| |
Beschryving van, en waarneemingen op, Hinzuan, of Johanna, een eiland tusschen het noordeinde van Madagascar en het vasteland van Africa. Door Sir William Jones, Voorzitter in de Societeit tot Bevordering der Oostersche Kennisse, te Bengalen.
(Vervolg en Slot van bl. 77.)
Vóór het opgaan der Zonne ging ik, op den tweeden van Augustus, alleen aan strand, met eene kleine Korf, gevuld met zulken voorraad als ik dien dag mogt noodig hebben, en met eenige Kussens, om 's Prinsen Draagstoel ten minsten tot een draaglyk voertuig te maaken: dan, de Prins hadt beslooten de Dollars, die den Draageren toekwamen, te ontvangen, en, weetende dat ik zeer gesteld was op het volbrengen deezer Reize, kon hy de voorwaarden voorschryven.
De oude alwi ontmoette my op den oever, en bragt de verontschuldiging van salim, dien hy zeide ongesteld te weezen. Hy bragt my ten zynen huize, en scheen te neigen om my het bezoeken des Konings te ontraaden; doch ik gaf hem op de stelligste wyze te verstaan, dat, indien de Prins my de noodige Bedienden niet wil- | |
| |
de verschaffen, ik, met myne eigene Knegts en een Gids, na Domoni zou gaan.
‘Shaikh salim,’ gaf hy my hier op te verstaan, ‘is verschriklyk gierig; ik schaam my over zulk een Bloedverwant; hy is niet min styfzinnig dan gierig, en het zal onmogelyk zyn, zonder dat hy tien Dollars ontvange, Draagers te krygen.’ Ik gaf hem daar op drie Guinjes, welke hy na salim bragt, of voorgaf te brengen; doch hy keerde te rug zonder ze verwisseld te hebben; zeggende, dat hy geen Zilver hadt; met toezegging, dat hy by myne terugkomst de overschietende Dollars zou wedergeeven. Een uur omtrent verliep 'er, eer de belachlyke Koninglyke Draagstoel aangebragt werd door negen sterke Zwarten, die geen enkel woord Arabisch verstonden; zo dat ik geene onderrigting van hun kon wagten, wegens het Land, waar door ik stond te reizen; doch alwi stondt my by in dit aangelegen stuk. ‘Gy kunt,’ zeide hy, ‘niet gaan zonder Tolk: want de Koning spreekt geene andere Taal dan de Taal des Eilands; maar ik heb een Knegt, tumunigeheeten, een braaf Karol, die Engelsch verstaat, en zeer gezien is by den Koning; hy is op geheel Hinzuan bekend en geagt. Deeze Man zal u vergezellen, en gy zult welhaast zyne waarde leeren kennen.’
Tumuni verzogt myne Mand te mogen draagen, en wy toogen op weg, met het schoonste vooruitzigt op een sraaijen dag; doch eenige uuren laater dan ik beoogd had. Ik wandelde door de tuinen der twee Prinsen tot aan het uiterste van de Stad, en kwam in een klein Dorp, bestaande uit verscheide nette Hutten, meest van Cocusbladen gemaakt; dan de weg, verder op, werd zeer steenagtig. Ik zette my in den Draagstoel, en men droeg my geheel veilig over eenige rotzen. Hier op verzogt ik myn Tolk de Draagers te verzekeren, dat ik hun mildlyk zou betaalen; maar de arme Boeren, die van hunne Landgoederen op het Gebergte gebragt waren, kenden zeer weinig de waarde van geld, en bejegenden myne uitlooving met onverschilligheid.
