Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMemorien, dienende tot opheldering, van het gebeurde, geduurende den laatsten Engelschen Oorlog, door Mr. joachim rendorp, Vryheer van Marquette, enz. enz. Twee Deelen. Te Amsterdam by J. Allart. In gr. 8vo. te zamen, behalven de Bylagen, 518 bl.Het verklaarde oogmerk des Burgemeesterlyken Schryvers in opgemelde Memorien is, ‘een helderer licht te doen schynen over het begin en eindigen des laatsten Engelschen Oorlogs, voornaamlyk over eenige byzondere Gebeurtenissen, die geduurende denzelven plaats gehad hebben, zonder een aaneengeschakeld verslag te doen van de bedryven der Oorlogende Mogenheden. Bovenal wil hy zynen Leezeren mededeelen, die omstandigheden, die zelden by anderen, dan die in het bestuur der zaaken geweest zyn, bekend zyn. Doordien hy van het begin des Jaars MDCCLXXXI Burgemeester van Amsterdam was geworden, hadt hy daar toe byzondere gelegenheid gehad.’ Van dit Werk hadt de Burgemeester rendorp, by zyn leeven, eenige Afdrukken aan zommigen zyner goede Vrienden ter hand gesteld: naa zyn dood ziet het voor allen het licht; en kan het niet missen, of veeler opgewekte nieuwsgierigheid vindt zich voldaan. 't Is bekend, dat de Heer rendorp geene geringe rol speelde in het Tydvak, waar over deeze Memorien loopen, en dat men 'er gevolglyk ophelderingen in aantreft, elders vergeefsch gezogt. 't Is bekend, dat hy aan veel verwyts, in de Dagbladen en Nieuwspapieren en andere Schriften, toen uitgegeeven, ten doele stondt. Waarom ook de Inleiding eene soort van Verdeedigschrift behelst | |
[pagina 627]
| |
tegen de benaamingen van Angloman, Bruggemaaker, Brouwerszoon, Ambitieus Man, Aristocraat en Draayer, Oranje-Burgemeester en Oranjeklant, hem gegeeven. Met den aanvange des Werks zelve spreekt de Schryver in 't breede over de schadelykheid des Oorlogs voor een handeldryvend Land als ons Gemeenebest; en de noodzaaklykheid om het aangaan te vermyden van Tractaaten met vreemde Mogenheden, voornaamlyk zodanige in welke tot wederzydsche bescherming iets besprooken wordt, als dikwyls aanleidelyk tot Oorlogen. Hy komt op het laatst des Tweeden Deels (bl. 294) weder op dat onderwerp. Zyne aanmerkingen deswegen verdienen in 't algemeen opmerking; en heeft het onze aandagt in het doorleezen van deeze Memorien getrokken, dat de Schryver zo sterk spreekt van de Ontrouw der Vorsten en der Staatsdienaaren: een en ander voorbeeld hier byeen te verzamelen, zal een schildery dier hooge Standspersoonen opleveren, welke men misschien van den Heer rendorp niet zou verwagt hebben. ‘Van Koningen en Vorsten te verwagten, dat zy zich naar Tractaaten, vrywillig, zullen schikken, wanneer ze met hun belang strydig zyn, is onbezonnen (bl. 42). - ‘Die zich op de edelmoedigheid der Vorsten verlaat, wanneer hun belang daar mede strydig is, bedriegt zich grovelyk (bl. 86). - Men bedriegt zich dikwyls grovelyk, wanneer men staat maakt, dat het gedrag der Vorsten en van hunne Ministers, of van de geenen die in het hoofdbestuur der zaaken zyn, geregeld wordt naar hun waar belang, of dat der Landen die zy regeeren en bestuuren (bl. 92). - De Historien van alle tyden leeren, dat eigenbelang der Vorsten Wetboek heeft opgesteld, en dat op het nakomen der Tractaaten geen andere staat kan gemaakt worden, dan voor