Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Redenvoering, over het oogmerk der openbaare prediking, en het middel om 't zelve te bereiken. Door John Scotland, Leeraar te Linlithgow.En voorts, dewyl de Prediker wys geweest is, ze leerde hy het Volk nog Weetenschap. Prediker XII: 9. ‘'t Is op de Kerkvergaderingen in Schotland, gelyk wy onderrigt worden in het Berigt des Vertaalers van robertson's Geschiedenis van America, bl. VIII, dat de Geestlyken dier Kerkgemeenschappe gelegenheid vinden om hunne bekwaamheden, op de voordeeligste wyze, ten toon te spreiden. Op zodanig eene Zamenkomst is de volgende Redenvoering voorgedraagen, die wy der Vertaalinge, en eene plaats in ons Mengelwerk, waardig gekeurd hebben. Den Jongen Leeraaren zal dezelve van veelvuldige nutheid kunnen weezen.’
* * * * *
De voorgeleezene woorden geeven my aanleiding, om te spreeken over de Pligten van een Christen Leeraar. De taak is zwaar; en ik kan my, schoon ik anders de noodige bekwaamheden daartoe bezate, niet voorstellen, recht te zullen doen aan dit Onderwerp in een korte Leerreden. 't Is niet meer dan een vlugtige oogslag op een gedeelte, dat ik kan op my neemen. En in de weinige aanmerkingen, welke ik zal bybrengen, zal men zeker niet denken, dat ik my onderwinde voorschriften te geeven aan myne Eerwaardige Vaderen en Broederen, van welken te leeren my beter zou voegen. Ik beoog alleen, als voegende aan de plaats die ik bekleede, U eenige dingen in gedagtenisse te brengen, en voor te houden, die, schoon wy ze reeds kennen, het niet onvoegelyk kan geagt worden, van tyd tot tyd, te herinneren. Wat ik heb voor te draagen zal, zo ik hoop, regtmaa- | |
[pagina 86]
| |
tig, en in de hoofdzaak niet verschillend weezen van de gevoelens, gekoesterd door Mannen van uitgebreider kunde en meerder ervaarenisse. Doch, indien ik wat beslissend spreek, zal de stellige wyze van voordragt aan eene Leerreden vergund, en daarin verwagt, myne verdediging moeten uitmaaken. Veroorloft my, derhalven, U kortlyk aan te wyzen, het Oogmerk der Prediking, en het Middel om 't zelve te bereiken. I. Het Oogmerk der Prediking is, zegt de Text, om het Volk Weetenschap te leeren. Weetenschap heeft men ‘het voedzel der Ziele,’ geheeten; dewyl dezelve aan den Geest kragt en sterkte geeft, gelyk gemeen voedzel het Lichaam. En, indien dit voorstel eenigermaate waarheid is, ten opzigte van alle weezenlyke Kennis, zal het byzonder doorgaan omtrent Zedelyke en Godsdienstige. Die soort van Weetenschap schenkt daadlyk voedzel; alle andere dienen alleen om den smaak te streelen; terwyl, voor een onbedorven hart, de zuiverste, de aangenaamste, en duurzaamste, verkwikking teffens uit de eerste voortkomt. Even gelyk, in een gezond lichaamsgestel, het eenvoudigst en noodzaaklykst voedzel een standhoudender voldoening schenkt, dan die uit lekkernyen ontstaat. Kennis, of de bevatting der waarheid, weezenlyke of veronderstelde, legt den grond van alles wat wy beraamen of doen. Dit ontstaat uit onze natuur, als verstandige Weezens, by welken alles, wat zy bedenken of bedryven, bewustheid insluit, en het vormen van begrippen. Hoe aangelegener het voorwerp onzen geest voorkomt, hoe noodiger onze kennis deswegen is, en daarom is, dewyl de Godsdienst voor ons hoogst belang gerekend moet worden, de kennis van deszelfs gronden en waarheden onvermydelyk noodig. Hier op doelen steeds de onderwyzingen. De lessen en vermaaningen, van deezen Leerstoel voorgedraagen, veronderstellen altoos eenige waarheden, eenige stukken van kennis, als derzelver grond. Hoe klaarder, hoe juister, hoe meer bevattende, de beschouwingen van Godsdienstige Waarheden zyn, hoe meer het Godsdienstig gedrag, daar op gegrond, een redelyke dienst zal worden, gelyk de Apostel vermaant. Maar hoe zal de verstandige Leeraar deeze Waarheden voorstellen? Op eene wyze die gemaklyk en verstaanbaar is voor allen. Want het is geen geleerdheid, maar het | |