Omtrent vyf mylen van Matsamudo, ligt de Stad Wani, waar shaikh abdullah, boven vermeld, gewoonlyk zyn verblyf houdt. Ik zag dien op eenen afstand, en zy scheen aangenaam gelegen. Toen ik het rotzig gedeelte van den weg had afgelegd, kwam ik aan een steenigen oever, waar het bleek, dat de Zee eenigen grond
| |
| |
verlooren had, naardemaal 'er fyn zand ter slinker zyde lag, en, verder op, een fraaije Baay, naar die van Weymouth gelykende, en even geschikt om te baaden; doch het scheen my niet toe, dat de steenen, over welken ik gegaan was, eerst onlangs van onder het water gekomen waren. Hier zag ik het Fregat, en voor twee dagen van 't zelve afscheid neemende, ging ik van de kust in een fraai Landschap, zeer netjes bebouwd, en deels bestaande uit hoogten, zeer schoon met groen begroeid, deels uit vlakten, in 't vrolyk gewaad van veelvuldige bloemen. Myn Gids onderrigtte my dat het Plantadien waren van eene soort van Erten, die de Inboorelingen aaten. Hutten en Boerenhuizen waren over dit vrolyk Landschap verspreid, en het gansch tooneel was vermaaklyk; doch werd welhaast door schoonheden van eenen anderen aart afgewisseld. Wy daalden neder in eene koele Valei, door welke een beek van allerzuiverst water vloeide; hier, myn Draagstoel ongemaklyk vindende, schoon ik, uit het gelach en de vrolykheid der Draageren, moest besluiten, dat de last hun niet zwaar viel, verzogt ik hun denzelven neder te zetten, en ik wandelde, het overige van den weg, voor hun heen. Bergen, bekleed met schoone boomen en bloeiende heesters, deeden zich aan ons oog op, toen wy uit de Valei opklom men, en wy trokken een half uur voort door aangenaame Dreeven, waar ik my bejammerde over de onmogelykheid om 'er my eenigen tyd op te houden, om te bezien de verscheidenheid van nieuwe Gewassen, die zich stap voor stap aan ons opdeeden, en welker naamen, zo wel als kragten, aan tumuni bekend scheenen.
Eindelyk daalden wy neder in eene Valei, van grooter uitgestrektheid dan de voorige; een Rivier, of breede vlietende Waterval, liep 'er door heen, viel neder van eene steile hoogte aan het einde, en scheen zich te verbergen onder de rotzen. Het Vee graasde aan den rivierkant, de Hutten der Eigenaaren stonden op de hoogten; een aangenaamer plek gronds had ik voorheen nooit gezien, zelfs niet in Zwitzerland of Merionethshire; maar dezelve werd gevolgd door eene verzameling van natuurlyke schoonheden, welke ik bezwaarlyk oordeelde te zullen aantreffen, op een klein Eiland, twaalf graaden ten Zuiden van de Linie. Ik was zodanig niet ingenomen met myne eenzaame Reis, dat ik schoonheden, die geen daadlyk bestaan hadden, ontdekte, en de eerste uitwerking
| |
| |
der vergelyking tusschen St. Jago en Hinzuan was voorby. Maar, zonder eenige geneigdheid om deeze Landschapsbeschryving hoog te kleuren, kan ik met waarheid zeggen, 't geen ik dagt op 't oogenblik dat dit geheele Landschap, met het volgende, zich aan myn oog opdeedt, als zo verre te bovengaande Ermenonville of Blenheim, of eenige andere naabootzingen der Natuur, door my in Frankryk of Engeland gezien, als de schoonste Baai eenig Waterstuk door kunst gevormd.
Twee zeer hooge Bergen, tot den top toe met het rykste groen begroeid, lagen, op eenigen afstand, aan myne rechterhand, en waren van my afgescheiden door Velden, bedekt met Vee en Boerenwooningen, of door Valeien, wedergalmende door ruischende Beeken en stortende Watervallen; aan myne slinkerhand had ik de Zee, zigtbaar van de hoogten, door openingen en laanen; de weg was een effen pad, natuurlyk kronkelende door een bosch van welriekende Kruiden, Vrugtboomen en Palmboomen. Zommige hooge boomen hadden witte bloezems, in geur niet ongelyk aan Oranjebloezems: myn Gids noemde ze Monongos; doch de dag was te verre gedaald om ze naauwkeurig te bezien. De verscheidenheid van Vrugten, Bloemen en Vogelen, van welke ik, in deezen heerlyken tuin, slegts een vlugtig gezigt kon neemen, zou eenen Natuurkundigen eene maand lang vermaakt hebben: ik zag geen Insect dat eenige opmerking verdiende, en geen kruipend gedierte altoos. Het Land, met houtgewas begroeid, hadt verscheidenheids genoeg door eenige weinige opengelaaten vlakten; steeds deeden zich nieuwe doorzigten op; in 't einde vertoonde zich, op 't alleronverwagtst, het fraaiste Zeegezigt; een of twee hoogten overgeklommen zynde, bereikten wy den oever, langs welken verscheide Heuvels en Hutten stonden. Wy keerden van 't strand af, en op de eerst volgende hoogte zag ik de Stad Domoni op een kleinen afstand.