zo verre zulks men dat belang strookt, of ze met geweld tegen geweld, des noods, gehandhaafd kunnen worden (bl. 115). - De ondervinding heeft ten allen tyde geleerd, dat het den Vorsten gemeenlyk zeer onverschillig is, op wat wyze zy hun oogmerk bereiken (bl. 118). - Alle Hoven denken en handelen op dezelfde wyze; hun oogmerk te bereiken is de zaak, de wyze op welke onverschillig. Eenen verdervenden Oorlog aan eenen Bondgenoot te berokkenen; tot deszelfs bvstand zo weinig mogelyk te besteeden; deszelfs belang op te offeren, als het eigen daar door | |
[pagina 628]
| |
kan bevorderd worden, is de handelwyze van alle Vorsten ten allen tyde geweest (II D. bl. 176). - 't Geen bedriegery zou heeten van Burger tot Burger, is Staatkundige behendigheid by de Vorsten of hunne Ministers (bl. 189).’ De Leer van 's Vorsten Pligt, uit de Oeuvres Posthumes van frederik den II, omtrent het houden der Verbintenissen, voorgedraagen hebbende, laat hy volgen: ‘Zeer glimpig, voorwaar, is dit voorgesteld; en het is onbetwistbaar, volgens de Wetten der goede Staatkunde, ja der regtmaatigheid, dat, wanneer een Vorst kiezen moet tusschen het breeken zyner Tractaaten of den ondergang, ja aanmerkelyk onheil, zyns Volks, dit laatste het zwaarste by hem weegen moet. Maar wanneer de Vorsten aan hunne Verbintenissen niet voldoen, uit enkele zugt om hunne magt en aanzien te vergrooten, zyn zy, ofschoon zy door hunne magt zulks strafloos kunnen doen, niet minder doemwaardig dan byzondere Lieden, die aan Wetten en Regtbanken onderhevig zyn (bl. 300).’Ga naar voetnoot(*) Gemelde Aanmerkingen, in de daad zeer scherp, slaan, blykens de aangeweezene bladzyden, op Engeland, Rusland en Frankryk. De oorzaak van den Oorlog met Engeland, door den Heer rendorp hoogst gewraakt, schryft hy voornaamlyk toe aan onze Regeeringsvorm, en mogelyk ook wel aan het Character onzer Natie. ‘Dezelfde bedaardheid van gemoedsgesteltenisse die ons eigen is, en in de dagelyksche zamenleeving een gerust en stil leeven doet leiden, die veel gevestigd is op het genot van gewoonlyk genoegzaame middelen van bestaan, slaat dikwyls over tot onverschilligheid: minder vatbaar zynde voor aandoening over zaaken die reeds zyn, kunnen wy het nog minder weezen over die nog gebeuren moeten - en, wat onze Regeeringsvorm, en haaren invloed op het bestuur, en voornaamlyk op de uitvoering, betreft, 't is schier onbegrypelyk, dat deeze Republiek zo lang gestaan, en schitterende oogenblikken, | |
[pagina 629]
| |
zelfs in Oorlogstyden, gehad heeft.’ - Het onderscheiden belang, en daar uit volgend verschillend gedrag, der Land- en Zee - Provincien wordt hier geschetst, voornaamlyk ten aanzien van het voldoen aan de Petitien: de huishouding der Admiraliteiten komt in geen bevallig licht, en het voorzien der Fortificatien en Magazynen in geen beter. Stadhouderlooze en Stadhouderlyke tyden krygen in de berisping beide hun beurt. ‘Als men,’ laat de Heer rendorp daar op volgen, ‘'t geen ik op 't stuk van onze Regeeringsvorm, en de besluitloosheid uit dezelve voortkomende, gezegd heb, zonder drift en vooroordeel beschouwt, zal men, vertrouw ik, met my moeten erkennen, dat de waare en voornaame oorsprong van de Weerloosheid, die het breeken met Engeland zo noodlottig gemaakt heeft, daar in gezogt moet worden. Daar by kan