Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 587]
| |
Byvoegsels en Aanmerkingen voor het Vierde Deel der Vaderlandsche Historie van Jan Wagenaar.Door Mr, h. van wyn, Mr. n.c. lambrechtsen, Mr. ant. martini, e.m. engelberts, en anderen. Te Amsterdam by J. Allart, 1791. In gr. 8vo. 104 bl. - Dezelfde voor het Vyfde Deel, 1791, 116 bl.Het Vierde Deel der Vaderlandsche Historie van den Heere wagenaar begint met het op nieuw ontbranden van het kwalyk gesmoorde vuur der Hoeksche en Kabbeljaauwsche oneenigheden, omtrent het jaar 1444, en het Vyfde eindigt met den vrywilligen afstand, door welken Keizer karel de V, (onder de Hollandsche Graaven van dien naam de II) de Nederlanden, in het jaar 1555, overgaf aan zynen Zoon philip den III, als Koning van Spanje bekend onder den naam van philips den II. Tot dit tydperk behooren de Byvoegsels en Aanmerkingen, van welke wy hier eenig verslag moeten geeven. Dezelve schynen genoegzaam alle, of wel volstrektlyk alle, gevloeid te zyn uit de penne des kundigen Heeren van wyn. Ten opzichte van sommige kan men dit besluiten uit de aanhaalingen der Registers en Vroedschaps - Resolutien van de Stad Brielle. Hierby komt, dat geene Aanmerkingen over de laatste helft van het Vyftiende, noch over het geheele Zestiende, Boek der Vaderlandsche Historie gevonden worden. Dit verwonderde ons in den eersten opslag: maar, by het doorleezen van het Vyfde Stukje, bladz. 43, zagen wy met leedweezen, dat de geachte Opsteller, ‘door eene zwaare krankte, belet wierd, op dat [het Zestiende] Boek iets aan te teekenen.’ Men schynt, derhalven, te moeten besluiten, dat alles, wat ons hier voorkomt, van ééne hand is. Het smart ons, dat zulk eene oorzaak ons beroofd heeft van gewigtige aanmerkingen, welke men anders had mogen verwachten, gelyk blykt uit een staaltje ter aangehaalde plaatze bygebragt, en onder de Bylaagen tot het Vyfde Deel geplaatst. Zoude de Uitgeever ook beter gedaan hebben met de pers te laaten rusten tot na des Schryvers herstelling? Doch hy kan zyne, ons onbekende, redenen gehad hebben om dit niet te doen. Hoe dit zy, deeze Byvoegsels en Aanmerkingen verspreiden weder niet weinig licht over verscheidene gebeurtenissen, geduurende het bovengemelde tydvak voorge- | |
[pagina 588]
| |
vallen. Op sommige plaatzen worden de berichten van wagenaar opgehelderd uit Stukken, welke hem onbekend waren, en eerst naderhand zyn uit gegeeven; op andere wordt hy verdedigd tegen ongegronde berispingenGa naar voetnoot(*); en op nog andere wordt met bescheidenheid getoond, dat hy, in eenige byzonderheden, heeft misgetastGa naar voetnoot(†). Het spreekt van zelve, dat wy van deeze Byvoegselen geen aaneengeschakeld bericht kunnen geeven, maar alleenlyk, hier en daar, iets tot een staaltje kunnen uitkippen. Eene tamelyk breedvoerige Aantekening ontmoeten wy, bl. 9, enz. over de zogenoemde Rederykers, welker oorsprong hier te lande, gelyk de Schryver aanmerkt, nog duister is. Hy meent, evenwel, en met reden, ‘niet te mogen twyffelen aan de oorspronglyke overeenkomst, welke, oudtyds, schoon met verschillende benaamingen....tusschen alle deeze Lieden en Gezelschappen [de Troubadours in Frankryk, de Meister-Zangers in Duitschland, en de Rederykers in de Nederlanden] heeft plaats gegreepen; en het verdient,’ zegt hy, ‘eenige oplettenheid, dat, gelyk het woord Troubadour, in den tongval van Provence, en het woord Trouverre, in den gewoonen Franschen tongval, eigenlyk Vinder betekent, om dat zy de gedigten maakten en uitvonden, die de Jongleurs speelden, zoo ook één der personagien, onder de Rederykers, Vinder genaamd wierdt, enz.’ Hy merkt vervolgens aan, ‘dat de Troubadours en andere Fransche Digters, aan sommige Nederlandsche Hoven...denkelyk ook wel aan het Hollandsche...onderhouden wierden: dat sommige Nederlandsche Vorsten, in den Franschen en Hoogduitschen tongval, als Medebroeders, de Digtkunst oefenden; dat..verscheide groote Heeren, b.v. Prins wil- | |
