wyfjes-By Eitjes te leggen. Zo verre ik in staat geweest ben om het waar te neemen, is de Koningin de eenige By die voortteelt, schoon men beweerd heeft, dat de Werkbyen zulks doen. Haare eerste Eitjes in het Saisoen zyn die, waar uit de Werkbyen voortkomen, dan die der Mannetjes, en misschien van de Koningin: zo gaat het toe by de Wesp, de Hommel, enz. Nogthans wordt door riem beweerd, dat, wanneer een Korf van een Koningin beroofd is, de Werkbyen Eitjes leggen; zo dat, op dien tyd, eenig Honig en Meel wordt binnen gebragt, als voorraad voor een natten dag. De Eitjes worden gelegd aan den bodem van de Cel, en wy vinden ze daar, eer de Cellen half voltooid zyn; zo dat de voortteeling vroeg begint, en voortgaat met de vorming der andere Cellen. Het Eitje is vastgemaakt aan 't eene einde aan den bodem van de Cel, staat zomtyds recht overeinde, dikwyls schuins; het heeft een kleeverig of slymig dekzel, 't geen maakt dat het zich hegt aan alles wat het aanraakt. Het schynt, dat 'er tyd bepaald is, of tyden bepaald zyn, tot het leggen der Eitjes; want ik heb in een nieuwe Zwerm waargenomen, dat de groote zaak van het leggen der Eitjes niet boven de veertien dagen aanhieldt; schoon de Korf niet half met Raat gevuld was, begon het te verslappen. Waarschynlyk is dat einde van het Eitje, 't welk eerst voortkomt, dat geen, 't welk aan den bodem van de Cel kleeft, en waarschynlyk is de staart van den Byeworm aan dat einde gevormd: hoe zy dit, het Eitje beweegende, weder doen kleeven, weet ik niet. Ik heb ontdekt, dat zy menigmaal het Eitje uit een Cel neemen, om het, zo wy mogen veronderstellen, na eene andere over te brengen: waarom zy dit doen kan ik niet zeggen. In deeze nieuw gevormde Raaten, als mede in veele van de niet half voltooide, vinden wy de zelfstandigheid, Byenbrood geheeten, zomtyds overdekt met Wasch; wy zullen vervolgens hier over spreeken. Omtrent den tyd, wanneer zy meer dan halfweg de Korf nederwaards gewerkt hebben, met het vormen van de Raat, beginnen zy de grootere Cellen te maaken, en als dan komen de eerste broedzels uit, die kleine, of Werkbyen, zyn; vervolgens beginnen zy de Mannetjes uit te broeden, en | |
[pagina 145]
| |
waarschynlyk eene Koningin voor een nieuwe Zwerm: dewyl de Mannetjes nu gebroed zyn om de jonge Koningin te bevrugten voor den tegenwoordigen Zomer, als ook voor het volgend jaar. Deeze loop in 't broeden is dezelfde met die van de Wesp, Hommel, enz. Schoon dit berigt doorgaans toegestemd wordt, hebben nogthans eenige Schryvers, over dit onderwerp, eene andere wyze van het voortbrengen eener Koninginne verondersteld, wanneer de Korf van Byewormen voorzien, en van de Koningin beroofd, is. Wat de geheel volkomen voortgang van het Eitje mag genaamd worden, naamlyk, van den tyd der legging tot de geboorte van de By (dat is de tyd van het uitkomen), het leeven van den Byeworm, en het leeven van de Pop, is, geloof ik, korter dan by de meeste Insecten. Het valt niet gemaklyk te bepaalen, wanneer een Eitje uitkomt. Ik heb my verbeeld, dat het op den vyfden dag was. Wanneer het uitkomt, vindt men den jongen Byeworm opgewonden liggen op den bodem van de Cel, eenigermaate omringd met een doorschynend vogt. In veele Celletjes, waar de Eitjes zo even zyn uitgekomen, staat het vlies nog op zyn plaats; door den Byeworm niet weggenomen of nedergedrukt zynde. Thans is 'er een nieuwe arbeid voorhanden voor de Werkbyen, te weeten het voeden en opkweeken der jonge Byewormen. - Wy mogen veronderstellen dat de Koningin daar mede niets te maaken heeft, naardemaal 'er, ten allen tyde, Werkbyen