Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Beschryving van, en waarneemingen op, Hinzuan, of Johanna, een eiland tusschen het noordeinde van Madagascar en het vasteland van Africa. Door Sir William Jones, Voorzitter in de Societeit tot Bevordering der Oostersche Kennisse, te Bengalen.(Vervolg van bl. 30.)
Wy ontvingen geen antwoord van Prins salim, en, in de daad, wy verwagtten 'er geen; dewyl wy 't voor een toegestaan stuk rekenden, dat hy ons oogmerk, om by zynen Vader, den Koning, een bezoek af te leggen, goedkeurde. Vóór Zonnen opgang, vervoegden wy ons aan den oever in het volzeker vooruitzigt van een vermaaklyk tochtje na Domoni; doch wy vonden ons te leur gesteld. De Dienaars, aan 's Prinsen deur, vermeldden ons, met veel koelheids, dat hun Heer ziek, en, zo zy geloofden, in slaap was; dat hy hun geene bevelen wegens de Draagstoelen gegeven hadt, en dat zy hem niet durfden ontrusten. Alwi kwam welhaast by ons om zyne pligtpleegingen af te leggen; hy werd gevolgd door zyn oudsten Zoon ahmed, met wien wy wandelden in de tuinen van de twee Prinsen salim en hamdullah. De ligging was uit den aart goed; maar wild en woest, en in salim's tuin, waar wy intraden door een elendige opening, zagen wy eene geschikte Badplaats van steen opgehaald, maar toen geheel vervallen, als mede een Afdak by wyze van een Zomerhuis, gelyk aan 't geen waar onder wy geëeten hadden by den Gouverneur, doch kleinder en slordiger. Op den grond, lag eene soort van wieg, omtrent zes voeten lang, weinig meer dan één voet breed, gemaakt van koorden, netswyze, doch verre van keurig, door elkander gevlogten, met een langen en dikken Bamboo-tak aan wederzyden. Dit hoorden wy, met verbaasdheid, was een Koninglyke Draagstoel, en een van die Voertuigen, waarin wy op de schouderen zouden gedraagen geworden zyn, over het gebergte. Veel gespreks had ik met ahmed, die ik een verstandig en gespraakzaam Persoon vond. Hy verhaalde my, dat | |
[pagina 70]
| |
veelen zyner Landgenooten Gedichten maakten, en Zangstukken opstelden, en dat hy zelve een groot liefhebber van Dichtkunde en Muzyk was, dat, indien wy ten zynen huize wilden eeten, hy voor ons zingen zou, en speelen. Wy namen zyne uitnodiging niet aan, dewyl wy beloofd hadden, om, zo wy ooit een dag in Matsamudo ons ophielden, by bana gibu te zullen eeten; deeze was een eerlyk man, van wien wy aan boord Eieren en Groente kogten, en aan wien eenige Engelschen den naam van Lord gegeeven hadden, waarop hy zich niet weinig liet voorstaan. Wy konden, derhalven, alleen een morgenbezoek by sayyad ahmed afleggen. Hy zong een Lofzang of twee in 't Arabisch, en paarde zyn sleepend, schoon hartroerend, Psalmgezang met het speelen op eene soort van Luit, welks snaaren hy tokkelde met een agterwaards geboogen penneschacht: het speeltuig was zeer onvolkomen; doch scheen hem zeer te vermaaken. De naamen van de snaaren waren 'er op geschreeven met Arabische, of Indiaansche, Letteren, enkele en zamengestelde; doch ik oordeelde het der moeite niet waardig dezelve af te schryven. Hy gaf aan Capitein williamson, die eenige Letterkundige Zeldzaamheden aan de Boekery te Dublin ten geschenke wilde geeven, eene kleine rol, waarop een Lofzang met Arabische Letteren geschreeven stondt; doch in de taal van Mombaza, vermengd met