| |
Brieven en Gesprekken over eenige belangryke Waarheden van den Hervormden Godsdienst, in opzigt tot de Bevinding en Betragting der Heiligen. Voornaamlyk ingerigt tegen eenige misvattingen van zommige hedendaagsche Geschriften over den Godsdienst. Door Cornelis Brem,Ouderling der Schotsche Gereformeerde Gemeente, te Rotterdam. Tweede Stuk. Te Rotterdam by A. Bothall, 1792. In gr. 8vo.
Menschen, die lust hebben om zich te verdiepen in Godgeleerde Geschilstukken, kunnen dien lust voldoen in
| |
| |
deeze Gesprekken, die men twistige Zamenspreekingen zou mogen noemen, gevoerd op een langdraadigen trant, vol herhaalingen, hier en daar doorzaaid met gevallen die weinig om 't lyf hebben, en verlengd door stukken ontle enduit Schryvers by de Zamenspreekers in hooge waarde gehouden. ‘Zeer zoet,’ by voorbeeld, vindt een hunner, als het gesprek loopt over het spaaren, verschoonen en beweldaadigen, van veele Natien en Geslachten, om christus wil, en dat ons Gemeenebest, eertyds zo gering, en zo diep bedolven onder heidensche blindheid en antichristisch bygeloof, zo wonderbaar verhoogd, en zo uitmuntend door het Euangelie verlicht, is, op dat Christus zyne gekogte schaapen, die hy onder ons hadt, en kende, mogt toebrengen tot den stal zyner Kerke, - ‘zeer zoet,’ zeg ik, vindt een hunner het gezegde van eliza coles, over Gods Souverainiteit, bl. 212: ‘Wat de overigen der wereld aangaat, die zyn tot dienstmaagden van Christus Bruid gegeeven, uit kragt van welke gifte, zy ook de zyne zyn (hy is 't Hoofd der Gemeinte boven alle dingen.) Zy zyn de zyne, maar niet als zyn Bruid, (gelyk de Dogters van Sodom en Samaria aan Jerusalem gegeeven waren; doch niet uit deszelfs verbond. Ezech. XVI: 61.) Zyn betrekking op haar maakte hem niet aanspreekelyk voor haare schulden, en bragt hem onder geen verpligting om haar te herstellen: schoon de prys, waar mede hy zyn bruid rantsoeneerde, haare dienstmaagden ook medegenomen heeft, (gelyk Abrahams ontzetten van zyn Broeder Loth, de Sodomiten met hem wederbragt.) Alle de weldaaden, welke de wereld door de verlossing geniet, daar mogen zy naast Christus zelve de Gemeinte voor danken; want zy genieten dezelve om der Gemeinte wil, gelyk de
Sodomiten om Loths wil. En, om vryelyk te spreeken, de Bruid Christi konde niet wel zonder haare dienstmaagden weezen; wy overdenken weinig wat dienst de wereld aan de Gemeinte doet; schoon zy, om dat dit haar oogmerk niet is, daar geen belooning voor konnen krygen, jes. X: 5-12. Ik zal hier alleenlyk onzes Zaligmaakers eigen gevoelen, joh. XVII:19, byvoegen, alwaar hy, (spreekende van die, welke de Vader hem gegeeven hadt, op dat hy haar het eeuwig leeven geeven zoude) uitdruklyk zegt, dat hy zich voor haar heiligde; 't geen in effect te zeg- | |
| |
gen was, dat, hadt het om haar niet geweest, hy zich om de overige niet uit den hemel zoude begeeven hebben.’
Elders vindt die zelfde goed, de volgende rymregels van j. van lodensteyn Uitsp. II D. bl. 78, by te brengen:
‘Ik houd' het met de Leer der Reformatie,
Dat ik door Jesus voor God zuiver staa,
En door 't Geloof zal blyven in zyn gratie;
En eindelyk zo van mond ten hemel gaa.
Al voel ik al die fikkefakkery niet,
Ik weet van min noch onmin, vreugd noch pyn;
't Geloof is 't al, en als dees' tyd voorby schiet,
Wat kan ik meer als in den Hemel zyn?
En daar moet my 't geloof der waarheid brengen.’
Zo dunkt den armen letter - rasebol.
Hy meent de waarheid naar zyn zin te mengen,
En drinkt zig dan aan zulk een waarheid dol.
