Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Verhandeling over het spotten met godsdienst en deugd.(Uit het Engelsch.) Gelyk een, die zich veinst te raazen, die vuursprankelen, pylen en doodlyke dingen, werpt, alzo is een Man die zynen naasten bedriegt, en zeit: Jok ik 'er niet mede? Naardemaal de Christlyke Godsdienst aangekant is tegen de neigingen en driften van het bedorven gedeelte des Menschdoms, heeft dezelve, door alle Eeuwen heen, de tegenkanting van verscheidenerlei vyanden moeten verduuren. Nu eens onderging dezelve de stormen van Geweld en Vervolging; dan weder den aanval van valsche redenkunst en drogredenaary. Wanneer het deezen mislukte, vondt die Leer zich blootgesteld aan de spottery der onbeschofte Menschen, van eenen lossen en ligtvaardigen aart; die geen vatbaarheids genoeg bezaten, om te onderscheiden 't geen groot, en geen oordeels genoeg om te beslissen, wat waar, was, onderwonden zich om den Godsdienst met versmaadende kleinagting te bejegenen, even of dezelve voor de Wereld van geen belang altoos was. Zy bevlytigden zich, om het geheele Godsdienststelzel, 't welk zo lang den eerbied des Menschdoms getrokken; 't welk, eeuwen lang, door de Geleerden ondersteund, en door de Wyzen bewonderd geweest was, te vertoonen als geen beter grondslag hebbende, dan de naargeestige verbeelding van Dweepers en Geestdryveren. Van deezen stempel waren de Spotters', die, naar de taal van Apostel petrus, in de laatste dagen komen zouden.Ga naar voetnoot(*) Eene voorspelling door de uitkomst maar al te zeer bewaarheid. | |
[pagina 2]
| |
Vermids de valsche kleuren, welke deeze Menschen over den Godsdienst zoeken te verspreiden, geschikt zyn om de zwakken en onbedagtzaamen te misleiden, zal het der moeite overwaardig weezen, te onderzoeken, of de Godsdienst, de Christlyke Godsdienst, eenigen regtmaatigen grond oplevere aan die versmaading, aan die belaching, der Spotteren. Het moeten, of de Leerstellingen, of de Geboden, van den Godsdienst zyn, welke zy spottende in veragting zoeken te brengen. De Leerstellingen van den Christlyken Godsdienst zyn redelyk en zuiver. Alles wat dezelve ontdekt, betreffende de Volmaaktheden van god, diens zedelyk Bestuur en Wetten, de Bestemming der Menschen, als mede de Belooningen en Straffen van eenen toekomenden Staat, stemt volmaakt overeen met de Voorschriften der best verlichtste Rede. In eenige stukken, die de grenzen onzer tegenwoordige vermogens overschreeden, als wat het Weezen der Godheid, den gevallen Staat des Menschdoms, en deszelfs Verlossing door jesus christus, aangaat, mogen de Leerstellingen verborgen en duister schynen. Op deeze heeft ook de Spotter zyne aanvallen gemunt; als of 't geen wy niet kunnen verklaaren, om die reden, als ongerymd moest uitgekreeten worden. Onnoodig is het, voor tegenwoordig, ons te verledigen tot eene byzondere verdediging dier Leerstellingen; dewyl 'er zich eene bedenking aanbiedt, die, naar eisch overwogen, genoeg is om den Spotter den mond te stoppen. Is hy niet gedrongen om toe te staan, dat het geheele Stelzel der Natuure, rondsom hem, vol van verborgenheid is? Wat reden heeft hy, derhalven, om te veronderstellen, dat de Leeringen der Openbaaring, van denzelfden Oorsprong herkomstig, geene verborgene duisterheid zouden hebben? Alles wat ter regeling van 't leevensgedrag vereischt wordt, heeft de Godlyke Wysheid, in Natuur en Godsdienst, voor allen openbaar gemaakt. Gelyk de Natuur ons genoegzaame onderrigting gegeeven heeft, ten opzigte van 't geen noodzaaklyk is tot ons voedzel, ons geryf en onze veiligheid, zo heeft de Godsdienst ons duidlyk onderweezen in onzen Pligt omtrent god en onzen Naasten. Dan, zo ras wy poogen ons te verheffen tot voorwerpen, die buiten den onmiddelyken kring onzer werkzaamheid leggen, wordt onze nieuwsgierigheid gestuit, en duisternis omringt ons van alle kanten. Wat het Weezen is dier stoflyke Lichaa- | |
