nemelte, een aanhoudende sluipkoorts (continua remittens), een spoedig verval van kragten, en niet zelden ylhoofdigheid.
Zy, die, op den eersten of tweeden dag, een braak- of purgeermiddel gebruikt hadden, ontlastten gewoonlyk zeer veel taaje slymstoffe; dan, schoon (zo verre ik heb kunnen bespeuren) aan de Ziekte daar door geen nadeel toegebragt wierd, bevond ik echter dat zy daar door in het minst van haaren gewoonen loop niet afgeleid noch verbeterd wierd.
Aderlaatingen heb ik by geenen van myne Lyders beproefd, om dat, behalven de reeds opgenoemde toevallen, de kleine en slappe pols, waterige en vlottende oogen, weeke, en van alle veerkragt beroofde, huid en spieren, eene sterke geneigdheid der vochten tot rotting te kenren gaven.
Myne eerste zorge was dierhalven, om de zeer ontstooken Keel, die in koudvuur dreigde over te slaan, te hulp te komen; hiertoe bezigde ik, by den aanvang der Ziekte, Spaansche Vliegplaasters, ook wel eens een Pekelharing, dan deze laatste alleen by de ligtste Lyders; doch die voldeed my zelven by dezen geheel niet; van de eersten bevond ik dat derzelver uitwerking zeer onzeker was, by zommigen weinig of niets, by anderen wel een groote blaar, doch met weinig of geene verlichting; by allen was de werking langzaam, ten minsten in evenredigheid des dringenden noods, en vorderde verscheide uuren tyds; ook heb ik, by enkelen, nog eene daar uit ontstaande moeijelyke waterloozing, (Stranguria), bespeurd: dit alles deed my naar andere middelen omzien; ik beproefde een en ander omslag uit rottingweerende planten met rooden wyn vervaardigd, doch vrugteloos; eindelyk nam ik geraspte Peperwortel (Raphanus rusticanus, Mier-Edik), mengde dezelve onder aangemaakte witte of bruine Mostard, en liet dezelve op de bloote huid der Keel leggen, en dit voldeed my volkomen; want, binnen een, of ten hoogsten twee, uuren tyds, begon reeds eene aanmerkelyke prikkeling, die binnen zes a zeven uuren tot eene volkomene ontsteeking opklom, en alsdan aan de doorzwelging reeds eene merkelyke verlichting toebragt, ten bewyze dat ook de Keelontsteeking alsdan door dit middel verminderd wierd; by zommigen volgde hierop eene ontvelling (excoriatio), met ontlasting van wat scherp vocht; by de meesten geschiedde de ontvelling eerst met