Alleszins betoonen de Zamenspreekers, ‘volkomen te berusten in de Bepaaling der Dordsche Vaderen, die, en byzonder, onder hen, de Inlandsche Godgeleerden, wier byzondere Advysen zy ten hoogsten aanpryzen, de opkomst der Dwaalingen beleefd, en met de Remonstranten een allerheetsten stryd doorgestaan, hadden, uitwyzens de Delstsche en Haagsche Conferentien. - Zy waren dus, zelfs eenigzins boven de Uitlandschen, geschikt en bevoegd, tot het welberaamen en opmaaken dier Canones, welken zy ons hebben naagelaaten.’ - Hun oogmerk, in deeze Brieven en Gesprekken, was niet, gelyk zy betuigen, ‘om de vastgestelde Leer onzer Kerke, tegen aanvallen van buiten, te verweeren of nader te staaven; maar om ons te sterken en te bevestigen in de waare denkbeelden, en in de juiste schakel der Waarheden, zo als dezelve karakterizeerend aan ons Genootschap alleen eigen zyn. In dat aanzien, zyn onze Waarheden een algemeen goed, daar alle Leden, zonder eenige uitzondering, eigendom aan hebben, en voor welker behoud en bewaaring zy, op eene betaamlyke wyze, mogen en moeten yveren.’ - In dit opzigt ‘rigide Orthodox te heeten,’ agt een hunner geen Scheldnaam, maar een vereerenden Tytel!
| |
| |
Te deezer oorzaake kanten de Zamenspreekers, met vereende kragt, zich aan tegen allen die de schakel der Waarheden niet zamenhegten gelyk zy doen, en moeten de Kinderen hunner Moeder, die in Leiding van hun verschillen, niet weinig in den loop der Gesprekken voorhouden. Hun yver blaakt by wylen heftig op als het gesprek hun brengt tot de geenen die buiten zyn. ‘Men heeft,’ zegt een hunner, onder anderen, ‘het thans niet slegts gelaaden op ons Systema; maar men steekt het gansche Christendom naar de hartader, door vervalsching van de waare Leer der Verzoening, en het voorstaan en invoeren eener Zedenkunde, getooid in een Euangelisch kleed, doch in den grond niet anders dan een verfynd Heidendom, of Naturalismus, van 't welk men met maria zeggen mag: Zy hebben mynen Heer weggenomen, en ik weet niet waar zy Hem gelegd hebben! Getuigen, alle die zogenaamde Zedenschriften, en Vertoogen van Periodieke Bladschryvers, die, om een stuivertje te verdienen, zig aanbieden om de Natie te verlichten in den Godsdienst, en u tragten wys te maaken, dat de Leerstukken der Gereformeerde Kerk de bevordering van Volksdeugden niet alleen tegenstaan, maar zelfs ondermynen. Zy leeren een zoort van Deugd en Godsdienst, waarin de natuur van het geestlyk leeven, en de noodzaaklykheid der wedergeboorte, in geen aanmerking genomen, - de Geloofsvereeniging met Christus voorby gezien - en de gemeenschapsoefening met Hem door den H. Geest als fantastiek, of als dweepery, getekend wordt. Dat boekje, dat in veeler oog zo veragtlyk Boekje, waar uit de H. Waarheden van het Euangelie aan het domme Gemeen - gelyk men zegt - by aanhoudende herhaaling, elken Zondag, worden ingescherpt, is in veeler oog een ondraaglyke splinter. Wilde men dat maar eens overgeeven, en de Dordsche Kanonnen laaten vernagelen, dan zou al het andere zig ras schikken, en socrates, zo wel als
paulus, als Leeraar van den Godsdienst erkend en geëerd worden.’
Blykens den eersten Brief, is het, (om die geestigheid over te neemen,) met de Dordsche Kanonnen, of liever derzelver gebruik, slegt gesteld. Een der Zamenspreekeren hadt, naa zyn t'huiskomst, het Boekje, de Canones van het Synode van Dordrecht, dagelyks in de hand, en by hem
| |
| |
op tafel, en kon niet uitdrukken welk een licht het hem gaf in alle Leerstukken der Kerke, en betuigde, met eene zonderlinge belangstelling: ‘Waar gaan wy heen, indien deeze zo gewigtige als godvrugtige besluiten eens in 't vergeetboek of agter de bank raaken? en dit dugt ik zeer; want by wien, of in welk huisgezin, ik kome, het is 'er, of in 't geheel niet bekend, of ten eenemaal in vergeetenis. - Maar 't geen my allergevoeligst treft is dit, dat ik wel eens Jongelingen ontmoet, die der H. Godgeleerdheid zyn toegewyd; doch dit Stuk naauwlyks kennen, en daaromtrent zo onverschillig bestaan, dat ze niet, voor dat hun Examen op handen is, 'er aan denken, om 'er dan vlugtig dat gebruik van te maaken, welk noodig schynt om slegts hun Examen te kunnen doorstaan. Wat is hier van te wagten? - Maar wanneer men ook onder die geenen, die nu al in den dienst der Kerke gesteld zyn, en het Leeraarambt aanvaard hebben, onder de allerplegtigste belofte en handtekening, dat zy zig, in al hun leeren, ook naar dit voorschrift rigten zullen, en de leer, daar in begreepen, zullen voorstaan en verdeedigen; wanneer men, zeg ik, onder deezen ook zulken ontmoet, by wien het weinig meer bekend, of in gebruik, is, dan de Koran van mahommed - wat moet men dan denken?’ - De Briefschryver beantwoordt deeze Vraagen niet. Doch, gesteld zynde dat deeze opgave naar waarheid is, dan zou men mogen antwoorden, om in de geestige gelykklankigheid, boven gebruikt, te blyven, dat de Kanonnen niet vernageld behoeven te worden. |
|