[pagina 589]
| |
lem de eerste van Orange, in vervolg van tyd, zig als Leden der Rederykkameren lieten inschryvenGa naar voetnoot(*). - Onze Vorsten,’ zegt hy wat verder, ‘onderhielden één of meer Nederduitsche Poëten, die men, eenvoudig, Digters noemde. Zo gaf Graaf willem de IV aan willem van delft, den Digter, alle jaaren, een paar gevoederde kleederen, en vyf pond Hollands in geldGa naar voetnoot(†)....'T is, misschien, aan deeze bescherming, die de Nederduitsche Digtkunde, zo hier als elders,...bejeegende, te danken, dat men Digtstukken der dertiende en veertiende eeuw...vindt, welken, in geest, kragt en trant van Vaersen, die der vyftiende verre te boven gaan, enz.Ga naar voetnoot(‡).’ By gelegenheid, dat wagenaar, IV Deel, bl. 95, zegt, ‘philips [te weeten de I van dien naam] heeft den bynaam van den Goeden gedraagen: mooglyk nog meer ten onregte dan willem de III,’ vinden wy, bl. 33, eene belangvolle aanmerking, welke wy, met eenige verkortinge, zullen afschryven: ‘Wanneer men het Character van philips...op eene onzydige wyze naargaat, zal men...overtuigd worden, dat..eene onbegrensde Heerschzugt 'er den hoofdrol in speelde, en dat...hy schier niets ontzag om haar te verzadigen. Zy voerde hem, langs onbetaamlyke wegen, op den erflyken Stoel der..beschreienswaardige jacoba; zy stak zigtbaar uit in zyne...Vredebreuk met de Engelschen...by de vrede van Arras.., die hem zo veele heerschappyen aanbragtGa naar voetnoot(§); zy....spoorde hem aan om zyner Moeie, der Hertoginne Weduwe van jan van beieren...het Land van Voorne, aan 't welk zy, door haaren Gemaal, verlyftogt was, te ontneemen. Voeg | |
[pagina 590]
| |
hier by, dat zyne Eigenliefde...zo groot was, dat zy, eene onaangenaame prikkeling ontwaar wordende, tot daaden van geweld kon overslaanGa naar voetnoot(*).....Dit alles, waar by men, onder anderen, zou kunnen voegen, zyne te weelderige Hofhouding...en zyne te groote drift voor Vrouwen, kon hem, zeker, den naam van goed, in den zin van goedertieren of deugdzaam, niet waardig maaken; maar...het gaat egter vast, dat...in hem verscheide andere hoedanigheden gevonden wierden, die goed, en nuttig waren voor 't algemeen....waar omtrend het niet onverschillig kan geoordeeld worden, een oogenblik stil te staan. - De Heerschzugt van philips was met Dapperheid en Verstand gepaard. Zo heldhaftig, dat hy, voor zyn proefstuk...in den slag van Saint Riquier, eigenhandig, drie gevangenen maakte, waar onder poton de saintreilles, een der beroemdste Kapiteinen van zynen tyd; hoog..jegens zyne meerderen, beleeft, als 't hem te stade kwam, jegens zyne minderen, kende de Hertog de kunst van regeeren...grondig, en wist 'er zig...meesterlyk van te bedienen. De vermeerdering van eigene grootheid was...'er, veeltyds, het eerste beweegrad van, maar ook dit kon niet verhinderen, dat zyne Onderzaten 'er gewenschte vrugten van trokken. De staat der Nederlanden wordt, door een' treffelyken Schryver...by 't Land van Belofte vergeleken. Door zynen invloed bloeiden 's Lands Koophandel en Zeevaart, voor welker aanzienlykste takken....hy nuttige instellingen maakte, en, door zyn aanzien buiten 's Lands, 'er de nodige klem aan kost byzetten. Gebooren Minnaar en Voorstander van Kunsten en Weetenschappen, spaarde hy niets, om dezelven aan te moedigen, en sommigen denken zelfs, dat hem dit den naam van goed verkreegGa naar voetnoot(†). Hy verbeterde de hooge School te | |