[pagina 3]
| |
men, welke wy zien en voelen; hoe een Zaadkorrel tot een Boom opgroeit; hoe de Mensch in 's Moeders lyf gevormd wordt, of hoe de Ziel op het Lichaam werkt, zyn verborgenheden, van welke wy even min reden kunnen geeven als van de duisterste en moeilykste stukken der Openbaaringe. Wy vinden ons verpligt het bestaan dier dingen toe te staan, schoon de uitlegging onze bekwaamheden overtreffe. Op dezelfde wyze ontstaan 'er, in den Natuurlyken Godsdienst, Vraagen wegens de schepping der Wereld uit Niet; over den Oorsprong des Kwaads onder het bestuur van een volmaakt Opperweezen; en de Bestaanbaarheid der Menschlyke Vryheid met de Godlyke Voorweetenschap; Vraagen van eene zo ingewikkelde natuur, en zo moeilyk op te lossen als eenige in de Christen Godgeleerdheid. Wy ontdekken duidelyk, dat wy, in de geheimen der Voorzienigheid, even min zyn toegelaaten als in de verborgenheden der Godheid. In alle zyne wegen is de Almagtige een god, die zich verbergt. - In stede dat het eenige zwaarigheid tegen de Openbaaring oplevere, dat eenige van haare Leerstellingen van eenen verborgen aart zyn, zou het veel vreemder en onoplosbaarder weezen, als men 'er geene zulke Leerstellingen in aantrof. Was alles in het Christen-Leerstelzel volkomen op ééne hoogte met onze bekwaamheden geplaatst, zou dit veeleer grond gegeeven hebben tot een vermoeden, dat het zelve niet van god kwam: dewyl het dan zo ongelyk zou geweest zyn aan 't geen wy vinden in het Stelzel des Heeläls, en in het Stelzel van den Natuurlyken Godsdienst. Daar, zo als het zich thans opdoet, het Euangelie dezelfde trekken, het zelfde algemeen Character, heeft met die beide andere, die erkend worden van Godlyke Herkomste te zyn; klaar en bevattelyk in alles wat de betragting raakt; duister en verborgen in 't geen Bespiegeling en Geloof betreftGa naar voetnoot(*). De schimpscheuten van den Spotter, derhalven, ten deezen opzigte, zyn zo verre van eenigen regtmaatigen grond te hebben, dat zy alleen zyne onkunde ontdekken, en de bekrompenheid zyns doorzigts. | |
[pagina 4]
| |
Laaten wy voortgaan tot het geen de daadlyke beoefening betreft, of het gedeelte van den Godsdienst, 't welk Pligten voorschryft. - De Pligtsbetragtingen, welke de Godsdienst, ten opzigte van god, aanbeveelt, hebben de meeste stoffe aan de spotterny der Ongebondenen verschaft. Zy poogen deeze als zo niets beduidende en overtollig af te schilderen, dat ze de geboorte alleen aan Geestdryvery kunnen verschuldigd weezen. - Want is niet de Godheid zo verre boven ons verheven, dat hy noch voordeel noch genoegen scheppe uit onzen dienst? Wat zyn onze Gebeden, onze Lofzeggingen, voor dat oneindig Weezen, dat, in zichzelven volkomen gelukkig, alle zyne schepzelen voor zich beschouwt, als Insecten die een enkelen dag leeven? Wat anders dan bygeloovige schrik kan die pligtspleegingen van hulde, en die onderscheiding van heilige dagen, voorschryven, waar mede laage zielen zich vermaaken, doch die de meer verhevene met versmaading beschouwen? Ter wederspraak van dusdanige smaadredenen der Spotteren, zou het genoegzaam weezen aan te merken, dat de vereenigde gevoelens des Menschdoms, door alle eeuwen heen, en by alle volken, tegen hun getuigen. Hoe bedagtloos het gros des Menschdoms zyn moge, en alleen gehegt aan de voorwerpen welke het rondsom zich ziet, is nooit uit hun hart dit beginzel uitgewischt, dat men aan den grooten Vader des Menschlyken Geslachts, den algemeenen, schoon onzienlyken, Weldoender