Berigt van eene zeldzaame spelonk op Antigua.
(Overgenomen uit de Voyages to the Madeira and Leeward Caribean Islands, by maria r******.)
Aan de Oostzyde van het Eiland Antigua is eene ruime Spelonk, van eene ronde gedaante, bykans tachtig voeten diep. Daar is geen Water in, schoon dezelve blykbaar veel laager dan het Waterpas der Zee ligge. Of deeze Spelonk, voortyds, de Mond geweest hebbe van een uitgebranden Vuurberg, ('t geen my niet waarschynlyk voorkomt, dewyl men 'er noch Puinsteen, noch eenige spooren van verbranding, aantreft,) of welk een anderen oorsprong dezelve moge gehad hebben, kan niemand met zekerheid zeggen.
Op zommige plaatzen vormt het Water, zypelende door de porien van de vaste rotzen, die zwaare boogen boven het hoofd maaken, een groot aantal Drupsteenen, die van het verwelfzel af, en aan de kanten van de Spelonk, hangen; een allerschoonst vertoon opleverende.
De regens, steeds de aarde van boven na beneden medesleepende, hebben 'er een dikken en vrugtbaaren grond voortgebragt, in welken een aantal Boomen met alle weelderigheid groeit. Een verbaazend aantal van wilde Harten en Geiten, die deeze diepte tot eene wykplaats maaken, brengen tot de vrugtbaarheid niet weinig toe door de bemesting, welke zy agter laaten.
In twee deelen is de Spelonk gescheiden door een groen gordyn van Wyngaarden, die juist midden door de Spelonk heen loopen, en, reeds veele jaaren daar gegroeid hebbende, allengskens opgekroopen zyn, en de opperste takken geslingerd hebben om de punten der rotzen, die den omtrek der Spelonke vormen. De uitsteekende dikheid van dit blader-gordyn, en de verfrissende groente der door elkander gegroeide bladeren doen