Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwste Poëzy van P.J. Kasteleijn.Tweede Deel. Te Amsterdam by W. Holtrop, 1793. In gr. 8vo. 184 bl.Onze beöordeeling van het Eerste Deel deezer Nieuwste Poëzy van den Heere kasteleijnGa naar voetnoot(*), heest deszelfs Plan genoeg doen kennen, om 'er heden alleen maar by te kunnen voegen: dat de Dichter, volgens dat Plan, ook in dit Tweede Deel voortgaat met het mededeelen van verscheidene nieuwe Dichtstukken, welke de volgende Opschriften hebben: 1. Aan jezus christus. 2. Het is volbragt. 3. De Vergenoegde. 4. Waare Moed. 5. Aan Ontfermers. 6. Aan Louize. 7. De Zielrust. 8. De Eenzaamheid. 9. By het Graf van een' Menschenvriend. 10. Heden en Morgen. 11. Aan het Roosje. 12. Waare Liefde. 13. Aan Elise. 14. Bemoediging. 15. Lentekrans. 16. Rozalinde. 17. Aan de Hoop. 18. Aan de Waarheid. 19. De laatste traan van Elfride, en 20. De Kryg. Deeze alle zyn Lierzangen, en beslaan te zamen 96 bl. wordende gevolgd door het reeds eenmaal uitgegeeven Treurspel Olintes, in veele opzichten naar het Hoogduitsch van den Vryheer van cronegk gevolgd. Wy hebben met veel genoegen deeze Dichtstukken geleezen, en veele stoute gedachten in dezelve bewonderd. Het laatste, getyteld: De Kryg, achten wy een meesterstuk te zyn, het welk wy onzen Leezeren, alleen uit de volgende trekken, kunnen doen kennen. De Dichter spreekt tot zyn Onderwerp, op deeze treffende wyze:
En - in 't beschaafd Euroop ziet gy uw' zetel schraagen?....
Verlichte Christnen zyn 't, die u ten dienste staan?....
Zy, die den naam van wys, van groot, van edel draagen,
Gordt gy het moordzwaard aan?....
| |
[pagina 649]
| |
ô Volken! welk een waan vermeestert uwe zinnen!
Is niet uwe eerste leus: ‘bemint elkändren teêr?’....
Rukt, daar gy moordend, toont, de wys van uw beminnen;
Rukt, rukt uwe outers neêr!
Hoe! 'k zie u voor de Bron van liefde nederbuigen?....
Terug! - verguis uw God, door uwe hulde, niet!
't Door u vergooten bloed zal tegen u getuigen,
Welke offers gy Hem biedt!
Verlicht Europe! aanschouw de daaden uwer zoonen:
Is dit het glansryk licht, dat ge over ons verspreidt?....
De Kryg, die 't heil des volks, Gods schepping zelfs, durst hoonen,
Noemt woede dapperheid!
Uw velden liggen woest; uw sterke steden zinken;
Verdelging heeft haar' troon op voorspoeds puin geplant;
Die snoode! - In haare vaan doet zy dees lettren blinken:
‘Voor God en Vaderland!’
Voor God en Vaderland?....dus huwt ze aan moord den logen:
Bedrog aan zelfbelang: verraad aan dwinglandy:
En - ô wat duisternis bedekt, Europe, uwe oogen!
Wie is meer blind dan gy?....
Snel naar 't onschuldig volk, in afgeleegen oorde,
Naar 't volk, dat gy, beschaafd, den naam van wilden geeft,
Waar nooit uw glansryk licht het duister hart doorboorde,
Dat in natuurstaat leeft:
Maal, voor hun oog, het beeld van tegenstrydigheden;
Zeg: ‘liefde is myn geloof, en haaten is myn lust:’
Toon hun den stempel van uw menschenliefde en zeden,
Terwyl gy 't wraakzwaard kuscht.
Toon hun 't geheiligd Hoofd, waaröp uw kindren roemen;
Ontdek hun jesus leer, op 't Hem gewydde altaar;
En roep dan luidkeels uit: ‘wy moorde! wy verdoemen;
En volgen jesus naar!’
Zie toe! dat wetloos volk zal voor uw zeden beeven,
En eerst verduisterd zyn, als gy hen klaar verlicht:
Voor eeuwig blyv' hun hals aan uw gezag ontheven,
Dat zo veel onheils stigt!