[pagina 591]
| |
Leuven, trok de kundigste Leeraaren derwaarts, en stigtte, voor zig..de schoonste, veelal geschreevene, Boekery, die toen in Europa bekend was, en welkers uitmuntende overblyfzelen nog te Brussel gezien worden. Zyne Regten..wist hy strengelyk te handhaaven, maar zo hy zig bedroog, schaamde hy zig niet zulks te erkennen en te beteren; ook wist men voorbeelden, dat hy, om aan 't regt te voldoen, zyne Gunstgenooten gestraft hadt. De Schattingen, welke hy opleidde, waren, somtyds, zwaar, maar de Winsten waren meer dan voorheen, en, als het de zaak eischte, hadt hy de lasten wel eens verminderd. Ik vinde, dat hy, ten jaare 1447, het Hof van Holland gelast hebbe, om de goederen der, te sterk, aangegroeide Geestelyken hier te lande, indien zy voor den Hove niet behoorlyk wilden te regt staan, in zyne handen te stellen, en schoon hier van niets schynt gekomen, moest egter het verminderen der Geestelykheid, en van hunnen invloed op waereldsche zaken, der Gemeente tot nut strekken. Zyne Miltheid....heeft zig, misschien, meest tot andere Grooten, tot zyne Hofgenooten en eenige Geleerden, uitgestrekt, maar, behalven dat het laatste byzonder pryzenswaardig was, vinde ik, dat de Burger mede in zyne gunsten deelde....Deeze staaltjes...doen my denken, dat philips...ondanks zyne gebreken, den naam van goed, niet geheel onverdiend, gedraagen hebbe, voor zo ver zyn bestuur, over 't algemeen genomen, goed, dat is vorderlyk, voor zyne Landen bevonden wierdt.’ Gaarne zouden wy hier nog bybrengen het geen, bladz. 39-48, gezegd wordt van den staat der Krygsmagt in oude tyden, van de veranderingen, welke karel de I in dezelve maakte, en van den nadeeligen invloed, welken dit had op de vryheid der Landzaaten; gelyk ook de gewigtige Aantekening, bl. 68-77, over de huldiging van philips den II, in Zeeland, en het geene, op en omtrent dien tyd, voorviel in het vaststellen der Nieuwe Keure van die Provintie: maar, behalven de voor ons bericht al te groote uitvoerigheid dier Aantekeningen, moeten wy eenige ruimte voor het Vyfde Stuk overhouden. Wy zullen daarom nog alleenlyk zeggen, dat, gelyk de Schryver achter het Derde Stuk de Afbeelding ge- | |
[pagina 592]
| |
voegd had eener oude Tekeninge uit een oud Boek ter Leenkamer van Holland berustende, waarin Mr. pieter beoosten zween van renesse den Hertoge philips van bourgondie een Register van 's Lands Privilegien aanbiedt, zo achter dit Vierde Stuk eene diergelyke Tekening voorkomt, voorstellende denzelfden Hertog met zyne Gemalinnen, den Graave van charolois, enz. In het Vyfde Stuk ontmoet ons weder een aantal van gewigtige Aantekeningen, b.v. over de verspreidinge van de Leere der Hervorminge in deeze Landen, bl. 1, enz. - over de geschenken den Hovelingen, ter voortzetting van wettige verzoeken, gedaan onder de Regeering der laatste Graaven, bl. 8, - over de overstrooming van een gedeelte van Holland en van Zeeland, in den jaare 1530, bl. 9, en vooral in de Bylaagen, bl. 97, 98, - over margareta van bourgondie, 's Keizers Moeie, bl. 9, - over 's Keizers