Arabisch: dan het verdiende naauwlyks eenige aandagt; naardemaal de Taalstudie weinig innerlyke waarde heeft, en alleen nuttig is als een hulpmiddel om tot wezenlyke kennis te geraaken, welke wy niet wel kunnen verwagten van de Mozambique Dichters. Ahmed zou, zo ik geloof, met verrukking onze Europische Airtjes (ik zonder altoos de Fransche Melody uit) gehoord hebben: want zyn geliefde toon was een gemeene Iersche Dansdeun, waarin hy een zonderling genoegen scheen te scheppen. By ons wederkeeren na den oever, dagt ik om 't beloofde bezoek by den ouden alwi en by Prins salim, wiens character ik toen nog niet had leeren kennen. Ik besloot daarom alleen aan land te blyven. Ons middagmaal hadden wy vroegtyds by bana gibu besteld. - Alwi liet my zyne Handschriften zien, die meestendeels de Plegtigheden en Voorschriften van zynen Godsdienst betroffen; en één derzelven, 't geen ik voorheen in Europa gezien had, was eene verzameling van verhevene en schoone Lofzangen ter eere | |
[pagina 71]
| |
van mahometh, met uitleggende aantekeningen op den rand. Ik verzogt hem my 'er een voor te leezen, naar de wyze der Arabieren, en hy zong het op een trant die ver van onbehaagelyk was; doch ik hou my verzekerd dat hy het Zangstuk zeer gebrekkig verstondt. De plaats, waarin wy ons bevonden, was aan straat open, deeze was welhaast opgevuld met Menschen; de meesten hunner waren Muftis, of Verklaarders der Wet; en alwi, misschien begeerig om hun zyn Geloofsyver, ten koste van Welleevenheid, te toonen, vestigde myne aandagt op eene plaats in eene verklaaring des Corans, welke ik zag dat op de Christenen gemunt was. De Verklaarder, met eenige byvoegzelen (doch over 't geheel niet onnaauwkeurig) de omstandigheden der Verzoeking vermeld hebbende, legt deeze taal in den mond des Verzoekers: ‘Schoon ik niet in staat ben u te bedriegen, nogthans zal ik door uw toedoen meer Menschen misleiden, dan gy zult te regt brengen!’ De Mahomethaansche Schryver voegt 'er by: ‘En dit was geen ydele bedreiging: want de Inwoonders van een Koningryk, veele duizenden mylen in uitgestrektheid, zyn tot nog zo bedroogen door den Duivel, dat zy godlooslyk isa den Zoon van God noemen! - De Hemel behoede ons,’ laat hy 'er op volgen, ‘van de Christenen, zo wel als van de Jooden, te lasteren!’ Schoon een Godsdienstgeschil met deeze hardnekkige Yveraaren zo ontydig als vrugtloos zou geweest zyn, verdienden zy, nogthans, myns oordeels, eene kleine bestraffing: dewyl zy het 'er op scheenen gemunt te hebben om my iets beledigends onder 't oog te brengen. ‘De Verklaarder,’ zeide ik, ‘was zeer te beschuldigen over eene zo weinig onderscheidende en haastige uitspraak. De Tytel, welke uwen Wetgeleerden, en u, zo veel aanstoots geeft, was in Judea zeer gebruikelyk, daar zy, door eene stoute figuurlyke spreekwyze, met het Hebreeuwsche taaleigen overeenkomstig, schoon niet gebruiklyk in 't Arabisch, aan Engelen, aan Heilige Mannen, ja zelfs aan geheel het Menschdom, die god hunnen Vader moeten noemen, den naam van Zoonen gods gaven: in deezen wydluftigen zin, noemt een Apostel de Uitverkoorenen, Kinderen gods, en den messias, den Eerstgeboorenen onder veele Broederen; maar de woorden Eenig-geboorenen worden in een hooger en on- | |
[pagina 72]
| |