der Wereld, niet alleen inwendige Eerbiedenis, maar uitwendige hulde, verschuldigd is. Of hy die hulde noodig hebbe, dan niet, is de vraag geenzins; 't is, wat wy, van onze zyde, ongetwyfeld verschuldigd zyn: en dat Hart is, met reden, voor laag te houden, 't welk de opwellingen van dankbaarheid aan eenen Weldoener, hoe onafhanglyk ook voor eenige wedervergelding, versmoort. Waare Deugd zet altoos aan tot eene openbaare betuiging van de dankbaare aandoeningen welke zy voelt, en stelt eere in dezelve uit te drukken. Diensvolgens komen, de geheele Aarde over, de Godvereerders zamen, om, op verschillende wyzen, den Regeerder der Wereld te aanbidden. In deeze aanbidding vereenigt zich de Wysgeer, de Wilde en de Heilig. Niemand, behalven de koele en ongevoelige, kan het oog opheffen tot dat weldaadig Weezen, zonder neiging te gevoelen om 't zelve te aanbidden, of te verheerlyken. Te vergeefsch, der- | |
[pagina 5]
| |
halven, zal de Spotter belachen, 't geen de luidspreekende stem der Natuure vordert en regtvaardigt. Hy verheft zich tegen het algemeen en verklaard gevoel des Menschlyken Geslachts. Maar, deeze bedenking ter zyde gesteld zynde, moet ik hem verzoeken te letten op eene van een ernstiger en ontzettender aart. Door zyn losbandig belachen der Pligten van Godsdienstigheid, en der Instellingen van Openbaaren Eerdienst, verzwakt hy de kragt der Geweetens by de Kinderen der Menschen; hy ondermynt de groote pylaaren van de Maatschappy, en brengt een doodlyken slag toe aan de Orde en 't algemeen Geluk. Alle deeze rusten op niets sterker dan op het algemeen Geloof van een Alziend Getuigen, en algemeene Eerbiedenis van een Almagtig Bestuurder. Op dit Geloof, op die Eerbiedenis, is de geheele verpligting van den Eed gegrond; zonder welken geen Staat bestuurd, geen Regtszaaken afgedaan kunnen worden; zonder welken Geschillen zouden blyven hangen, en byzondere eigendom geene veiligheid meer hebben. Onze eenige veiligheid tegen ontelbaare misdryven, tot welker bedwang geene Menschlyke Wetten kunnen reiken, is de vrees voor een onzigtbaaren Wreeker, en van die toekomende Straffen, welke hy den misdaaderen bereid heeft. Neemt deeze vrees weg uit het hart der Menschen; en gy sterkt de hand der boosdoeneren, en brengt de veiligheid der Menschlyke Maatschappye in gevaar. Maar hoe zouden indrukken, zo noodzaaklyk voor het algemeene welweezen, kunnen bewaard worden, als 'er geene Godsdienstige Zamenkomsten, geen vastgestelde Godsdienstige Inrigtingen, en geen Dagen, bestemd waren, om de Menschen op het staatlykst het Bestaan en de Heerschappy van god te herinneren; als mede voor den geest te houden, dat zy vervolgens rekenschap van hunne bedryven aan Hem zullen moeten geeven? Voor Menschen van alle rangen, zyn de gevoelens, te welker opwekking de Openbaare Godsdienstoefening strekt, nuttig en heilzaam. Maar, ten aanziene van de laagere rangen, is het te over bekend, dat de eenige beginzels, die hun van boosheid te rugge houden, verkreegen worden in de Godsdienstige Vergaderingen, welke zy bywoonen. Ontzet van de voordeelen eener geregelde Opvoedinge; onkundig, voor een groot gedeelte, van de openbaare Wetten; onvoorzien van die verfynde denkbeelden van | |
[pagina 6]
| |