genoeg in de Korf zyn tot dat einde; ook brengt de Koningin nimmer eenige stoffe aan, gelyk elk ander lid der Gemeenschappe, in den beginne, verpligt is. Zy schynt deswegen eene Koningin te weezen by erf- of liever by een natuurlyk regt, terwyl by de Wespen, Hommels, enz. de Koninginnen zichzelve tot die waardigheid, en tot Voogdessen der Maatschappye, schynen te verheffen. Gereedlyk ontdekt men dat de Byen de Byewormen voeden, en, in de daad, een Byeworm zou gemaklyk kunnen opgekweekt worden door iemand, die zich daar op wilde toeleggen. Zy openen de twee zyd-nypers om het voedzel te ontvangen, en door te zwelgen. By het aangroeijen werpen zy hunne bekleedzels af; doch hoe menigmaal zy dit doen in den Wormstaat, weet ik niet. Ik heb hier boven gezegd, dat de Byen dikwyls de Eitjes verplaatzen, en ook bevonden, dat zy te meermaalen den | |
[pagina 146]
| |
Byeworm van de eene in de andere Cel overbrengen, zelfs wanneer deeze vry groot zyn. De Byewormen neemen meer en meer in grootte toe, tot zy de Cel bykans vervullen; omtrent deezen tyd hebben zy geen voedzel meer noodig, en zyn gereed om in den Poppenstaat opgeslooten te worden; hoe men dit tydperk ontdekt, weet ik niet: want by elk ander Infect, zo verre ik 't heb kunnen naagaan, is zulks het werk van den Worm, of de Rups zelve; maar in de gemeene By is het de werking van het volkomen Dier; waarschynlyk komt het van het weigeren des voedzels door den Byeworm. De tyd tusschen het uitkomen uit het Eitje, en het veranderen in een Pop, is, geloof ik, vier dagen, ten minsten herhaalde waarneemingen komen vry naby op deezen tyd uit. Wanneer zy gereed zyn tot den staat van Pop, bedekken de Byen den mond van de Cel met eene zelfstandigheid van eene ligt bruine kleur, bykans op dezelfde wyze als zy den Honig bedekken; uitgenomen, dat, in dit geval, het bedekzel, uitwendig, rond is, en blykt niet geheel uit Wasch, maar uit een zamenmengzel van Wasch en Meel, te bestaan. De Byeworm is nu geheel ingeslooten, en begint de Cel en het dekzel van den mond te voeren met een zydeägtige stoffe, die spinnende op de wyze van een Zydeworm; dit maakt een soort van kooker voor den Pop. Bonnet nam waar, dat, in zeker geval, de Cel te kort was voor den Pop, en deeze het dekzel doorbrak, waar op het dekzel meer bolrond dan gewoonlyk gemaakt werd. De mogelykheid hiervan kan ik zeer wel begrypen; wy zien zulks menigmaal by de Wesp. Dit bekleedzel afgewerkt hebbende, werpen zy het laatste Wormenvel af, of schuiven het van den kop nederwaards; dit blyft aan den bodem van de Cel, en zy worden Poppen. | |
Van het Voedzel der Byewormen, of 't geen doorgaans Byenbrood genaamd wordt.Eigenaartig zou men veronderstellen, dat het voedzel der Byewormen Honig was; zo om dat dit het voedzel is der oude Byen, als om dat zy die voor zichzelven opleggen; nogthans is uit de byzonderheid, dat de Honig aan de oude Byen ten voedzel strekt, geen bewys te ontleenen: dewyl zeer weinig jonge Dieren het zelfde voedzel met de oude nuttigen; en daar uit zelfs is waarschynlyk | |
[pagina 147]
| |