Waar ben ik!....welk een schrik snelt rillend door myn leden!....
U, jesus! roepen wy om hulp en bystand aan;
Opdat we op 't schuldloos hart van onzen broeder treden;
Dat hart....te morsel slaan! -
| |
[pagina 650]
| |
Waar ben ik!....'k hoor uw' naam, ô God van liesde! roemen,
Terwyl men duizenden door vuur en zwaard ontzield!
'k Hoor U den arm des krygs, ô God van vrede! nocmen,
Terwyl men 't all' vernielt!
Waar ben ik!....vloek en moord, verraad en folteringen
Zyn dienaars van een volk, dat uwen naam belyd!
't Durft, in zyn euveldaên, God!....God! - uw glorie zingen;
U, die rechtvaardig zyt!
ô Volk! dek voor myn oog, met ondoordringbre wolken,
Het offer, dat gy Gode, op uwe altaaren biedt!
Schiet uwe bliksems neêr, ô Almagt! toon den volken,
Dat gy hun gruwlen ziet!
Neen, Almagt! dat uw hand den donder nog weêrhoude,
Die de aard, met éénen wenk, geheel verpletten zou!
Maar, redt, och! redt de schaar, die steeds op U betrouwde,
En keer, och keer hunn' rouw!
Zie duizend vaders om hun dierbre zoonen weenen;
Daar liggen ze, in de vaag des levens wreed ontzield!
‘De vrugt van onze hoop is met hunn' bloei verdweenen!’
Zoo schreijen ze, geknield!
Geknield voor uwen troon, met opgeheven handen;
Met traanen in het oog; met wonden in het hart!
God! God! aanschouw hun leed! ach! ach! hunne offeränden
Zyn brandend, als hun smart!
Zoo weenen moeders ook, om echtgenoote en zoonen;
En met heur traanen sterft haar jongste levenskracht;
Terwyl 't onnozel wigt....hoe trillen myne toonen! -
Aan 's moeders boezem lagcht!
Koomt, koomt, aanschouwt deez' lagch, gy, die 't bederfbevleugeld,
En u, uw' trots ten zoen, met bloed en traanen voedt;
Gy, die de menschheid snood, nooit groots u-zelv', beteugeld,
En alles bukken doet!
Koomt, koomt, aanschouwt deez' lagch! - hy dondere u in 't harte,
Meer dan het dondertuig, dat op uw wenken snelt;
Der millioenen vloek; en deeze kreet der smarte
Houde eindloos u bekneld!
Zoo spiegle u elke traan, - gy deedt 'er duizend vloeijen -
Het schrikbeeld van de wraak, in iedere oogstraal, aan!
Zoo moet' haar felle vlam in uw geweeten gloeijen,
En u met siddring siaan!
| |
[pagina 651]
| |
ô Dwaalde ik, ver van hier, by onverlichte volken,
Waar ongestoorde rust in palmwaranden lagcht!
Dáár ryst geen kreet der sinart ten hemel, doer de wolken:
Daar prangt geen boezemklagt!
Want, ryk, ryk door natuur, en arm aan kunst te weezen,
Is ryk aan overvloed, arm aan behoefte zyn:
Dáár wordt het waar geluk genoten; niet gepreezen:
Dáár is de deugd geen schyn.
De zugt naar grootheid....neen, de zugt om groot te schynen;
Zie daar, Euroop, de bron van uw gemeene smart!
Toen gy eenvoudigheid voor weelde zaagt verdwynen,
Stietze u een' dolk in 't hart!
Zinds zyn de liefde en trouw van uwen grond verdreeven,
En heerschzugt stichtte een' troon, in uwer telgen bloed;
Zinds is de tiranny een' heldennaam gegeeven,
En 't moorden heldenmoed!
Zinds vloeit, in 't zweet des volks, het goud der dwingelanden,
En in den diadeem blinkt 's onderdrukten traan;
Zinds doet de woeste Kryg de toorts den tweedracht branden....
Redt, Almagt!....wy vergaan!
Behoeven wy wel iets meerder te zeggen, naa het mededeelen deezer Proeve, om deeze Nieuwe Poëzy onzen Leezeren aan te pryzen! |
|