Een aantal Inboorelingen kwam my te gemoete; eenigen hunner spraken Arabisch: deeze plaats voor een geschikte rustplaats aanziende, vaardigde ik myn Leidsman af om den Koning van myn bedoeld bezoek te verwittigen. Hy keerde binnen een half uur te rugge met eene allervriendelykste boodschap, en ik trad ter Stad in, die my groot en volkryk voorkwam. Eene verbaazende menigte vergezelde my, en ik werd gebragt in een huis, gebouwd op 't zelfde plan als de beste huizen te Matsa- | |
| |
mudo. Op 't midden van het Voorplein stondt een groote Monongo-boom, die de lugt met deszelfs geur vervulde: het vertrek aan de linkerhand was ledig, en in dat aan de regterhand zat de Koning op een Sopha, met een gewoon Carpet bedekt. Hy rees overeinde toen ik intrad, en, myne handen vattende, deedt hy my aan zyne rechter zyde zitten; doch, dewyl hy alleen de Taal der Hinzuanneren kon spreeken, nam ik myne toevlugt tot myn Vriend tumuni; vaardiger en naauwkeuriger Tolk dan deeze kan 'er niet zyn. Ik bood den Koning een fraai Indiaansch Gewaad aan van blaauwe zyde met gouden bloemen, 't geen slegts ééns op eene masquerade gedraagen was; teffens reikte ik hem over een heerlyk afschrift van den Coran, waar uit ik hem eenige plaatzen voorlas. De Koning nam deeze Geschenken met het uiterste genoegen aan, en zeide, ‘dat hy wel wenschte dat ik ter Zee by hem gekomen was, ten einde hy een myner boots mogt afgelaaden hebben met Vrugten, en eenig van zyn beste Vee. - Hy had,’ vervolgde hy, ‘my gezien aan boord van het Fregat, waar hy, volgens zyne gewoonte, vermomd geweest was, en hadt van my voorts gehoord uit den mond van zyn Zoon shaikh hamdullah.’
Ik gaf hem een berigt van myne Reize, en verhief de schoonheden van zyn Land; hy deedt my verscheide vraagen wegens myn Vaderland, en betuigde hoogagting te hebben voor myn Volk. ‘Maar ik hoor,’ voerde hy my te gemoete, ‘dat gy een Overheidspersoon zyt, en gevolglyk voor den Vrede, waarom draagt gy dan een Zwaard?’ - ‘Ik was,’ antwoordde ik, ‘een Mensch, eer ik een Magistraatspersoon wierd; en, indien het mogt gebeuren dat de Wet my niet kon beschermen, dan moet ik my zelven beschermen!’ - De Koning kwam my voor, omtrent zestig jaaren oud te weezen; hy hadt een vergenoegd gelaad, op 't welk veel goedhartigheids doorstraalde, gemengd met eene zekere deftigheid, welke hem onderscheidde van de Staatsdienaaren en Ossicieren, die hem omringden.
Ons onderhoud werd afgebrooken door de aanmelding, dat het de tyd des Avondgebeds was; opstaande, zeide de Koning: ‘Dit huis is 't uwe, en ik zal 'er u komen bezoeken, naa dat gy eenige verfrissing genomen hebt.’ Kort daar op bragten zyne Dienaars my een gebraaden Vogel, Rystpodding, en eenige andere Schotelen met
| |
| |
Vrugten; myn eigen Korf vulde de rest van myn avondeeten aan. De Kamer was behangen met een oud rood doek, en vercierd met Porcelein, en festonnen van Engelsche Vlessen; de Lampen stonden op den grond in groote Zeeschelpen; de Slaapplaats was in eene afzondering, bedekt met een chitzen behangzel, tegen over de Sopha, waar op de Koning gezeten hadt. Schoon deeze Slaapstede niet zeer uitlokkend was om 'er zich ter ruste te begeeven, en de vliegen allerlastigst waren, deeden egter de vermoeienissen, dien dag uitgestaan, my in een vasten slaap storten.