dat de Byeworm niet van Honig leeft; en, indien wy uit de overeenkomst redenkavelen, zullen wy opgeleid worden om te veronderstellen, dat het Byenbrood het voedzel is van den Byeworm. Dit althans is het in andere Byesoorten, die van Honig leeven. Wy kunnen niet veronderstellen, dat het Byenbrood tot voedzel voor de oude Byen dient; daar wy zien, dat zy hetzelve verzamelen in de maanden Juny, July, enz. op welken tyd zy Honig in overvloed hebben. Deeze zelfstandigheid is zo gemeen aan een Byekorf, als eenig deel tot de Huishouding der Byen behoorende. Eer zy vyf of zes vierkante duimen van een Raat in een nieuwe Korf gevormd hebben, vinden wy Eitjes, Honig, en Byenbrood: en op welk een tyd van het jaar men een Korf ledigt, zullen wy deeze zelfstandigheid aantreffen; wanneer een Byekorf Honig gebrek heeft, en in den Winter sterft, vindt men geen Honig; maar al het Byenbrood, 't welk in voorraad opgelegd was voor de Byewormen in de Lente. De Byen draagen groote zorge voor dit Byenbrood; want het is te meermaalen met Wasch overdekt, even als de Honig, en ik geloof, bovenal, in den Winter; waarschynlyk met oogmerk om het voor een tyd van behoefte te bewaaren. In April heb ik zommige van de Cellen vol, andere slegts half vol, gevonden. Wanneer wy een Cel, met deeze zelfstandigheid gevuld, doorsnyden, ontdekken wy meestal dat dezelve zamengesteld is uit laagen van verschillende kleuren, eenige donker oranje, andere bleek bruin. In glazen Byekorven zien wy dikwyls, dat het glas ééne zyde van de Cel uitmaakt, en in deeze Cel ontdekken wy menigwerf, met een opslag van het oog, de gemelde onderscheidene laagen. Dit Byenbrood is de zelfstandigheid, welke zy aan haare pooten aanbrengen, en bestaat uit het Stuifmeel der Planten. 't Is het Meel niet van alle Planten, 't welk de By vergadert, ten minsten men bemerkt, dat zy het zelve op eenige met veel vlyts vergaderen, terwyl zy andere onaangeroerd laaten; ja zommige bekende Planten hebben by haar eene blykbaare voorkeuze. 't Geen zy verzamelen moet zeer loszittende stoffe zyn, juist gereed om af te vallen tot het bevrugten van het vrouwlyk deel des bloems; ten blyke dat dit waarlyk zo is, hebben byen bloemen bevrugt die geen manlyke deelen hadden. Doorgaans is die stoffe van eene geele kleuri | |
[pagina 148]
| |
maar van onderscheiden hoogte, dikwyls tot oranje opklimmende. Wanneer wy de Byen bezig zien met dezelve te verzamelen op bloemplanten, die eene groote menigte van bloemen hebben, zo dat zy eene volkomene laading kunnen medevoeren, dan is het de kleur van het Meel dier bloemplanten. Het is der beschouwinge overwaardig, hoe zy deeze zelfstandigheid in de Cel schikken. Als wy Byekorven van naby bezien, ontdekken wy dikwyls Byen met deeze stoffe aan de pooten, gaande langs de Raaten, als uitziende na eene Cel om dezelve in te leggen. Zy gaan menigmaal over een Cel, waarin reeds Byenbrood ligt; doch verlaaten die, bezien eene andere, en volharden daar in tot zy zich bepaalen: 't geen my op de gedagten gebragt heeft, dat ieder By zyne eigene Cel heeft. Wanneer zy in de beöogde Cel komen, steeken zy de beide agterste pooten daarin, terwyl de twee voorpooten en het voorlyf rusten op den mond van de digtst bygelegen Cel; vervolgens brengen zy den buik of het agterlyf in de Cel, en de poot onder den buik; het agterste des lyfs wendende na de buitenzyde van den poot waar het Meel zit, en schuiven 't zelve daar mede af. Wanneer het dus van beide de pooten gestreeken is, verlaat de By de Cel, en de twee gedeelten Meel ziet men leggen op den bodem van de Cel; onmiddelyk komt 'er eene andere By, deeze kruipt in dezelfde Cel, en blyft 'er omtrent vyf minuuten; 't zelve kneedende en op den bodem neder werkende, of verspreidende over 't geen 'er reeds in gelegd was; eene effene oppervlakte blyft 'er over. Dit Byenbrood is vast als een deeg, brandt eenigzins, en geeft een vreemde reuk van zich; waarschynlyk ontstaande uit de vermenging met eenig dierlyk vogt onder de kneedende bewerking; want als het in de Cel gebragt wordt is het veeleer een poeder dan een deeg. Dat deeze zelfftandigheid den Byeworm tot voedzel verstrekt, blykt uit de proeven, genomen op de maag van dit Diertje: want een volgroeide Byeworm doodende, is de maag vol van eene dergelyke zelfftandigheid, alleen zagter, en als 't ware met een vogt vermengd; maar nimmer ontdekt men Honig in de maag. Hier uit mogen wy opmaaken, dat het Byenbrood even zo tot voedzel van den Byeworm verzameld wordt, als de Honig tot voedzel voor de Byen opgelegd. De Heer schirach verbeeldt zich, dat het manlyk zaad den Byeworm tot spyze dient; | |