vergelyklyken zin op hem alleen toegepastGa naar voetnoot(*); en wat my betreft, die de Schriften geloof, welke gy ook betuigt te gelooven, schoon gy, zonder bewys, zegt, dat wy dezelve vervalscht hebben, ik kan hem die Benaaming niet weigeren, door welke hy, hoe zeer het onze Rede te boven gaat, onderscheiden wordt in het Euangelie; en de Geloovers in mahometh, die jesus uitdruklyk den messias noemen, en verklaaren dat hy van eene Maagd gebooren is, 't welk alleen ten vollen de uitdrukking, door deezen Schryver gewraakt, zou wettigen, zyn zelve te veroordeelen als zy op woorden vitten; wanneer zy, bestaanbaar met hun eigen Geloof, tegen de groote hoofdzaak van het onze niets kunnen inbrengen.’ De Musulmannen hadden niets ter wederlegging in te brengen, en het gesprek nam een andere keer. Ik verwonderde my over de vraagen, welke alwi my deedt over den jongstgeslootenen Vrede, en de Onafhangelykheid van America; de magt en middelen van Groot-Brittanje, Frankryk, Spanje en Holland; het Character en de veronderstelde oogmerken des Keizers; de vergelykende sterkte van de Russische, de Keizerlyke en Othomansche, Legermagten, en hoe zy dezelve in werkzaamheid bragten. - Ik beantwoordde dezelve zonder eenige agterhoudenheid, dan alleen ten opzigte van den Staat onzer Bezittingen in Indie; en myne antwoorden verdweenen niet in de wyde lugt: want ik ontdekte dat de geheele menigte daarop onderscheide aandoeningen gevoelde; doorgaans betoonde dezelve verbaasdheid, dikwyls verlegenheid, inzonderheid toen ik hun beschreef, de groote Magt, en wonderbaare Krygstugt, des Oostenrykschen Legers, en de domme vooroordeelen der Turken, die door niets kunnen overgehaald worden om hunne oude Tartaarsche hebbelykheden af te leggen; als mede de zwakheid hunner Heerschappyen in Africa, en zelfs in de meerafgelegene Landschappen van Asia. In vergoeding voor myne onderrigtingen, gaf hy my een klaare maar algemeene onderrigting, wegens het Staatsbestuur en den Koophandel deezes Eilands. Zyn Land, gaf hy te verstaan, was arm, en bragt slegts weinig Artykels van | |
[pagina 73]
| |
Koophandel voort. Maar, indien zy Geld konden krygen, 't geen zy nu veel hooger begonnen te schatten dan speelgoed, (dit waren zyne eigene woorden,) zouden zy zeer gereed vreemde Waaren kunnen bekomen, en dezelve met voordeel verruilen aan hunne Naabuuren op de Eilanden, en op het Vasteland: dus krygen wy, voor een weinig gelds, Snaphaanen, Kruid, Lood, Houwers, Messen, Laken, ruw Katoen, en andere Koopmanschappen, van Bombay gebragt; met deeze dryven wy handel op Madagascar, en krygen vandaar de natuurlyke voortbrengzels des Lands, of Dollars, waar voor de Franschen Vee, Honig, en andere goederen, op dat Eiland koopen. Voor het Goud, 't welk wy met uwe Schepen ontvangen, kunnen wy Olyphants-Tanden van de Inboorelingen van Mozambique krygen, die dezelve ook verruilen voor Krygsbehoeften en Staafyzer: de Portugeezen aldaar schenken ons Lakens van verscheide soorten voor 't geen ons Eiland oplevert. Deeze Lakens verhandelen wy, met groot voordeel, op de drie digt by ons liggende Eilanden, vanwaar wy Ryst, Vee, een soort van Broodvrugt, welke op Comara groeit, en Slaaven, ontvangen, welke wy ook verkoopen op andere plaatzen, waar wy handel dryven; en wy doen dit met onze eigene Schepen. Toen hy van den Slaavenhandel sprak, kon ik niet naalaaten myn afkeer van denzelven te kennen te geeven, en hem te vraagen, volgens welke Wet hy zich een eigendom aanmaatigde over redelyke weezens: naardemaal onze Schepper aan ons Geslacht eene Heerschappy, met redelykheid uit te oefenen, gegeeven had over de Dieren des Velds, en de Vogelen des Hemels; maar geene aan den Mensch over den Mensch. - Volgens geene Wet, was zyn antwoord, of noodzaaklykheid moest eene Wet weezen. 