Ik ontwaakte op de wederkomst des Konings met zyn stoet; eenigen onder deezen waren Arabieren; want ik hoorde 'er een zeggen, Huwa rakid, of, Hy slaapt; hier op volgde onmiddelyk stilte, en ik bragt den nagt met weinig onrusts door, buiten het plaagen der vliegen. In den morgenstond bleef alles even stil; het huis scheen verlaaten, en ik stond verwonderd, wat 'er van tumuni geworden was. Hy daagde eindelyk op, met kenmerken van verlegenheid op zyn gelaad, en verhaalde my, dat de Draagers 's nagts waren weggeloopen; maar dat de Koning, die my in een ander zyner huizen wenschte te zien, my Draagers zou bezorgen, indien hy het op my kon verwinnen te blyven tot 'er een boot kon afgezonden worden. - Terstond vervoegde ik my tot den Koning, dien ik aantrof, zittende op een hooge Sopha, in een groot vertrek, welks wanden vercierd waren met Spreuken uit den Coran, in zeer leesbaare letteren; omtrent vyftig zyner Onderdaanen zaten in een halfrond voor hem, en myn Tolk ging in 't midden van deezen zitten. De goede oude Vorst lachte hartlyk, toen hy hoorde wat 'er 's nagts was voorgevallen, en zeide: ‘Gy zult nu, hoop ik, voor een week, myn gast blyven; maar, zo gy in ernst schielyk begeert weder te keeren, zal ik na het Land zenden om eenige Boeren, die u zullen draagen.’ Hy verdeedigde daar op het gedrag van shaikh salim, 't geen hy uit tumuni verstaan hadt, die my naderhand verhaalde, dat de Koning des zeer te onvrede was, en niet zou nalaaten zyn ongenoegen daar over te verstaan te geeven: hy besloot met een lang vertoog over de voordeelen die de Engelschen zouden kunnen doen, door alle jaaren een Schip van Bombay te zenden, om te handelen met zyne Onderdaanen; over de verbaazende goedkoopheid hunner Waaren, en inzonder- | |
| |
heid van hun Vee. Hoe belachlyk dit denkbeeld moge voorkomen,
toonde het de uitgebreidheid van zyn hart, zyne begeerte om de belangen zyns Volks te bevorderen, en een gevoel van de voordeelen uit den Koophandel ontstaande, 't welk men alleen kon verwagten van een klein Africaansch Opperhoofd, en dat, indien hy een Oppervorst van Yemen geweest ware, zich uitgestrekt zou hebben tot redelyke ontwerpen, geëvenredigd aan de uitgebreidheid zyner heerschappy. - Ik antwoordde, geringe kundigheden te bezitten van den Indischen Koophandel; maar dat ik het hoofdzaaklyke van zyn gesprek zou overbrengen, en altoos getuigenis geeven van zyn edelmoedigen yver voor 't beste zyns Lands, en van de zagtheid met welke hy 't zelve bestuurde. Naardemaal ik geen zin had, om een tweeden nagt op het Eiland door te brengen, verzogt ik te mogen wederkeeren, zonder na Draagers te wagten. De Koning scheen zeer opregt in den aandrang dat ik myn bezoek zou verlengen; doch hy bezat te veel Arabische beleefdheid, om my te dringen. Wy scheidden derhalven.
Op het voorstel van tumuni, die my verzekerde dat het weinig tyds zou kosten, als wy onze opwagting gingen maaken by een der braafste Mannen op Hinzuan, gaf ik een bezoek aan den Stadsbevelhebber, mutckka geheeten: hy bezat een zeer inneemend voorkomen; hy toonde my verscheide Brieven van de Officieren van de Brilliant, die uit een warm hart scheenen voortgevloeid, en de sterkste lofspraaken behelsden van zyne beleefdheid en minzaamheid. Hy drong 'er op, dat ik myn Korf zou vullen met de schoonste Granaatäppelen, die ik ooit zag.