[pagina 87]
| |
uitwerkzel van geleerdheid, de vrugt van welbekookte kundigheden, en eene ten toon spreiding van gevoelens, geschikt voor gemeene vatbaarheden, die niet alleen den nuttigen, maar ook den wyzen en bekwaamen, Leeraar kenmerken. En, gelyk zulk een Leeraar, aan den eenen kant, zorg zal draagen, om niet oppervlakkig of schraal te weezen, zo zal hy, aan den anderen kant, het vermyden voor te groote uitgebreidheid. Beter is, 't geen wy te zeggen hebben, met klem voor te stellen, dan alles te zeggen, wat gezegd kan worden. In een Land, waar het Euangelie, langen tyd geleden, geleeraard en beleden is, mag men veel, ten opzigte van bykans elk onderwerp, veilig overlaaten aan de algemeene voorat gevormde gevoelens des volks. En waare kundigheid ontstaat eerder uit eene klaare vereenigde beschouwing van een onderwerp, by 't welk de geest in staat is om met gemak de onderscheide deelen te overzien, dan uit eene brokkelige voordragt van de onderscheide deelen tot in 't onbepaalde uitgerekt. Te welker oorzaake, 't geen men zomtyds noemt, een onderwerp uitputten, dikwyls niet meer is dan een geleerd soort van beuzelen; waarin, dewyl elke Godsdienstige waarheid eene nadere of verdere betrekking heeft met alle andere, men zich zet om alles omtrent elk onderwerp te zeggen: daar, in 't einde, verscheide onderwerpen in elkander loopen, tot dat het verstand des Hoorders, in stede van verlicht te worden, zich verward en verlegen vindt. Maar wy zyn nog niet gekomen tot het groot Oogmerk der Prediking. Bespiegelende kennis is niet meer dan het middel, betragtende kennis het einde, of, de eerste is de grond, de laatste de vrugt; indien de grond deeze niet voortbrengt, wordt dezelve onnut of erger: dezelve kan schadelyk onkruid teelen. In den Godsdienst, wordt waare kennis meer door 't Hart, dan 't Hoofd, opgedaan. Ik zal, zegt god door den mond zyns Propheets, hun een Harte geeven om my te kennen. De H. Schrift spreekt van met het Harte te verstaan, en kloek van verstand te zyn in de vreeze des Heeren. De betragting van den Godsdienst is, naar het onderrigt der H. Bladeren, de eenige Wysheid, en Ondeugd de eenige Dwaasheid, die onzer opmerkinge waardig is. Daar en boven, naardemaal de Godsdienst eene beoefenende Weetenschap is, schoon eenige maat van bespiegelende kundigheden, noodzaaklyk, ten grondslage diene, en, waar deeze plaats grypen, | |
[pagina 88]
| |
aanleiding tot eene goede Betragting kunnen geeven, of niet, zyn eene goede geschiktheid en daadlyke Beoefening de zekere middelen tot alle belangryke vorderingen in Bespiegeling. Den wil van god te doen wordt door onzen Zaligmaaker voorgesteld als het groot vereischte ter ontdekking, of eene Leer van Godlyke Herkomste is: en met hetzelfde oogmerk schryft joannes, Gy hebt de Zalvinge van den heiligen, en weet alle dingen. Het is een grondregel, die algemeen doorgaat, ‘dat wy de dingen, die wy moeten doen, leeren door dezelve te doen:’ De Spotter zoekt wysheid; maar daar is geene; maar de weetenschap is voor den verstandigen ligt. Uit welk alles volgt, dat de Weetenschap, die de verstandige Leeraar het Volk zal inscherpen, is, die strekt om hun wys te maaken tot zaligheid; of, met andere woorden, die op de Betragting uitloopt. Gelukkig de Leeraar, die, waarin hy ook moge