'Er zyn Volken op Madagascar, en in Africa, die noch god, noch zyn propheet, noch moses, noch david, noch den messias, kennen: deeze Volken bevinden zich in eenen gestaagen Oorlog, en maaken veele Gevangenen, die zy, konden zy ze niet verkoopen, zeker zouden dooden. Deeze Lieden leeven in de uiterste armoede, en hebben een aantal van Kinderen, die, konden zy 'er geene beschikking over maaken, nevens hunne elendige Ouders, van gebrek zouden moeten vergaan. Door deeze elendigen te koopen, behouden wy hun leven, en mogelyk dat van veele anderen, door ons geld gered. Indien wy deeze koopen, leeven zy; worden zy goede slaaven, dan leeven | |
[pagina 74]
| |
zy wel; maar worden zy niet verkogt, dan moeten zy jammerlyk omkomen. - Zulke gevallen, gaf ik hem daar op te verstaan, kunnen 'er plaats hebben; doch gy trekt valschlyk een algemeen gevolg, uit eenige weinige byzondere gevallen; en dit is de eigenste misleiding, waar door, by duizend andere gelegenheden, het menschdom zich laat bedriegen. Het lydt geen twyfel in het minst, of een bestendige winstgeevende handel in Menschen stookt de Oorlogen aan, waarin altoos gevangenen gemaakt worden; en dezelve houdt die geduurige vyandschap gaande, welke gy voorgeeft de oorzaak te zyn van een in zich zelf wraakbaar bedryf, daar het, in de daad, een uitwerkzel is. Die zelfde handel kweekt de luiheid by eenige Ouders, die over 't algemeen hunne Kinderen zouden kunnen voeden als zy vlytig werkten, en vervoert anderen om hunne natuurlyke aandoeningen te verdooven. Ten hoogsten genomen, kan uwe bevryding van deeze ongelukkige Kinderen alleen opklimmen tot een persoonlyk verdrag, waar door zy tot dankbaarheid, en een redelyken dienst, verpligt zyn - en gy tot goedgunstigheid en menschlievenheid; maar, kunt gy denken uwen pligt wel waar te neemen, als gy, tegen hun wil, beschikkingen over die Kinderen maakt, en met hun handelt op dezelfde wyze als met uw Vee: inzonderheid, wanneer zy Leezers van uwen Coran, en Pylaaren van uw Geloof, konden worden? - De Wet, sprak hy, verbiedt ons hun te verkoopen, als zy in den Propheet gelooven; en kleine Kinderen worden alleen verkogt, en dit niet dikwyls, of door alle Meesters. - Gy, gaf ik daar op te verstaan, die in mahometh gelooft, zyt, volgens den geest en de letter van zyne Wet, verbonden, om zorge te draagen, dat zy ook in hem gelooven mogen; en, indien gy zulk een gewigtigen pligt verwaarloost om vuil gewin, zie ik niet hoe gy op zegen in deeze, of gelukzaligheid in de andere, Wereld kunt hoopen. - Myn oude Vriend en de Muftis stonden dit toe, mompelden eenige gebeden, doch vergaten waarschynlyk myn preek in weinig minuuten. Zo veel tyds was 'er verloopen in dit gesprek, dat ik slegts een kort bezoek kon afleggen by Prins salim. Het oogmerk myns bezoeks was, den tyd onzer Reize na Domoni, zo vroeg als mooglyk was, op den volgenden dag, te bepaalen. Hy zag 'er ongehavender uit dan te vooren, en ik vond hem in een luim, dat hy zich bitter over de Engelschen beklaagde. ‘Geen erkentenis’ | |