Beden, bl. 13, 44, 49, 88, - over het in Geschrift brengen der stedelyke Costumen, bl. 14, - over het doen van Beroepen op hoogere, en het onttrekken van zaaken aan de gewoone, Rechtbanken, bl. 16, 17, - over de geduchtheid van het Graaflyke Hof van Holland, Zeeland en Friesland, bl. 18, - over de zorge voor het onderhouden der Dykaadjen, bl. 23, enz. - over den aanslag van Hertoge karel van gelder op Enkhuizen, in den jaare 1537, en de ontkenning daarvan door den Hertoge, bl. 40, enz. en in de Bylaagen, bl. 115, - over de poogingen der Landvoogdesse, in het jaar 1540, om in de vergaderinge der Staaten van Holland het inwilligen eener bede met de meerderheid door te dryven, bl. 49, - over den Excyns op het zout, bl. 57, - over het leggen der grondslagen van eene volslagen overheerschinge door Keizer karel, bl. 72, - over den tegenstand, welken de toestemming en bezegeling van het Verdrag van Augsburg, in het jaar 1548, in Holland, en vooral in Friesland, ontmoette, bl. 73, - over de leenroerigheid der Hollandsche Graaven van het Keizerryk, en of Keizer ferdinand de III, in het jaar 1648, van alle oppergezach over de Vereenigde Nederlanden afgestaan hebbe, bl. 74, 75, - over den Staat van Oorlog van het jaar 1551, bl. 88, - over de waardye van Los- en van Lyfrenten, en over de schaarsheid van geld hier te Lande, omtrent het jaar 1554, bl. 90, en meer andere. Alles wat in de- | |
[pagina 593]
| |
zelve merkwaardig is kunnen wy onmogelyk afschryven, en zullen ons daarom vergenoegen met de eerste Aantekening over het geen wagenaar zegt, aangaande den voortgang der Hervorminge in de Nederlanden, den Leezer mede te deelen: te meer, daar in dezelve eene by veelen onbekende byzonderheid voorkomt. ‘Luther,’ leezen wy bl. 1, ‘die, gelyk men te recht heeft aangeteekendGa naar voetnoot(*), zig in deeze Duitsche onlusten, zeer bescheiden hadt gedraagen, en zo de Edelen en Overheden, als den Boerenstand, opgezet door zynen afgevallen' Leerling muntzer, getragt hadt te bevreedigen, met den eersten meer zagtheid en toegeeflykheid, den laatsten, (die zig op hem beroepen hadden,) meer gehoorzaamheid en ondergeschiktheid in te boezemenGa naar voetnoot(†), en geen burgerlyke geschillen, met den naam van Godsdienst te dekken, luther, herhaal ik, verzuimde niet zyne Godsdienstige gevoelens, eigenhandig, den Nederlanderen mede te deelen, en hadt, reeds ten Jaare 1523, met dat inzigt, eenen Brief aan alle Broederen in Christus, in Holland, Braband en Vlaanderen, afgezondenGa naar voetnoot(‡) 't geen, zo als ook de overzetting in 't Nederduitsch, ten zelfden tyde, van zyne Hoogduitsche Vertaaling des Nieuwen Testaments, niet nalaaten kon zyne Leer voort te planten; te meer, daar sommige Grooten, hier te lande, zig, sints lange, over de noodzaaklyheid van Hervorming, van welke men, in vroeger eeuwen, reeds was overtuigd geweest, ook in deeze, gunstig hadden uitgelaaten: onder welken, byzonder, de naam van Graave henrik van nassau, die, van den Jaare 1515 tot 1522, Stadhouder van Holland geweest was, gespeld wordtGa naar voetnoot(§). Geheel anders, egter, dagt omtrent dit werk karel, Hertog van Gelre, die, hoe zeer een gezwoo- | |
[pagina 594]
| |