Ik verliet daarop de Stad, vervuld met een zeer gunstig denkbeeld van den Koning en den Stadsbevelhebber. Toen ik den Berg opklom, vergezeld door eene menigte Inboorelingen, verhaalde een hunner my, in het Arabisch, dat ik het uitsteekendst teken van onderscheiding, 't welk de Koning my kon geeven, zou ontvangen: en naauwlyks hadt hy dit gezegd, of ik hoorde een kanonschoot. Shaiah ahmed begroette my dus met zyne geheele Artillerie. Ik zwaaide met myn hoed, roepende Allah Acbar! Het Volk juichte, en ik vervorderde mynen weg, niet zonder vreeze voor grooten overlast van de steekende hitte, en de vermoeidheid in het beklimmen der rotzen. De wandeling was, egter, over 't geheel, niet
| |
| |
onvermaaklyk. Zomtyds rustte ik in de valeien, en vervoegde my tot de beekjes, die my door derzelver koelheid verfrischten, en het noodige water gaven, om het te mengen met het uitgedrukte sap myner Granaatäppelen, en ook nu en dan met Brandewyn. Eenige Boeren, langs eenen naderen weg over de Bergen gekomen, haalden ons in, en bragten ons, als een geschenk des Konings, een Koe met een Kalf, en een Geit met twee jongen; ze waren naastdenklyk als de schoonste uitgezogt; wy bragten ze behouden op Bengalen over.
De gezigten, welke my den voorgaanden dag zo hoogst vermaakten, hadden nog derzelver bekoorelykheid niet verlooren, schoon zy het aanpryzende der nieuwheid derfden: maar ik moet bekennen, dat het verrukkendst en blydschapwekkendst voorwerp, 't welk ik, op dien dag, in een wandeling van tien mylen, ontdekte, was het Fregat, 't geen ik, by Zonnen ondergang, gewaar wierd van een rots, digt by de tuinen der Prinsen. Digt by de Stad kwam my een Eilander te gemoete, die, bemerkende dat ik vermoeid was, een schoone Kokusnoot opende, 't geen my een verfrisschenden drank verschafte. Hy vertelde my, dat een zyner Landgenooten dien naamiddag gestraft was, wegens een diesstal, aan boord van de Krokodil gepleegd, en voegde 'er by, dat, zyns oordeels, de straffe niet min regtvaardig was, dan de misdaad schandelyk voor zyn land. De misdaadiger was, zo als ik naderhand vernam, een Jongman van goeden huize, getrouwd aan eene Dogter van den ouden alwi; doch, voor een oogenblik in de Kajuit alleen gelaaten, en een paar blaauwleerde muilen ziende, kon hy de verzoeking niet uitstaan, en verborg ze zo gebreklyk onder zyn kleed, dat men, by 't uitkomen, den diefstal ontdekte. Dit voorval wyst uit, dat, by opvoeding, het beginzel van eerlykheid den voornaamsten des Eilands niet wordt ingeboezemd; zelfs alwi, aangemerkt hebbende, ‘dat het, in de Maand van Ramadan, niet geoorlofd was zich met Hinna te beschilderen, of leugens te vertellen,’ antwoordde op myne vraag, of dit beide het overige van het jaar geoorlofd was? ‘Leugens waren onschuldig, indien 'er niemand door werd benadeeld.’
Tumuni nam zyn afscheid, zo wel als ik over den Tocht voldaan. Ik zeide by zyn Meester, dat ik aan tumuni de Dollars schonk, welke my van de drie Guinjes nog toekwamen; en dat, indien zy ooit van elkan- | |
| |
der scheidden, ik hem gaarne in Indie in myn dienst zou neemen.
Capitein roberts hadt den dag, dien ik van boord was, gesleeten met sayyad ahmed, en van hem eenige byzonderheden vernomen, de Regeering van Hinzuan betreffende: deeze bevondt hy eene Monarchaale, bepaald door eene Aristocratische. De Koning, hadt men hem te verstaan gegeeven, bezat de magt niet, om, op zyn eigen gezag, Oorlog te verklaaren: maar, indien de Vergadering der Edelen, welke hy van tyd tot tyd zamenriep, ten Oorlog besloot, met eenige der naby gelegene Eilanden, betaalden zy de Oorlogskosten door vrywillige opbrengingen, ter vergoeding van welke zy, als hun eigen, aanmerkten al den buit en de Gevangenen die men verkreeg. De hoop op voordeel, of het gebrek aan Slaaven, was doorgaans het weezenlyk beweegmiddel tot zodanige onderneemingen, en schynbaare voorwendzels kon men gemaklyk vinden: hy vernam, dat zy, op dien tyd zelfs, een Oorlog in den zin hadden: dewyl hun werkvolk tot den aanstaanden Oogst ontbrak. Hun Vloot bestondt uit zestien of zeventien kleine Schepen, die zy bemanden met tweeduizend vyfhonderd Eilanderen, gewapend met snaphaanen, houwers, of met boog en pylen. Nu omtrent twee jaaren geleeden, hadden zy zich meester gemaakt van twee Steden op Mayata, die zy nog in-, en met volk bezet, hadden. - De gewoone kosten des Bestuurs worden betaald uit eene belasting van tweehonderd Dorpen; doch de drie voornaamste Steden waren vry van alle belastingen, uitgenomen dat zy, 's Jaarlyks, aan den Opper-Mufti, een veertigste gedeelte van alle hunne roerende goederen betaalden; van deeze betaaling waren noch de Koning, noch de Edelen, ontheeven.
