| |
| |
| |
Merkwaardige Leevensbeschryving van een zeer zonderling geleerd Man, johan wolfgang brenk, onlangs in hoogen ouderdom te Anspach overleden; die in zyn veertigste jaar tot den Joodschen Godsdienst overging, en zich deedt besnyden. Door den Heer Will,Hoogleeraar op de Universiteit te Anspach. Uit het Hoogduitsch. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap, 1792. 120 bl. in gr. 8vo.
‘Een Man, by wien opregtheid, deugd, oude duitsche trouw en warme vriendschap, in contrast stonden met allerlei buitenspoorige bedryven en zonderlinge handelingen, - een Geleerde, die, by de uitgebreidste kennis van veele taalen en weetenschappen, tot allerlei zwakheden, en dikwerf tot grove bygeloovigheden, overhelde, - een Christen, die van geestlyk Geslacht afstamde, die eerst in manlyken ouderdom tot den Joodschen Godsdienst overging, en zich liet besnyden; naderhand nogthans zyn geluk wederom by de Christenen zogt, zyn Joodendom verborgen hieldt, vier Christenvrouwen nam, en zyne Kinderen liet doopen, - een Mensch, dat de natuur tot alle moeilykheden van dit leeven scheen gevormd te hebben, en dat zy tot eenen zes en tachtig jaarigen ouderdom het leeven gerekt heeft; - zulk een is voor de menschenkenners een belangryk onderwerp, en verdient, dat zyn leeven zo naauwkeurig mogelyk beschreeven wordt.’ - In deezer voege luidt de aanvang der Inleiding van den Hoogleeraar will, die het ondernam, de Leevensbeschryving van den zeer zonderlingen Man johan wolfgang brenk, in dit Stukje, der wereld mede te deelen. Hier toe vondt hy zich in staat gesteld, doordien hy van deezen veertig jaarigen Vriend veele aantekeningen, door den ommegang met hem, uit eigen mond hadt; een Handschrift van hem, tot dat einde gegeeven, bezat; en eindelyk Bezitter geworden was van 's Mans Dagboek, waarin hy, van 't Jaar 1733 tot 1773, alies, wat hem eere en schande aandeedt, met ongelooflyke naauwkeurigheid, hadt aangetekend.
In de daad, om hem ‘by alle zyne Eigenzinnigheden en Gebreken, agting toe te draagen, om dat hy, in zyn vak, een waar Geleerde, en, dat veel zegt, een
| |
| |
eerlyk Man was,’ gelyk de Heer will met ronde woorden verklaart, moet men in eene byzondere betrekking tot hem gestaan, en eene verbintenis met hem aangegaan, hebben, gelyk deeze Leevensbeschryver, die Lid werd van een Geheim Gezelschap, 't geen brenk tot Stichter hadt, of waar van hy een sterk Voorstander was. Een Gezelschap, waar van wy in het Vde Hoofdstuk eenig berigt aantreffen: eene Orde, voor een naamaakzel der vrye Metzelaary verklaard, ter zinspreuke voerende: Prudentia, Amore & Experientia, Voorzigtigheid, Liefde en Ondervinding. Eene mededeelenswaardige byzonderheid tekent de Heer will deswegen op: ‘De gewigtigste soort van Menschenkennis (γνωσθισεαυτον) werd, op eene pryslyke wyze, hoe zeer door een hard middel, in dit Gezelschap bevorderd. Elk Medelid der Vergadering moest, by beurte, zo als de Orde dit schikte, uittreeden, en de overige Medeleden velden als dan over deszelfs character, goede en kwaade eigenschappen, een volkomen geheim oordeel, welk in geschrift gesteld, en den beoordeelden overhandigd, werd. Het was niet geoorlofd, iets daar tegen te zeggen of te doen, zo 'er geene beledigende onwaarheden, of eigenlyke lasteringen, in het uitgesprooken vonnis waren. Het oogmerk was enkel Zelfbeproeving en Verbetering: ik herinner my nog, met zeer veel genoegen, welken spiegel my de eerste maal werd voor oogen gehouden: ik leerde my toen van eene zyde kennen, die my nog geheel onbekend geweest was, en werd daar door, in de daad, oplettender op myzelven; ik sloeg myne gangen zedert naauwkeuriger gade, en, myne zwakheden my herinnerende, werd ik voorzigtiger, minder onderneemend, maar zekerder in het uitvoeren.’