men voegen, dat, zelden of nooit, zaaken van gewicht, wanneer eene tegenstrydige wyze van denken plaats heeft, met die bedaardheid en onpartydigheid behandeld worden, als het algemeen belang zou vereischen. Menschen zyn en blyven menschen: de eerlyksten, wanneer zy overtuigd zyn het beste voor te hebben, gaan dikwyls te ver; en, hun einde pryzenswaardig zynde, zyn ze meerendeels te toegeevende in de middelen om tot dat einde te komen. Mogelyk hebben die geenen, die het breeken met Engeland als noodlottig voor den Staat aanzagen, niet sterk genoeg aangedrongen eene Wapening, die alleen dat breeken had behooren mooglyk te maaken; misschien hebben de geenen, die moede waren langer het Politiek Systema van de Republiek geheel van Engeland te zien afhangen, en daarom Frankryk wilden toevallen, met te veel drift doorgezet, 't geen tot het bereiken van hun doelwit kon dienen, en verzuimd op te merken, dat het oogenblik allerongunstigst was: dat ongewapend tegen gewapenden ten stryde te gaan, hoe regtvaardig de zaak weezen moge, alleen roekloos en geenzins dapper noch roemwaardig is. - Voor my, ik beken rondborstig, dat de invloed, die het Hof van Londen hier te Lande hadt, my dikwyls bovenmaatig is voorgekomen; en dat ik gaarne de Republiek van die afhangelykheid zou ontslaagen gezien hebben.’ Dan hy keurt de stappen, om daar van ontslaagen te geraaken, ten dien tyde, ten sterksten af, en verklaart, ‘niet te zouden | |
[pagina 630]
| |
hebben willen medewerken, om ons Land van het Politiek juk der Engelschen onder dat der Franschen te brengen.’ Van dit te hebben willen doen, beschuldigt hy de yveraars voor de Onbepaalde Convooyen, en voor het aanneemen der Gewapende Neutraliteit van catharina de II, en wel bepaaldst den Pensionaris van berckel, op wien hy het voorts in dit Deel doorgaande gemunt heeft, en tegen wien hy vinnig uitvaart; terwyl hy egter de Oorzaak der Oorlogsverklaaring van Engeland stelt in toetreeding van onzen Staat tot Gewapende Neutraliteit, en niet in het zogenaamd Tractaat door van berckel met de Americaanen aangegaan; een handel die nogthans zyner berispinge niet ontduikt, voor zo verre ze van berckel betreft. Na de Helder vertrokken, om eene Onderhandeling over den aanleg eener bekwaame Haven voor de Oorlogschepen te handelen, in 't verslag waar van wy weder een staal ontmoeten van de strydige belangen der Steden, woonde de Burgemeester rendorp een Krygsraad by, van welken hy zich hadt willen verschoonen, 't geen ons vreemd voorkomt, daar hy van Burgemeesteren verzogt was, om, zo 'er ter gelegenheid van zyn verblyf aan de Helder of in Texel iets voorkwam, 't geen het gebruik van 's Lands Zeemagt kon bespoedigen, daar toe de hand te leenen, gelyk hy ook verklaart gedaan te hebben, schoon 'er van het in zyn byweezen beraamde uitloopen niets kwam; waarom hy ook erkent, (bl. 164) ‘dat 'er eene zekere flaauwheid in het bestuur der zaaken regeerde. - Eene flaauwheid die misnoegen gaf tegen de geenen, die voornaamlyk aan 't hoofd van 't bestuur waren. Men weet zulks byzonderlyk aan den invloed van den Hertog van brunswyk.’ De zaak diens Hertogs, in het toevoegen van een Raad aan zyn Hoogheid, wordt in het breede behandeld; en ontgaat de Heer van berckel hier de scherpe pen des Burgemeesters niet; de wyze waar op hy het Onderhoud des Stadhouders en 't gedrag van den Raadpensionaris van bleiswyk voorstelt, strekt geen dier beide tot groote eere. De Heer rendorp, by die Onderhandeling tegenwoordig, geeft 'er een berigt van, dat vry treffend is; en, ten aanziene van de herkomst der veel gerugts maakende Acte van Consulentschap, eene opheldering, welke wy niet kunnen naalaaten af te schryven; terwyl het ver- | |