feilen, hierin gelukkig slaagt. Want hy, die dus geleerd is, mag alleen voor den wyzen Christen gehouden worden. Naardemaal het eindoogmerk des Christendoms is, invloed te hebben op het hart en de bedryven, verstaat hy, wiens Character en gedrag daardoor gevormd wordt, 't zelve te regt; niet hy, die in staat is daar over veel te spreeken en te redentwisten. En, wanneer men zodanig iemand zou mogen tegenwerpen, dat hy een Christen is zonder kundigheden, dewyl hy anderzins maar eene geringe maate van bekwaamheid vertoont, dan mag men vraagen, of zy zouden denken dit met regt te mogen inbrengen tegen iemand van gelyke bekwaamheid, dat hy voorzigtig is zonder kennis, wanneer hy, gelyk menigmaalen het geval is, zyne wereldlyke zaaken met voegelykheid voortzet. Dat het Volk deeze betragtende kennis van Godsdienstige Waarheden kryge, is, derhalven, het groot voorwerp van 's Leeraars zorge. Alle beginzels moeten ter betragting opleiden. En, dewyl 'er veele hooge en gewigtige bespiegelingen in het Euangelie zyn, is die Leeraar meer of min bekwaam en verstandig te rekenen, die meer of min bedreevenheids bezit, om derzelver, tot de Betragting opleidenden, invloed op te helderen. Het is niet altoos noodzaaklyk dat de Leerstellingen een uitgewerkte ontvouwing, of bewys, hebben. De te werkstelling van 't gezond verstand, een vroegtydig en algemeen geloof, zal een kort verflag van de meening en gronden der gewoone Leerstellingen | |
[pagina 89]
| |
genoegzaam doen zyn. Het is, derhalven, over 't algemeen, verkieslyker, dat ze voornaamlyk vertoond worden in derzelver uitwerking. De gemoederen der Menschen zullen, ten zelfden tyde dat zy geene twyfelingen wegens derzelver waarheid opvatten, hier door wederhouden worden van in dezelve te berusten als stukken van loutere bespiegeling, en eene voldoender overtuiging van derzelver waarheid hebben, door opgeleid te worden om den invloed te gevoelen. Maar, op welk eene wyze zal men best deezen invloed bevorderen? Dit is het ander gedeelte myns onderzoeks, waar toe ik nu treede. II. Eeuwige Deugd; de Godlyke Volmaaktheden en Gods Gezag; het Zedelyk Bestuur der Godheid; het Stelzel der Verzoening door god zelve ontdekt, en doormengd met andere Waarheden, bevatten het geheele Onderwerp der Predikinge. Maar, om deeze aangelegene waarheden van daadlyk gebruik te maaken, moeten zy verstandig toegepast worden op de menschlyke natuure, en de Characters der Menschen. Van de wyze om dezelve toe te passen, ontstaat de natuur en de maat van derzelver invloed; en om den vereischten invloed te hebben, moet de toepassing juist overeenkomen met den staat van 's Menschen Character en gedrag. Om het Oogmerk der Prediking te bevorderen, (staa my toe hier de woorden te gebruiken van een Man, door en door kundig in de toegangen tot het menschlyk hart) ‘moeten wy den spiegel aan de Natuur voorhouden, de Deugd haar eigen gelaat, de Ondeugd haar eigen beeld, toonen, aan de Eeuw en Tyd, die wy beleeven, haar gedaante en houding.’ Algemeen sterk uitvaaren zal niets betekenen. Maar door ons onderwerp verscheidenheid by te zetten, door de byzondere beweegingen der driften af te tekenen, de zaak van elk, hoofd voor hoofd, te treffen, schoon niemand byzonder genoemd of bedoeld worde, zal het geweeten zich kragtig genoopt vinden, om de schildery toe te passen. Het loopt van zelve in 't oog, welk eene verbaazende verscheidenheid deeze wyze van Prediken aan onze Leerredenen moet byzetten. De Onderwerpen der Prediking zyn altoos dezelfde; maar de wyze van dezelve toe te passen moet veranderen naar de verscheidenheid der zeden, van tyden en plaatzen. En het is deeze gestadige voorstelling der zaaken uit nieuwe oogpunten, beantwoordende | |