Eer en Voeglykheid, in welke anderen van meer kunde opgebragt zyn, zouden zy, waren de heilige Tempels, werwaards zy zich nu vervoegen, geslooten, gevaar loopen van te verbasteren tot een woest geslacht, welks wetloos geweld gestaage vrees zou inboezemen. Hy, derhalven, die Heilige Dingen op eene ligtvaardige en spottende wyze behandelt, speelt, misschien zonder het op te merken of te weeten, de rol eens openbaaren vyands der Maatschappye. Wy zullen hem, by wylen, misnoegde klagten hooren uitboezemen over de ongehoorzaamheid der Kinderen, over de oneerlykheid der Dienstboden, over de onbeschoft en oproerigheden des Gemeens, terwyl hy zelve goeddeels aanspraakelyk is, wegens de ondeugden en ongeregeldheiden, waarover hy zyn misnoegen te kennen geeft. Door zyn voorbeeld van veragting des Godsdiensts, wordt hy medepligtig aan veelvuldige misdryven, welke die veragting by anderen veroorzaakt. Door zyn smaalen op heilige Instellingen, moedigt hy het Graauw tot oproer en geweld aan; hy verstout den valschen Getuigen om den naam van god ydelyk te gebruiken; hy geeft den Straatrooveren de wapenen in handen, en laat den Dief by nagt langs straat wandelen. Dat wy, wyders, de menigte van Pligten jegens onze Medemenschen in overweeging neemen. De volstrekte noodzaaklykheid derzelven tot het algemeene welweezen is zo blykbaar, dat deeze die Pligten grootendeels schootvry gesteld heeft voor de pylen des Spotters. Hy, die het bestondt, Regtvaardigheid, Waarheid of Eerlykheid, belachlyk voor te stellen, zou door iedereen geschuwd worden. By hun, die eenige overblyfzels van beginzelen bezaten, zou hy haatlyk weezen. Den zodanigen, die alleen op hun belang oogen, zou hy als een gevaarlyk Mensch voorkomen. Doch, schoon de gezellige Deugden, over 't algemeen, als eerbiedenswaardig en heilig behandeld zyn, hebben eenigen, onder zekere gedaante en in zekeren trap, de smaad der bedagtloozen niet kunnen ontgaan. - Die uitgebreide Edelmoedigheid, en verregaande zugt tot het algemeene welweezen, welke den Mensch aanzet tot het opofferen van zyn eigen belang, om het groot algemeen goed te bevorderen; als mede die strikte en naauwgezette braafheid, welke iemand niet toelaat, in eenig geval, van de waarheid af te wyken, zyn menigmaal met versmaading bejegend door Lieden, die men Lieden van de groote Wereld noemt. Zy, die niet wil- | |
[pagina 7]
| |
len kruipen om de Aanzienlyken te vleijen; die het versmaaden zich te schikken naar heerschende Zeden, indien zy dezelve kwaad keuren; die weigeren het minste voordeel van anderen te trekken, om het grooter voor zich zelven weg te draagen, vertoont men als Menschen van een romanesk Character, vol ingebeelde begrippen, onkundig van de wereld, en ongeschikt om in dezelve te leeven. Zodanige Persoonen zyn zo verre van ten doel te moeten strekken aan eenige regtmaatige belaching, dat zy geregtigd zyn tot eene maate van hoogagting, die aan eerbied grenst. Want zy zyn, in waarheid, de groote Steunpylaaren en Beschermers van openlyke Orde. De agtbaarheid van hun Character baart ontzag by de ligt losbandige Gemeente. Het gewigt van hun voorbeeld stuit den voortgang des bederfs, bedwingt die ongebondenheid van Zeden, welke altoos ongevoelig veld wint, en inbreuk maakt onder alle rangen der Maatschappye. Diensvolgens is het die Edelaartigheid van inborst, die onverzettelyke Deugd, dit agt geeven op Beginzelen, boven alle heerschende begrippen, welke ten allen tyde de Characters der zodanigen kenmerkte, die zich, op eene voordeelige wyze, onderscheidden in het openbaare leeven; die de zaak des Regts, tegen magtige verdrukkers, gehandhaafd, die, in netelige tydsgewrichten, de wankelende Regten en Vryheden des Menschdoms onderschraagd, hun Land en Volk eere aangedaan, hebben. De zodanigen mogten bespot worden door zommigen, onder welken zy leefden; dan de Naakomelingschap heeft hun overvloedig regt laaten wedervaaren; zy zyn de Mannen, wier naamen in volgende Eeuwen vermeld worden, aan welken men met bewondering denkt, van welken men met roem spreekt. De Schikker naar den tyd, de Man van steeds toegeevende beginzelen, en mindere Deugd, moge, voor eene wyl, onder zyne Vrienden en Naavolgeren, een Character, 't welk gepreezen wordt, vertoonen; maar, zo ras de losheid zyner Beginzelen ontdekt is, zinkt hy in veragting neder. Zy, die zich gereed betoonen om Mannen van onkreukbaare trouwe te belachen, verraaden alleen hunne eigene kleinheid van ziel. Zy geeven blyk, dat zy het verhevene der Deugd niet kennen, dat zy de waare voortreflykheid van den Mensch niet kunnen beoordeelen. Door iets te doen wat strekt om zuiverheid | |