[pagina 631]
| |
der des voorgevallene byzonderheden vervat, elders vergeefsch gezogt. De Heer f. fagel, tweede Griffier van Hun Hoog Mogende, hadt hem, in den Jaare MDCCLXVIII, verhaald: ‘Dat de Heer van bleiswyk, toen nog Pensionaris van Delft, en den Heere Erfstadhouder en den Hertog byzonder toegedaan, aan zynen Vader, den Heer Griffier fagel, gezegd hadt, dat, dewyl Hun Hoog Mog. hadden goedgevonden, by hunne Resolutie van 14 April 1766, de Keizerin te verzoeken, den Hertog, die in haare Majesteits en des Ryks dienst was, toe te laaten, nog eenigen tyd met zynen wyzen Raad zyne Hoogheid te adsisteeren, en dat het verzoek was toegestaan, het noodig was gem. Hertog daar toe als nu te verbinden. Dat gem. Griffier daar op gevraagd hadt, wel wie zal daar toe het noodig opstel maaken? en de Heer van bleiswyk geantwoord, dat zal ik wel doen. - Dat, een korte poos daar naa, laatstgemelde Heer een Concept van die Acte aan den Griffier vertoond hadt; doch dat deeze niet hadt kunnen goedkeuren, dat in het eerste Articul, zonder bepaaling, gezegd werd, dat de Hertog zyne Hoogheid met raad en daad, ten allen tyde, zou bystaan, als daar in opgeslooten liggende eene verpligting, als of zyne Hoogheid ten allen tyde den raad van den Hertog zou moeten vraagen: dat de Heer Griffier derhalven vermeend hadt, dat noodwendig, in plaats van ten allen tyde, behoorde gesteld te worden, zo menigmaal wy zulks van Hoogstdenzelven zullen requireeren en noodig oordeelen; als mede dat de duurzaamheid van opgemelde Verbintenis bepaald werd op drie jaaren. Dat men daarop goedgevonden hadt, ingevolge de eerste aanmerking, de evengemelde woorden in Art. 1. te stellen; en, om te voldoen aan de andere, in 't einde by te voegen, en dit alles zo by provisie en tot ons wederzydsch kennelyk wederzeggens toe. - Dat de Acte op dien voet gepasseerd was, met kennis en goedkeuring van den Raadpensionaris stein, doch buiten weeten van den Heer van rhoon, die daar naa dezelve ten hoogsten hadt afgekeurd, gelyk mede de Engelsche Ambassadeur, Ridder yorke, gedaan hadt.’ Een verslag, 't geen in de zaak geheel strookt met het geen de Heer a.l. schlözer, in zyne Verdediging des | |
[pagina 632]
| |
Hertogs van brunswyk, (I D. bl. 41.) hadt opgegeeven. Hadt die Pleiter voor 's Hertogs Eer zich altoos zo naby de waarheid gehouden, hy zou de rechtmaatige berispingen van den Heer rendorp ontgaan weezen, die eenige staalen bybrengt, om te toonen, dat die Schryver zich, ten gevalle van zynen Held, buiten alle bescheidenheid heeft laaten vervoeren, daar hy onzen Landaart den wreveligsten haat schynt toe te draagen, en de grootste kleinagting voor 's Lands Regenten te hebben; hem van onkunde beschuldigt, een gehuurd Schryver noemt; en het lot beklaagt van Lieden van een hoog aanzien, die, niet geschikt om hunne eigene pen te gebruiken, hunne toevlugt neemen tot die van Schryvers, wier styl en uitdrukkingen