[pagina 90]
| |
aan de geduurige verandering van der menschen zeden, welke in den Text schynt bedoeld te worden als het kenmerk van een verstandig Leeraar. En voorts, dewyl de Prediker wys geweest is, zo leerde hy het Volk nog Weetenschap. Maar twee zaaken van veel grooter aanbelang, dan enkele verscheidenheid, moeten hier in agt genomen worden. De een is, dat de Character-tekenende wyze van Prediking het beste bewys van bekwaamheid oplevert; de ander, dat deeze het beste middel is ter overtuiging. Het valt gemaklyk, in 't algemeen, de Deugd te pryzen, en de Ondeugd te bestraffen; aanmaaningen voor te stellen om deeze naa te jaagen, geene te vlieden: en, ten aanziene van die onderwerpen, een grooten voorraad van ydele woorden te kwisten, vol van bloemryke uitdrukkingen, met afgemeetene en zwellende zinsneeden; maar met naauwkeurigheid de byzondere beweegingen van het hart te beschryven, den verschillenden invloed der beweegredenen op de driften van onderscheidene persoonen aan te wyzen, de onderscheidene trekken in Characters, die onder dezelfde algemeene benaaming voorkomen, te onderscheiden; dit vordert kennis, en dit heeft moeite in. 'Er is eene oneindige verscheidenheid in de gesteltenissen van 't menschlyk gemoed, en om de syne onderscheidingenGa naar voetnoot(*) in Character en bedryf te ontdekken, zodanig, dat een mensch, behalven de toestemming in 't geen hy als waarheid hoort, zyne eigene beeldtenis erkent, moet erkend worden geene geringe bekwaamheid te vorderen. | |
[pagina 91]
| |
Hier na zal egter de Leeraar, die meesterstukken zoekt voort te brengen, gestadig tragtenGa naar voetnoot(*). Maar, hoe zeer deeze wyze van Prediken ten bewyze van bekwaamheid strekke, zal verder blyken, als wy overweegen, dat dezelve het beste middel is om te overtuigen. Niets kan overtuigen, of het moet byzonder weezen. In algemeene cierlyke voordragt, moge elk vermaak scheppen, maar niemand wordt verlicht, of naar eisch aangedaan. De rede hiervan is, dat, alle menschen zich zelven in eeniger voege even zeer bedoeld vindende, niemand het zich byzonder aantrekt. Zo te spreeken, dat een mensch, met eenige verbaasdheid, naadenke, en zegge: Ik heb het gezien! en, op eenen anderen tyd, te maaken dat hy de gedagten inwaards wende, en betuige: Ik heb het in my zelven gevoeld! dit is doel treffend in 't spreeken, dewyl het overtuiging baart; geene algemeene overtuiging dat de zaak waarheid is; maar eene byzondere overtuiging dat het iemand in 't byzonder raakt. - De gloeiende kleuren, welke de Verbeelding verschaft, en de drift in het voordraagen, van welke men zomtyds gesprooken heeft als de eenigste vereischten, zyn, zelfs dan, wanneer zy de maat niet te buiten gaan, | |
[pagina 92]
| |
niet meer dan bekleedzels; Character-schetzende denkbeelden maaken het lichaam der Welspreekenheid uit. Twee groote hinderpaalen doen zich in 's Menschen gemoed tegen de overtuiging op. Traagheid en Zelfbedrog. De uitboezemingen van eene leevendige en heete verbeelding, gepaard met een vuurige voordragt, moge de ziel uit den staat van vadzigheid opwekken, aandagt baaren, en sterke aandoening veroorzaaken; maar, indien de ziel geen bepaald oogmerk heeft, is het uitwerkzel oogenbliklyk en niets beduidend; of, indien het stand houdt, zal het op een wild en ongeregeld gedrag uitloopen. Ten zelfden tyde volvoert het Zelfbedrog baare werkingen met meer gerustheids, en een beteren uitslag, dan te vooren. Maar Character-tekenende schetzen, het hart door het verstand