intusschen met verkouwdheid en hoesten bestendig geplaagd wierdt. Hier van daan trok hy, met een Lyfknecht, naar Rinteln, alwaar hy veele Collegiën bywoonde; en anderhalf jaar daarna naar Kiel, alwaar toen de meeste Professoren absent waren. Hy hield een Repeteur voor zich, die alles afschreef: welke gedenkstukken zyn oude bediende jacob, by het opstellen der Levensbeschryving, nog wist, waar dezelve lagen.
Op hetzelfde oogenblik dat hy lang genoeg gestudeerd had, stierven zyn' Vader en zyne Moeder. Een der Kielsche Professoren ried hem, om te gaan reizen. Hy voldeed aan deezen raad; krygende van dien Hoogleeraar zelfs brieven van voorschryving en recommandatie mede. Hy doorreisde eerst het Osnabrugsche en Westphaalsche; vervolgens over Breemen, waar de groote roland op de markt staat. Hy trok vervolgens geheel naar boven, ja! tot Straatsburg toe, waar zelfs de geringste fransch kan spreeken. Zyn meeste genoegen genoot hy te Manheim; zynde de schoonste Stad, die hy ooit gezien heeft, bestaande meest uit kleine fraaije huizen. Hier moest hy een brief afgeeven aan een Professor, die een Jesuit, doch anders een eerlyk man, was. Deeze raadde hem om in Paltsischen dienst te gaan; dat hy deed; doch die onrustige levensslaat schikte zich niet voor hem; hy wilde liever eene of andere civile of politique bediening hebben; doch daar hy het eens geleerde onmogelyk konde onthouden, en, in zommige landen, tot zulke bedieningen, een Examen vereischt wordt, zo schrikte hem dit geweldig af. By geluk gaf de Manheimsche Professor hem gelegenheid, om met zekeren Jood, aldaar, in kennis te komen. En deeze Jood bragt het, door zyne voorspraak, zo verre, dit hy met den aanzienelyken eerpost van Kamerraad, aan dat Hof, vereerd wierd. De Prosessor ondersteunde hem aanvanglyk in deeze bediening, en dit maakte, dat hy eindelyk, zonder eenige hulp, konde vaardig worden; en zelfs, drie jaaren agter elkanderen, den nieuwen druk van den Paltsischen Staats-Almanack, alleen, ter uitvoer bragt. Geduurende zyne Reize tekende hy al het merkwaardige in een Boek op, van welke de staalen ten opzichte van Breemen, Straatsburg en Manheim, hier boven opgegeeven, den Leezer
het aanmerkelyke genoeg doen opmerken.
Geduurende het verblyf van den Kamerraad te Manheim, deedt zyn' Vriend, de Hoogleeraar, hem eene aartige jonge Dame ontmoeten, die een gebrek had, dat zy tot de RoomschCatholyke Kerk behoorde; doch welk gebrek de Hoogleeraar schielyk wist te overwinnen, zo dat de Heer von schaapskop spoedig in het Huwelyk trad; zynde de Keurvorstelyke Minister hem daar door zo genegen geworden, dat hy nu in Munchen eene deftige bediening verkreeg. Dan, zyne Gemalin, de