overeenkomstig zyn met hunnen staat en opvoeding. Zeer breedvoerig is de Heer rendorp in het berigt van zyn Onderhoud met den Keizer, toen deeze te Amsterdam zich eenigen tyd onthieldt; doch schynt hy alstoen vergeeten te hebben, wat hy van Vorsten en derzelver Character herhaalde keeren gezegd hadt; of hy zag den Keizer aan als een uitzondering op dien regel, of hy stelde een te groot vertrouwen in hem, of hy maakte zich schuldig aan vleijery. Het overige van het Deel is ingerigt om den Pensionaris van berckel zwart te maaken, door het verhaal eener Gebeurtenis, het niet zenden van dien Heer ter Dagvaart, die, om 's Heeren rendorp's eigene woorden te gebruiken, ‘mogelyk niet weinig heeft te wege gebragt, om den geest van den Man, die daar in betrokken is geweest, zodanig te verbitteren, dat hy daar door, tot wreeking van den hoon, hem (zo hy waande) aangedaan, op het sterkst heeft medegewerkt, tot het geen wy, voornaamlyk in het Jaar 1787, hebben zien gebeuren; en zich als aan het hoofd heeft gesteld der geenen, die zedert 5 a 6 jaaren getracht hebben, op eene geweldige wyze, alles naar hunne grilligheden te schikken, en de wettige Constitutie het onderst boven te keeren; der geenen, die het Volk door bedriegelyke en muitzugtige geschriften opgeruid hebben, om hun in hunne doemwaardige oogmerken behulpzaam te zyn; der geenen, die een goed deel der In- en Opgezetenen de Wapens in handen gesteld hebben, om door hun met geweld ondersteund te worden; en ein- | |
[pagina 633]
| |
delyk der geenen, die de zaaken tot dat uiterste gebragt hebben, dat zy, zelve geen meesters zynde om het Paard, dat zy den breidel op den rug gesmeeten, en door de scherpste spooren als tot razernye gebragt hadden, te regeeren, de waare oorzaak zyn geweest, dat men vreemde Troepes heeft moeten toelaaten, ja zelfs over derzelver komst, hoe ook in veele opzigten noodlottig voor den Lande, zich verheugen, om het hollend Ros t'onder te brengen.’ - Schoon de Burgemeesterlyke Schryver niet tot rechtstreeks schelden, door hem in schlözer met zo veel rechts gewraakt, overslaat, komt hy zeer naby dit onheusche, en gaat de paalen der bescheidenheid te buiten. Immers hy beschryft den Pensionaris van berckel als een Minister, die, naa dat hy weder ter Dagvaart ging, ‘niet naagelaaten heeft, by alle gelegenheden, zyne kleinagting voor Burgemeesteren te betoonen; die, van het oogenblik zyner terugkomst in de Vergadering van Holland, met de bekende andere Pensionarissen, den grondslag gelegen heeft tot die verregaande vermetelheid, met welke zy alles naar hunnen zin, 't scheelde hun weinig hoe zy 'er toe kwamen, besteld, en daar door deeze Provincie in zodanigen toestand gebragt, hebben, dat, zonder byzondere, en niet te voorziene, omstandigheden, de zaaken nimmer, 't zy verre van in 't geheel, tamelyk hersteld zouden hebben kunnen worden. - Te beklaagen, ten hoogsten te beklaagen, zyn die ongelukkigen, die, ter goeder trouwe, gewaand hebben, ten beste van Land en Stad te hebben gehandeld, en nu de slachtoffers zyn van de verfoeilyke kunstgreepen van doemenswaardige verleiders.’ Het Tweede Deel behelst een, tot veele byzonderheden afdaalend, verslag van de onderscheide poogingen, aangewend, om, door zydlingsche Onderhandelingen, eenen byzonderen Vrede met Engeland te treffen: het verdient geleezen te worden, om de wendingen en bogten, welke deeze zaak nam, naa te gaan; daar de Handelingen met den Heer wentworth, mogelyk door jalouzie, eensklaps bleeven steeken, en de andere met den Heer van der oudermeulen, denklyk door het ongenoegen van den Heer york, over dat men niet direct met hem hadt willen handelen, geenen beteren voortgang gehad hadden. Het verdere beloop dier Handelinge met wentworth, toen hy, onder voorwendzel van eene uitwisseling van | |