[pagina 75]
| |
sprak hy, ‘is 'er gedaan voor de gunstbewyzen, die ik, en de voornaamste Mannen des Eilands, betoond hebben aan de Officieren en het Scheepsvolk van de Brilliant, schoon 'er meer dan een jaar verloopen is, zints de Schipbreuk.’ - Ik stond, in de daad, versteld over de agtloosheid, waaraan zulk een verzuim alleen kon worden toegeschreeven, en verzekerde hem, dat ik 'er het myne van zou zeggen, zo op Bengalen als in Engeland. - ‘Wy hebben,’ zeide hy daar op, ‘weinig te hoopen van Brieven; want, wanneer wy ons daar mede hebben laaten betaalen, in stede van met Geld, en dezelve vertoonden aan uwe Schepen, zyn wy doorgaans met versmaading bejegend, en dikwyls met schelden afgeweezen.’ - Ik verzekerde hem, dat of deeze Brieven koel, en door onaanzienlyke Persoonen, moesten geschreeven geweest zyn, of vertoond aan lieden van geene opvoeding, hoedanigen 'er onder alle Volken gevonden worden; maar dat eenige weinige voorbeelden van ruwheid hem geen algemeen vooroordeel tegen ons Nationaal Character behoorde in te boezemen. - ‘Maar gylieden,’ sprak hy, ‘zyt een ryk Volk, wy zyn arm; nogthans zyn alle onze bosschen van Cacoa-boomen, onze Vrugten en ons Vee, altyd ten uwen dienste; gy poogt altoos ons af te knevelen, ons te geeven wat gy kwyt wilt weezen, en wilt ons dikwyls niet verkoopen wat wy meest behoeven.’ - Om een recht denkbeeld van de Engelschen te vormen, zeide ik daar op, moet gy ons in ons eigen Eiland, of ten minsten in Indie, bezoeken; hier zyn wy Vreemdelingen en Reizigers; veelen onzer hebben geen oogmerk om in eenig Land handel te dryven; niemand onzer denkt het op Hinzuan te doen, waar wy alleen om verversching aanvaaren. De Kleederen, de Wapenen, of de Werktuigen, welke gy noodig moogt hebben, zyn dikwyls voor ons onontbeerelyk; maar indien sayyad alwi, of diens Zoonen, als Vreemdelingen in ons Land kwamen, zoudt gy geen reden vinden om op eene grootere Gastvryheid te pochen. - Hier op vertoonde hy my, voor de tweede keer, een brok van een oud zyden Kamizool, met de Star van de Orde van den Distel, en verzogt my de spreuk uit te leggen; en gaf tevens zyne begeerte te kennen, dat de Koning van Engeland hem die Orde zou schenken, ter belooning voor de goede diensten aan de Engelschen beweezen. Ik toonde hem de onmogelykheid van de ver- | |
[pagina 76]
| |
vulling deezer begeerte, en nam die gelegenheid waar, om hem te zeggen, dat 'er meer weezenlyke waarde was in hunne eigene Lands-Tytels, dan in die van Prins, Hertog of Lord, welke men zo kwistig aan hun gegeeven hadt; doch die geheel niet strookten met hunne Zeden, noch met de gesteltenis hunner Regeeringe. Dit Gesprek voor ons beiden niet van den bevalligsten aart zynde, stapte ik daar van af, met te verzoeken, dat de Draagstoelen en Draagers den volgenden morgen, zo vroeg mogelyk, in gereedheid mogten weezen. Hy antwoordde, dat de Draagstoelen, voor niets, tot onzen dienst waren; doch dat wy hem tien Dollars moesten geeven voor de Draagers van elken Draagstoel, dat dit de gezette prys was, dat Mr. hastings dien betaald hadt, toen hy den Koning ging bezoeken. Dit, gelyk