ren vyand van den Keizer, des niet te min en zo men meent, om den Koning van Vrankryk te believen, zig den grootsten yveraar voor het Pausdom, onder de Nederlandsche Heeren, betoonde. Hy hadt, onder anderen, eerst in 't Latyn, en, kort daarna, ten Jaare 1523, in de Overlandsche Taal, of plat Geldersch, op zyne kosten, zeker Werkje, waarvan ik een Afdruksel bezitte, doen ter Persse brengen, 't geen geschikt was, om onder 't Gemeen verspreid te worden en, in het welke, overeenkomstig het opschrift, gehandeld wierdt van de verveerlicke aenstaende tyt Endechristes; (d.i. des Antichrist) van Endechristes Voerlopers, enz. De Schryver, die, zig te Mariengarden ophoudende, zynen naam verbergtGa naar voetnoot(*), doch zich een arm Priester noemt, behoorende tot de orde van Franciscus, gevoelde wel de ongerondheid der Voorzeggingen van zekeren Starrekyker, genaamd bartholomeus frist en van anderen, waar mede men, toen van tyde, veel op hadt en, door welken, de komst van den Antichrist bepaald wierdt, tegen den Jaare 1500 of 1503, onder het verschynen van dien Staartstar, van wien ik elders reeds, met een woord, gewaagd hebGa naar voetnoot(†), maar oordeelde, egter, dat men thans, van jaar tot jaar, den Antichrist te wagten hadde, en meende deszelfs Voorloopers te vinden in martinus luther (dien hy Margius Lucer heette) en in deezes Aanhangelingen, welken hy de Scheltwoorden van Martiniaensclanten, Martiniaens Broeders, Lusige Capbruederkens, Duuelstrauanten, onreynen honden, de nycht werdich en synt dat men se menschen nomen sall, en, ik weet niet, wat al meer, toewierp. Erasmus mede, die thans zeer in het oog liep, bleef, onder den naam van Roterodamus, niet ongeschend en zelfs de Keurvorst van Saxen, dien men, spottende, Schoerforst noemde, zo wel als de overige Duitsche Princen, die 't gevoelen van luther begunstigden, hevig gelasterd en ter helle geweezen, midlerwyl de Godsdienstigheid van Hertoge karel, ten hoogste, geroemd | |
[pagina 595]
| |
wierdt. Om egter te doen zien, hoe weinig ontzag voor 't Roomsche Opperhoofd, tegenwoordig, in den grond der zaake, ook zelfs by de Verdeedigers van het Pausdom berustte, verdient het opmerking, dat de Schryver geen zwaarigheid maakte Paus leo, en deszelfs Prelaaten, zeer nadruklyk te berispen, dat zy, tegen de Leer van 't Evangelie, God verzogten, met het aanroepen der Heiligen in den Hemel, tot het uitroeien der Ketteren, daar 't, egter, veel natuurlyker was, in deezen, eerst toevlugt te neemen tot de heiligen, die op aarde wandelden; met naame tot den Keizer, den Koning van Frankryk, den Hertoge van Gelre, en eenige andere Duitsche VorstenGa naar voetnoot(*). Ondertusschen ontmoette Hertog karel zeer veel tegenstand in zynen geloofs yver en hadt, eenigen tyd bevorens, aan den Opsteller van dit Boekjen geschreeven, dat het reformyren - swaer to doen was. Om, evenwel, meer gezag aan het Werkjen by te zetten, hadt Hy zyne Geslagt-wapenen voor en agter het zelve doen drukken, en een' ieder, die in zyn Land wilde verkeeren, doen waarschouwen aan het zelve geen hinder toe te brengenGa naar voetnoot(†).’ Eenige misstellingen worden verbeterd achter een der volgende Stukjes, en behoeven dus hier niet aangetoond te worden. Alleenlyk zullen wy aanmerken, dat de strengheid der Staaten van Friesland tegens de Herdoopers, waarvan de geachte Schryver spreekt, bladz. 32 van het het Vyfde Stukje, nog verder ging dan hy daar opgeeft. Uit de aldaar aangehaalde plaatze van het Friesche Charterboek (bl. 672, 673) blykt, dat gemelde Staaten aanbooden den ‘Stadthouder...bystant tegen d'zelve Gewederdoopten binnen 's Lants te doen, gelyk sy nu voor Oldeclooster gedaen hadden, ofte oeck meer oft min, te wetene den derden ofte anderde man, ofte indient noot waere, man by man.’ |
|