De Koninglyke Waardigheid was, volgens de beginzelen hunner Regeeringsgesteltenisse, verkieslyk; schoon de Opvolging niet afgebrooken was, zints de eerste verkiezing van een Sultan. Hy kreeg berigt, dat een zwervend Arabier, die zich op het Eiland hadt nedergezet, door zyne onverschrokkenheid in verscheide Oorlogen, den rang van een Oversten, en vervolgens dien van Koning, met een bepaalde magt, verkreeg; dat deeze de Grootvader geweest was van shaikh ahmed. My was verhaald, dat de Koningin halimah zyne Grootmoeder, en dat hy de zesde Koning, was: doch hier staat aan te merken, dat de woorden Jedd en Jeddah, in het Ara- | |
| |
bisch onbepaald gebruikt worden voor een Manlyken of Vrouwlyken Voorzaat; en, zonder een naauwkeurige Lyst van ahmeds Geslacht, in welker verkryging ik my te leurgesteld vond, is het niet wel mogelyk den tyd te bepaalen, op welken zyne Voorvaders den hoogsten rang in de beheersching des Eilands verkreegen.
In den Jaare MDC vondt Capitein john davis, die een Verhaal zyner Reize gaf, Mayata geregeerd door een Koning, en Anzuame, of Hinzuan, door eene Koningin, die hem veele vriendschapsblyken bewees; hy ging ten anker voor de Stad Demos, (meent hy hier mede Domoni?) welke, naar zyn zeggen, zo groot was als Plymouth; hy besluit uit de ruïnen, omstreeks dezelve, dat het, in vroegeren tyde, een groote en sterke plaats geweest was. Ik kan alleen zeggen, dat ik geene ruïnen vernam.
Vyftien jaaren laater, deeden Capitein peyton en Sir thomas roe de Comara-Eilanden aan; uit hunne Reisverhaalen blykt, dat eene oude Snltane zich toen op Hinzuan onthieldt; maar een oppergezag hadt over alle de Eilanden; drie haarer Zoonen Mohila, in haaren naam, beheerschende. Indien dit waarheid zy, moesten sohaili en de Opvolgers van halimah hunne heerschappy over de andere Eilanden verlooren hebben, en kunnen zy, als het hun te passe komt, door het vernieuwen van hun slaapend regt, altoos een voorwendzel ten Oorlog vinden. Vyf Geslacht-opvolgingen van de oudste Zoons zouden genoeg zyn tot aanvulling van het verloopen tydvak, zints davis en peyton Hinzuan door eene Sultane geregeerd vonden; en ahmed was van zulk een ouderdom, dat zyne Regeeringstyd wel voor een Geslacht mogt doorgaan; het is, over 't geheel genomen, waarschynlyk, dat halimah de Weduwe geweest hebbe van den eersten Arabischen Koning, en dat haar Mosqué door de Afstammelingen steeds in stand gehouden is: weshalven wy met reden mogen veronderstellen, dat 'er twee eeuwen verstreeken zyn, zints een enkele Arabier den moed en de bekwaamheid hadt, om op dat schoone Eiland eene Regeeringsvorm vast te stellen, die, schoon slegt genoeg in zich zelve, blykt ten voordeele gestrekt te hebben van de oorspronglyke Inwoonderen. - Onlangs hebben wy gehoord van Burgerlyke oneenigheden op Hinzuan, welke wy durven verklaaren niet gereezen te zyn door eenige wreedheid of geweld van de zyde van ahmed doch waar- | |
| |
schynlyk veroorzaakt door eene Oligarchy, eigenaartig vyandig aan den Koning en het Volk.