[pagina 634]
| |
Gevangenen, hier kwam om over den Vrede te handelen, en den Heer rendorp Brieven ter hand stelde van Mylord stormond, en van Lord north, vindt eene breedspraakige vermelding; met byvoeging der redenen, waarom zulks, zonder te slaagen, afliep. De toelaating van adams, het de Concert handelen met Frankryk, de bemiddeling der Keizerinne van Rusland, de zending van den Heer brantsen na Parys, en het verdere van den Vredehandel, wordt opgegeeven; ‘die,’ gelyk de Heer rendorp schryft, ‘geheel bestuurd was geworden door de geenen, die toen reeds den meesten klem der Regeeringe in handen hadden, en die naderhand de voornaamste Hoofden der zogenaamde Patriotten geweest zyn; en het hun bedryf was, liever de harde voorwaarden, door Engeland voorgeschreeven, en ons door Frankryk opgedrongen, aan te neemen, dan iets beter of draaglyker, door directe Handelingen met Engeland, te verwerven.’ De Pensionaris van berckel, in deezen een Tegenstander van den Heer rendorp, gaat niet vry van schampere aanmerkingen, en wordt het bedoelde zenden der tien Schepen na Brest, als eene verkeerdheid, ten toone gesteld. Den Vredehandel zelve beschreeven hebbende, zegt de Heer rendorp: ‘Dusdanig was het einde van eenen Oorlog, die, door het toedoen der zelfde heethoofdige lieden, die de voornaamste oorzaaken van deszelfs begin waren geweest, door dit Ongunstig Tractaat geëindigd wierd.’ Wy herlazen, te deezer gelegenheid, 't geen de Schryver van het Vervolg op wagenaar's Vaderlandsche Historie, by allart, van deeze Onderhandelingen en Vredehandel, meldtGa naar voetnoot(*), en konden niet naalaaten, met toestemming ons te herinneren het zeggen van bolingbroke: ‘De Opstellers, door onderscheide driften aangenoopt, en tegenstrydige oogmerken bedoelende, wederspreeken elkanderen, en, door deeze tegenspreeking, overtuigen zy eenen anderen. De oordeelkunde scheidt het erts van de schuim, en trekt uit verscheide Schryvers een reeks van waaragtige gevallen, welken uit een derzelven niet zyn op te maakenGa naar voetnoot(†).’ Ten slot merkt de Heer rendorp den Oorlog met Engeland aan, als de eerste aanleidende oorzaak van alle de | |
[pagina 635]
| |
volgende Onlusten, van welke eene korte vermelding volgt; waarin de Bewerkers van een zo genaamde Grondwettige Herstelling niet gespaard worden, en de Burgemeester den Pensionaris van berckel niet vergeet. Hoe verre van de waarheid was een Engelsch Schryver over onze Onlusten, wanneer hy den Burgemeester rendorp beschryft als een Man, door den Pensionaris van berckel aan den ouden temmink toegevoegd, en ‘die, schoon hy niet gerekend kon worden onder de sterkste dryvers der Republicainsche Party, het Huis van Oranje en de Britsche belangen zo ongenegen, en zo blind aan Frankryk gehegt, was, als één van zyne PartyGa naar voetnoot(*).’ |
|