[pagina 149]
| |
en heeft men verondersteld, dat het voedzel van den Koninginne-Worm, en die der Mannetjes, verschilde van dat der Werkbyen. Reaumur zegt, dat het voedzel van den Koninginne-Worm in smaak verschilt van dat der gemeene Byen. Hoe hy dit wist, die het voedzel der andere niet kende, begryp ik niet. | |
Van de Uitwerpzelen des Byeworms.De Byewormen werpen weinig vuiligheids uit; doch 't geen zy zich kwyt maaken laaten zy op den bodem van de Cel vallen; en dit wordt, 't geen eenigzins vreemd schynt, nooit door de Byen weggenomen; zy laaten het verdroogen, te gelyk met de afgelegde bekleedzels van den Byeworm; nieuwe Eitjes en Honig worden in Cellen, dus gesteld, in volgende jaaren gelegd, zo dat met den tyd de Cellen bykans half vol zyn. | |
Van den Poppenstaat der Byen.In den Poppenstaat vormen zich de Byen tot een nieuw leeven. Zy worden geheel vernieuwd, of wonderbaarlyk veranderd: want 'er blyft geen de minste zweem van de oude gedaante over; nogthans moet het Diertje uit dezelfde stoffe bestaan: niets nieuws komt 'er by. Hoe verre deeze verandering alleen bestaat uit de oude deelen nieuw gevormd, of allengskens van gedaante veranderende, valt niet gemaklyk te bepaalen. Om de verandering te wege te brengen, moeten veele deelen verplaatst worden, uit welke waarschynlyk de nieuwe gevormd worden. Naardemaal de Byen in deezen staat niet verschillen van de vliegende Insecten in 't algemeen, zal ik dit stuk haarer gedaantverwisseling niet verder voortzetten, schoon het in de Natuurlyke Historie der Insecten een zeer weezenlyk deel uitmaakt. Wanneer de Pop in een volkomen By veranderd is, verbreekt dezelve het bedekzel van de Cel, en treedt te voorschyn. De tyd, welken zy in deezen staat verblyft, valt gemaklyker te bepaalen, dan hoe lang zy in het Eitje is, of een Worm; want de Byen kunnen de Poppen niet verplaatzen, gelyk zy de twee andere doen. In één geval duurde die tyd dertien dagen, en juist twaalf uuren; weshalven het Eitje vyf dagen vóór het uitkomen liggende, de Wormstaat vier dagen duurende, en de Pop | |
[pagina 150]
| |
dertien en een halven dag leevende, eer dezelve in een By verandert, zal het geheel op twee en twintig en een halven dag uitkomen; doch in hoe verre dit naauwkeurig is, durf ik niet bepaalen. Ik bevond eens dat de Poppenstaat van een Mannetje veertien dagen duurde; doch dit was waarschynlyk toevallig. Als zy eerst uit den staat van Pop treeden, zyn ze graauwagtig van kleur; doch worden schielyk bruin. Indien de Zwerm, van welke ik tot hier toe de Historie heb opgegeeven, vroeg uitgekomen en groot is, en bovenal, indien zy gehuisvest wordt in te klein een Korf, zet dezelve al te sterk voort om den Winter over in die Korf te blyven; in dit geval wordt 'er een nieuwe Zwerm uitgezonden, die nogthans meesten tyds geen groote is, en doorgaans te weinig tyds heeft om de Raaten te voltooijen, en met genoegzaamen voorraad van Honig op te vullen, om het, den Winter door, uit te houden. Dit staat gelyk met de tweede of derde Zwerm der oude Korven.
('t Vervolg by eene nadere gelegenheid.) |
|