ik naderhand ontdekte, was eene onwaarheid; doch ik begreep, dat hy de Dollars voor zich zelven zou houden, en niets geeven aan de Draagers, die dezelve beter verdienden, en die hy zou dwingen hunne Wooningen te verlaaten, en ten zynen voordeele te arbeiden. - Kunt gy u verbeelden, voerde ik hem te gemoete, dat wy vier-en-twintig mannen zouden gebruiken om ons zo verre op hunne schouders te torschen, zonder hun rykelyk te beloonen? Maar dewyl zy vrye Lieden zyn (dit hadt hy my gezegd), en geen Slaaven van u, zullen wy hun betaalen naar gelange van hunne moeite en goed gedrag, en het is beneden uwe en onze waardigheid voor 's hands koop te maaken! Ik vertoonde hem een fraai Afschrift van den Coran, 't welk ik voor zyn Vader bestemd had, en beschreef wat ik verder bedoelde te schenken; dan hy vroeg my, met de grootstmogelyke koelheid, ‘of dit alles was?’ Ware hy Koning geweest, een Beurs met harde Dollars zou hem meer genoegen geschonken hebben, dan het schoonste en heiligste Handschrift. Over verscheidene onderwerpen met hem spreekende, bevond ik dat hy kleinverstandig was, en zonder beginzelen; ik nam myn afscheid, en zag hem niet meer; maar beloofde dat ik hem in 't zekere zou laaten weeten, of wy de beöogde reis zouden onderneemen. Wy aten op ons gemak, en hadden, in 't overige van den dag, gelegenheid om de Zeden der Inwoonderen van een middelbaaren rang op te neemen; deeze worden Banas geheeten, en hebben allen Slaaven, die steeds voor hun arbeiden. Wy bezogten de Moeder van combo | |
[pagina 77]
| |
madi, die zich in geene ruime omstandigheden bevondt; en haar Man, die ter Zee voer, verruilde eene Arabische Verhandeling over de Starre- en Zeevaartkunde, welke hy geleezen hadt, voor een Kompas, waarvan hy het gebruik zeer wel verstondt. In den morgen, had ik gesprooken met twee zeer oude Arabieren van Yemen, die eenige Koopmanschappen op Hinzuan gebragt hadden: in den namiddag ontmoette ik eenen anderen, van Maskat gekomen (waar toen een Burgeröorlog ontstooken was,) om wapenen te koopen. Ik betuigde allen, dat ik hun Volk beminde; zy beantwoordden dit met de vuurigste dankbetuigingen, inzonderheid de twee oude Mannen, die zeker by de tachtig jaaren telden; zy bragten my zohair en hareth voor den geest. Men hadt my een zo ongenstig berigt gegeeven van den weg over het gebergte, dat ik myne Reisgenooten afmaande van om den tocht te denken, waarin de Capitein reeds geen zin hadt: maar dewyl ik volkomene kennis begeerde te verkrygen van een Eiland, 't geen ik nimmer zou wederzien, schreef ik den volgenden dag aan salim, met verzoek, dat hy my één Draagstoel zou leenen, met een genoegzaam getal van Mannen. Hy zondt my geen geschreeven antwoord, 't welk ik meer aan zyne onbekwaamheid, dan onbeleefdheid, weet; maar de Gouverneur kwam met alwi, en diens Zoonen, 's avonds aan boord; zeggende, dat zy myn Brief gezien hadden; dat alles in gereedheid zou weezen; doch dat ik de Draagers voor niet minder dan tien Dollars kon krygen. Ik verklaarde meer te willen betaalen, maar aan de Draagers zelve, naar maate van hun gedrag. Zy keerden, eenigzins misnoegd, te rug, naa dat ik op het Schaakbord een spel gespeeld had met alwi's jongsten Zoon, in wiens voorkomen en gedrag iets zeer inneemends was.
(Het Vervolg en Slot hierna.) |
|