[pagina 8]
| |
en striktheid van Zeden in wanagting te brengen, stellen zy zich niet alleen bloot aan eene regtmaatige versmaading; maar planten gevoelens voort, der Maatschappye hoogstschadelyk. Want, indien wy het ontzag, der Deugd verschuldigd, in eenig opzigt verliezen, beginnen wy die geheel te ondermynen. Geen Mensch, gelyk ontelbaare keeren is aangemerkt, wordt op éénmaal snood. Hy wykt, van stap tot stap, af van de voorschriften des Geweetens. Indien de ruimschootige geweetensleer des Spotters ingang vondt, zou openbaare oneerlykheid, valschheid, en verraad, spoedig opgroeijen uit deeze bewilligende Beginzelen, uit die ontslaakingen van Deugd, welke hy wil doen doorgaan als noodzaaklyk voor ieder Mensch, die zyn wereld verstaat. De laatste soort van Deugden, van welke ik nog te handelen heb, zyn van een persoonlyken aart, en betreffen het bestuur, 't welk wy te oefenen hebben over onze Vermaakneemingen en Driften. Ten deezen opzigte, heeft de Spotter altoos aangemerkt dat hy een ruim veld hadt. Dikwyls, zeer dikwyls, zyn de Deugden, Soberheid, Maatigheid, Zedigheid en Kuischheid, tot voorwerpen gesteld van belaching, als Kloosters-hebbelykheden, die den Mensch uit het gezelschap der vrolyken weeren; hebbelykheden, die de uitwerkzels zyn eener laage opvoedinge, of van laaggeestigheid, of van eene zwakheid van gesteltenisse; terwyl Spotters, die naar hunne begeerlykheden wandelen, hunne eigene Zeden verheffen, als wel opgevoed, als vry, als manlyk en geestig. Zy verbeelden zich daardoor verre boven het gemeene gros verheven, en versmaaden allen, die zich bepaalen binnen de algemeene perken van een geregeld gedrag. Verdwaasde Menschen! wie ziet niet, dat de Deugden, waar mede zy spotten, niet alleen derzelver gezag uit de Wetten van god ontleenen; maar daarenboven weezenlyke vereischten zyn tot algemeen en byzonder geluk. Door de inwilliging hunner losbandige vermaakneemingen, voor eenigen tyd, mogen, zo lang jeugd en sterkte hun byblyven, eenige weinige kort voorby snellende genietingen verkreegen worden. Doch welke zyn de gevolgen? - Veronderstelt, dat iemand onbedwongen in dusdanig eenen leevensloop volhardt, deeze zal zeker gevolgd worden door vlekken in zyn Character, en wanorde in zyne zaaken, door een verzwakt en bedorven lichaamsgestel, en een vroegtydigen jammerlyken ouderdom. - Veronderstelt eene | |
[pagina 9]
| |
Maatschappy, geheel bestaande uit zulke Lieden, als de Spotters toejuichen; veronderstelt dat in dezelve geenen waren, dan die zy Zoonen des Vermaaks noemen; dat zyn de zodanigen, die onmaatig, ongebonden, alle agtgeeving op maatigheid, geregeldheid en deugd, ter zyde gesteld hebben; welk een haatlyk tooneel zou zulk eene Maatschappy opleveren? Hoe weinig dezelve gelyken na een beschaafden en welgeregelden Burgerstaat, waarin de Menschen verkoozen hebben te leeven? Welk een onrust, oproer, hoe veel twists en gekyfs, zou 'er by aanhoudenheid in heerschen? Welk mensch van gezond verstand zou niet liever in eene wildernis woonen, dan, voor zyn leeven, onder zulke metgezellen verkeeren? Zal dan de Spotter het onderstaan, om den draak te steeken met die Deugden, zonder welke 'er geen vrede, geen troost, geen orde, onder het