Diepgevoelde vernedering eens staatslienaars.
Eene waare GebeurtenisGa naar voetnoot(*).
De Heer ponchartrain hadt zich, in het Bewind der Zeezaaken van Frankryk, door zyne willekeurige en strenge handelwys, den haat van 't geheele Zeeweezen op den halze gelaaden. Zyn Amptloos leeven, naa zyne Afzetting, deedt hem gevoelen, in welk eene algemeene veragting hy vervallen was. Sterkspreekend was het volgend geval.
Een Zeeöfficier, by dien Staatsdienaar iets te verzoeken hebbende, kwam te post by den Heer ponchartrain, zonder iets van diens Afzetting gehoord te hebben. Terstond werdt hy binnen gelaaten, en was even verwonderd over de stilte en eenzaamheid, welke daar heerschte, als over de gereedheid, waar mede hy gehoor verwierf. - Bevreesd, en met neêrgeslaagene oogen, stelde hy zyne zaak aan den Exminister voor, die hem, op eene zeer heusche wyze, toevoegde: Myn Heer, dit raakt my niet meer - - ‘Hoe,’ hervatte de Officier, een stap agteruit treedende, en de oogen opslaande, ‘is Myn Heer dan niet langer......?’ - Neen, Myn Heer! - De Officier keek hem eenigen tyd aan, en daarop in zyne handen klappende, riep hy, met al de bruske vrymoedigheid eens Zeemans, uit: ‘Wat dit betreft, ben ik wel te vrede!’ En by vertrok, veel meer voldaan dan hy gekomen was.