raakende, ontdekken het Zelfbedrog in de schuilhoeken, en rukken het dekkleed weg, waar mede 't zelve de leelykheid der Ondeugd bedekt. Algemeene beschouwingen vorderen, om de gewenschte uitwerking te baaren, en opmerkzaamheid en opregtheid van hart, 't geen van het gros der Toehoorderen niet kan verwagt worden. Byzondere beschouwingen verelschen, om derzelver doel te ontdekken, van ons alleen, dat wy de oogen openen, en hebben niet meer noodig dan opregtheid te verwekken, en het uitwerkzel te verzekeren, eer de menschen het merken. Algemeene beschouwingen mogen goede beweegingen veroorzaaken. Doch daar deugdzaame aandoeningen geen Deugd zyn, zal zodanig eene beschouwing eens onderwerps, 't welk alleen strekt om de eerstgemelde gaande te maaken, verre te kort schieten om het Oogmerk der Prediking te bereiken. Veelen zyn vatbaar voor vuurige opwekkingen ter Deugd, die in hun Character vreemdelingen zyn omtrent de Deugd zelve. En de eigenlyke bedoeling des Predikers is, niet om een Instinct op te wekken, maar invloed te hebben op de keuze; niet om lydelyken indruk te baaren, maar daadlyke werking. - De bekende geschiedenis van alexander van Pheres kan ons hier ter opheldering dienen. Die veragtlyke Dwingeland borst, by de vertooning van vercierd jammer op het schouwtooneel, uit in traanen, ten zelfden tyde dat hy een groot aantal zyner Onderdaanen met de gruwzaamste wreedheid ombragt. - Hier hebben wy een flegt Mensch, die de aandoeningen ter Deugd gevoelt; zyne | |
[pagina 93]
| |
gemoedsbeweegingen zyn zo sterk als zyne misdaaden schreeuwend. Hoe zullen wy reden geeven van eene zo in 't oog loopende onbestaanbaarheid? Geplaatst als een geen belanghebbend aanschouwer, waar hy niet te kampen hadt met zyne heerschende driften, oefende de Wet der Deugd, in zyn hart geschreeven, wakker gemaakt, haar vermogen. Deelneemende in de zaaken der Wereld, dreef de woede zyner belanghebbende driften hem tot het inslaan van eenen geheel tegenovergestelden weg; en verborgen, daar alle hartstogten zich zelven rechtvaardigen, voor zyne oogen de snoodheid zyns gedrags in deeze op te volgen, Die, het geweeten in slaap sussende, hielden den man te rugge van zyn weezenlyk Character te zien, en daar over uitspraak te doen. Zo dat hy, met eene schynbaare gelyke voldoening, botvierde aan de misdaadigste driften, en bloot stondt voor de opwekkingen ter Deugd; beide hadden zy beurtlings by hem plaats, zonder elkander in den weg te zyn. - 't Is waar, een weinig bedaard beschouwens van zich zelven zou hem de onbestaanbaarheid hebben kunnen toonen. Maar hoe weinigen zyn genegen om in zich zelven te treeden? Dit zelfde is het geval in alle algemeene leevensomstandigheden, waar de menschen zich gevoelig betoonen voor de bekoorlykheden der braafheid, en, in het daadlyk leeven, een geheel daar mede strydige rol speelen; zy vermyden zorgvuldig in zich zelven te zien, en de onderscheide deelen van hun eigen Character met elkander te vergelyken. By afweezigheid der verzoekinge, is het hart in de belangen der Deugd. Dit is niets meer dan de indruk van gods hand in de vorming van 's Menschen Ziel. Maar is dit genoegzaam om de eischen van den Godsdienst te vervullen? Zeker neen. Want, gelyk het 't oogmerk van den Godsdienst is de Menschen zo wel te doen werken als te gevoelen, en te gevoelen alleen om te werken, zo is het 't oógmerk van Godsdienst-Leere, om der Deugd eenen gezagvoerenden invloed te geeven in beproevende omstandigheden, en van dien aart zyn, meer of min, alle omstandigheden deezer Wereld, die den Mensch tot daadlyk betoon oproepen. Hoe zullen die Godsdienstige gevoelens zich dan houden? Dit is de groote vraag. - Men zal gereed toestemmen, veronderstel ik, dat deeze gevoelens dikwyls onderdrukt of vermeesterd zullen worden door de overheersching der zondelyke nei- | |