Menschdom, kan zyn? Laat hy denken om zyn huislyken stand en betrekkingen. Is hy een Vader, een Egtgenoot, of een Broeder? Heeft hy eenigen Vriend, of Bloedverwant van deeze of geene Kunne, in wier geluk hy belang stelt? - Laaten wy hem vraagen, of hy zou wenschen, dat onmaatigheid, onkuischheid, of ongebondenheid, van eenigerlei aart, der zodanigen Character brandmerkte? Zou hy zulke buitenspoorigheden hun aanpryzen? Zou hy verkiezen, in hunne tegenwoordigheid, openlyk, en zonder bewimpeling, te smaalen op de tegenovergestelde Deugden, als van geen belang tot hun welweezen? - Indien de losbandigste zelfs huivert op dit denkbeeld; indien hy, te midden van zyne woeste vermaakneemingen, verlangt, dat zyne eigene Familie daar mede niet bezoedeld worde; laat zulks hem de waarde doen kennen van deeze byzondere Deugden, welke hy, in de uuren van ongeregeldheid, in de verstrooijing zyner gedagten, gereed is te versmaaden. Verbant soberheid, maatigheid en kuischheid, en gy ondermynt de grondslagen van alle openbaare orde en huislyke rust. Gy maakt elk Huisgezin een verblyf van verdeeldheid en elende, weêrgalmende van de schaamtloosste uitdrukkingen, en onderlinge hoonende verwyten. Gy laat niets agtenswaardigs in het menschlyk character over. Gy verandert den Mensch in een Dier. Het Besluit uit alle deeze bygebragte redenkavelingen is, dat Godsdienst en Deugd, in alle derzelver gedaanten, 't zy van Leerstelling of Gebod, van Godsvrugt | |
[pagina 10]
| |
omtrent god, van Braafheid jegens den Naasten, en Geregeldheid van Zelfsbestuur, zo verre zyn van eenigen grond op te leveren tot het gelach der Spotteren, veel eer geregtigd zyn tot onze diepste eerbiedenisse: 't zyn naamen die men nimmer dan met vereering moet uitspreeken. Dwaazen, zegt de Schrift, maaken een spel van de Zonde. Zy mogten even goed van Pest, Oorlog, of Hongersnood, een spel maaken. Met iemand, die verkoos deeze openbaare Volksrampen ten voorwerpe van zyne jokkerny te neemen, zoudt gy u niet willen verbinden. Gy zoudt van hem vlieden als erger dan een dwaas, dan een ongestelde van harssenen, van wien gy gevaar zoudt loopen eenen onverhoedschen slag te ontvangen. Nogthans gaat het vast, dat, voor de groote Maatschappy des Menschdoms, de Zonde een zwaarder bezoeking is, dan Pest, Oorlog, of Hongersnood. Deeze werken alleen als nu en dan wederkeerende oorzaaken van jammer; maar de Zonde en Ondeugden der Menschen zyn altoos teisterende geessels der Wereld. Godloosheid en Onregtvaardigheid, Bedrog en Valschheid, Onmaatigheid en Ongebondenheid, teelen dagelyks elende en wanorde, verderven byzondere Persoonen, verscheuren Gezinnen en Gemeenschappen, en geeven oorzaak tot duizend treurtooneelen op deeze ongelukkige Schouwburg. Naar gelange de zeden bedorvener zyn, is het Menschdom te ongelukkiger. De volmaaktheid der Deugd, in de Wereld hier boven heerschonde, is de groote bron van de volmaakte Gelukzaligheid, die daar plaats vindt. Wanneer wy, derhalven, iets bespeuren, 't welk strekt, om den Godsdienst of de Zedekunde met minagting en losheid te behandelen, dat wy zulks voor een zeker teken houden van een verkeerd Verstand, of van een bedorven Hart. - Dat wy nimmer in het Gestoelte der Spotteren zitten. - Dat wy het vernuft bezoedeld rekenen, 't welk met heilige Onderwerpen zoekt te boerten. Staat de Spotter op, dat wy dan de Eer van onzen god en van onzen Verlosser verdedigen, en der zaake van Deugd en Braafheid standvastig getrouw blyven. De lippen der Wyzen storten weetenschap uit; maar op die der Dwaazen is verderf. Die god eert, zal van Hem geëerd worden. De vreeze des Heeren is het beginzel der Wysheid, en wie het gebod bewaart, bewaart zyne eigene ziele. |
|