Dat de Bergen, op de Comara-Eilanden, Diamanten en Edelgesteenten bevatten, door de Staatkunde der onderscheide Regeeringen zorgvuldig verborgen gehouden, moge waarheid zyn, schoon ik geene reden heb om het te gelooven, en het alleen, zonder bewys, hooren zeggen; maar ik hoop, dat noch eene verwagting van zulke schatten te zullen vinden, noch eenig ander voordeel, ooit eene Mogenheid van Europa zal beweegen, om de eerste beginzelen van Regtvaardigheid te schenden, door de Opperheerschappy over Hinzuan te overweldigen, als welk Eiland tot geen beter einde kan dienen, dan om aan onze Vlooten eene tydige verversching te bezorgen: en schoon de Inwoonders 'er belang by hebben, om ons met schynbaare hartlyke genegenheid te ontvangen, moeten wy, nogthans, indien wy wenschen, dat hunne verknogtheid aan ons hartlyk zy, en hunne behandeling regtvaardig, hun een voorbeeld geeven van strikte eerlykheid, in het voldoen aan onze verbintenissen.
In de daad, de Engelschen zyn niet hartlyk bemind by de Hinzuanners, die, gelyk zulks gewoonlyk geschiedt, een algemeen denkbeeld vormen uit eenige weinige voorbeelden van geweld, of verbreeking des gegeeven woords. Niet veele jaaren geleden, behandelde een Europeaan, die gastvry ontvangen en mild onthaald was, te Matsamudo, een jong getrouwde Vrouwe ruwlyk. Deeze, van eenen geringen staat zynde, wandelde met eene sluier 's avonds langs de straat; haar Man schoot toe, om haar te helpen, en zette de ruwe behandeling met bedreigingen, en misschien met geweld, betaald. Men zegt, dat de Europeaan hem eene doodlyke wonde toebragt met een mes, of bajonet, naa de ontmoeting uit zyn verblyf gehaald. Deeze snoode moord, welke de wet der Natuure de Magistraat geregtigde met den dood des moordenaars te straffen, werd den Koning aangediend, die den Stadsbevelhebber te verstaan gaf, (om de eigen uitdrukking van alwi te gebruiken,) ‘dat het raadzaamst zou weezen, dit in stilte te sinooren.’
Alwi verhaalde my een geval, hem zelven overgekomen, 't geen ik niet voorby mag te vermelden. Wanneer hy zich op de kust van Africa bevondt, in de heerschappy van een zeer woest Vorst, leedt een klein Euro- | |
| |
pisch Schip schipbreuk; de Prins eigende zich niet alleen alles toe van de laading wat hy kon krygen; maar nam den Capitein en het Scheepsvolk gevangen als zyne Slaaven, en behandelde hun op de wreedaartigste wyze. Alwi verzekerde my, dat hy, het geval gehoord hebbende, zich haastte om na dien Prins te gaan, zich voor hem nederwierp, en, door aanhouden en traanen, hem bewoog, om aan de Europeaanen hunne vryheid te schenken; dat hy hun, op zyne eigene kosten, ondersteunde, en in staat stelde om een ander vaartuig te maaken, waar mede zy na Hinzuan zeilden, en van daar na Indie, of na Europa, stevenden: hy toonde my de Brieven van belofte van betaaling voor sommen, die voor een Africaanschen Handelaar wel groot; doch in geenen deele een prys waren van vryheid en veiligheid, en mogelyk voor 't leeven, al 't welk alwi's goede en belanglooze diensten hun verzorgd hadden. Ik beklaagde my, dat ik, in myne omstandigheid, geheel buiten staat was, om alwi by te staan tot het verkrygen van regt; doch hy drong by my aan, dat ik een Arabischen Brief van hem, met de rekeningen, welker voldoening men beloofd hadt, aan den Gouverneur Generaal zou overgeeven, die, gelyk hy betuigde, hem wel kende. Ik voldeed aan zyn verzoek. - Naardemaal het mogelyk is, dat de Man, dus van onregt beschuldigd, zich konne verdeedigen, wil ik noch hem, noch het Schip door hem gevoerd, noemen: maar, indien hy nog in leevenden lyve is, en indien dit geschrift hem mogt in handen komen, dat hy dan daardoor worde opgewekt, om te bedenken, hoe zeer de eer
van ons Volk vordere, dat een Volk, 't geen wy wild noemen, doch ons met geryflykheden ten dienste staat, geene regtmaatige oorzaak hebbe, om ons de schennis onzer aangegaane verbintenissen te verwyten. |
|