[pagina 94]
| |
gingen. - En van waar ontstaat die overheersching der zondelyke neigingen? Uit de bedorvenheid onzer Natuure. - Maar berooft die bedorvenheid den Mensch van zyn Geweeten? Neen; doch 't Geweeten wordt door Ondeugd vermeesterd. - Terwyl het wakker is? Niet zo algemeen; maar, om het voor wakkerworden te bewaaren, wordt het geblinddoekt. - Vanwaar heeft Ondeugd dit vermogen om het Geweeten te verblinden? Alleen door de duisternis, waar mede zy zich bedekt, of het bedrieglyk kleed, 't welk zy aantrekt. Ondeugd behoeft, om haat te verwekken, alleen gezien te worden. Zy is eene tooveresse, die verscheide middelen bezit om wederstand te boven te komen, maar in haare kunstenaaryen ter verdeediginge schuilt haare groote zekerheid in vermomming; veelvuldig zyn de uitvlugten, veelvuldig de valsche kleuren, van welke zy zich bedient, om, in de verbeelding der zondaaren, onder eenen anderen naam dan haaren eigenen, door te gaan. Tegen deeze alle steIt het Characterkundig Prediken de kragtdaadigste middelen van ontdekking te werk. Maar om in een groep gezien te worden, is haar hoofdbedrog; om haar ter overtuiging voor den dag te haalen, moet zy, om zo te spreeken, in haare eigene gedaante vertoond, en niet als eene menigte gezien worden; eene menigte, of als verzameld in den persoon van éénen, of als verdeeld onder veelen. Men moge de Menschen over de zonden in 't algemeen onderhouden, of tot hun van eene zonde bepaald spreeken, doch op eene algemeene wyze, en de indruk, welke dit veroorzaakt, is, zo eenige, oogenbliklyk en zonder uitwerkzel: men moge tot hun van zonden spreeken, in welke zy deel hebben met veelen rondsom zich, en zo ziende zien zy niet. De vertooning, derhalven, moet, om t'huis te komen in iemands hart, byzonder, niet algemeen, weezen, en zodanig, dat hy zich in een geval beschouwe, waarin hy met anderen in 't algemeen geen deel heeft, maar dat hy als zyn eigen gevoelt. - Om dit te verrigten, is het geenzins noodzaaklyk, dat wy, ten onderwerpe onzer Leerredenen, alleen de zodanige uitkiezen als zeer byzonder zyn. De algemeenste onderwerpen kunnen, door een kundige hand bearbeid, Charactermaatig behandeld worden, ‘Algemeene Beschouwingen,’ zegt zeker Schryver, ‘zyn gelyk ruime verschieten, waar het oog een zo ruim veld neemt, dat het veele dingen teffens ziet, | |
[pagina 95]
| |
en niets onderscheidens.’ Byzondere beschouwingen vertoonen de onderscheidene voorwerpen in eene tastbaare gedaante, elk in zyne eigene gestalte en grootte. Het valt hier uit gemaklyk te begrypen, welke minst bloot staan voor misvatting, welke best geschikt zyn om de uitvlugten der Eigenliefde te voorkomen of te vernietigen, en de naakte waarheid op het hart te drukken. Zegt de Menschen, by voorbeeld, dat zy groote zondaars zyn, dat zy dagelyks in gedagten, woorden of daaden, overtreeden, zy zullen gereed hunne toestemming geeven; zy zullen u met genoegen hooren; en daar mede is het afgedaan. Maar ontleedt ondeugende neigingen, beschryft ze omstandig, zo dat men de Menschen bekend maake met de werkingen van hun eigen hart, en zy zullen zich geheel anders aangedaan vinden. Zy zullen, misschien, niet uit de Kerk gaan, om aan den Leeraar te denken, en dien toe te juichen; maar zullen, 't geen de edeler Bedoeling der Prediking is, heenen gaan, en denken aan zich zelvenGa naar voetnoot(*). ('t Vervolg en Slot by eene nadere gelegenheid.) |
|