Hoe zeer kort opeengestapeld de Academie - lotgevallen van brenk, in den Academie - tyd van niet minder dan zeven-en-twintig jaaren, zyn mogen, heeft derzelver leezing ons eenigzins verveeld, door steeds den korzelen, moeite maakenden, vegtenden, behoestigen, en zich op verre naa door geene eerlyke middelen reddenden, Student voor oogen te hebben.
Wegens den verbaazenden stap om zich te laaten besnyden, 't geen te Amsterdam geschiedde, tekent zyn Leevensbeschryver aan: ‘Het is moeilyk te zeggen wat hem daar toe bragt. Veele redenen moeten zamengeloopen hebben, die hem eindelyk geheel overwonnen. Zyn
| |
| |
vroeger ommegang met de Jooden - de agting voor de Joodsche geleerdheid, in welke hy zo veel gedaan had, en die volkomen naar zynen smaak was, - de byzondere eerbied voor de Mozaische Instellingen, en het geheele Oude Testament - gebrek aan nooddruft, waar mede hy altoos kampte - slechts zyn ondergang, naa zo veele vergeefsche proeven, by de Christenen te vinden - eindelyk de hevige hartstogt, die hem aan een geliefde Jodin hegtte, van welke hy bereids het jawoord bekwam, en by wier Vader en Moeder hy reeds de toestemming tot het Huwelyk had gevraagd, die hy als onbesneedene niet krygen konde - alle deeze oorzaaken, te zamen genomen, kunnen hem tot een der ongelukkigste besluiten vervoerd hebben.’ Zyn Godsdienst - verandering hieldt hy zo veel doenlyk geheim; en leefde vervolgens meest onder de Christenen.
Eenigzins ter opheldering van dit byster vreemd gedrag kan dienen, 't geen de Heer will aanmerkt: ‘Brenk kwam de Joodsche Godsdienst alleen als de Godlyke voor, die christus, welke zelf een Jood was en bleef, niet hadt willen afschaffen, maar slechts hervormen.’ Jesus (zeide brenk,) heeft ‘dit zelfs gezegd, en in zyne onderwyzingen altoos op mozes en de Propheeten geweezen.’ Het was dus, by zynen vertrouwden ommegang met de Jooden te Halle, by de dienstvaardigheid, die zy hem beweezen, en by de liefde, die hy een Joodsch Meisje toedroeg, niet te verwonderen, dat hy eindelyk tot het besluit kwam, om zich te doen besnyden. Of hy geheel Jood was, is eene andere vraag. Zyn Godsdienstig zamenstel was, buiten twyfel, een mengeling van begrippen uit verscheide Gezindheden. - Hy gaf voor, dat hy eens een zeer heerlyke Leerreden van een Geestlyken gehoord had, die dus was begonnen: ‘Ik ben geen Jood, ik ben geen Christen, ik ben geen Heiden, ik ben geen Turk. - Ik ben een Jood, ik ben een Christen, ik ben een Heiden, ik ben een Turk.’ - Zo wilde brenk dat men ook over hem dagt, vormende hy zich, uit allen te zamen, eenen eigen Godsdienst, waar van evenwel de Joodsche, als de onmiddelyk van God afkomstige, de grondslag was. Hy bad ook tegen den opgang der Zonne, en meest, of altyd, Hebreeuwsch. Hy at geen Varkensvleesch, geen Wildbraad, ook geen spyzen die by Zwynenvleesch ge- | |
| |
legen hadden. Hy vierde den Sabbath; doch de Zondag was hem weinig of geheel niet heilig. - ‘Brenk verdedigde, by zekere gelegenheid,’ ten aanhoore van den Heer will, ‘dat het Christendom op het Joodendom gegrond was, en dat, wel verre dat de Joodsche Godsdienst door
jesus zou afgeschaft zyn, dezelve veeleer door hem was onderhouden en aanbevolen, dat hy den Apostelen wel vryheid gelaaten had, om de Heidenen van de Besnydenis te ontslaan, alleen om deezen des te gereeder tot het Christendom over te haalen; maar dat hy andere Mozaische Wetten, als de onthouding van het verstikte, van het bloed eeten en dergelyke, uitdrukkelyk bevolen heeft. Deeze zyne zonderlinge meening was een stuk van Godsdienst by hem, waar op hy alle zyne overige begrippen bouwde.’
Laaten wy hier nog byvoegen de Grondstellingen van deezen Man in 't Staatkundige. ‘Hoe zeer hy liever onder de Aristocratie dan onder de Monarchie leefde, zo hieldt hy nogthans de eerste Regeeringsvorm voor de gebreklykste, die volgens haare natuur in eene overheersching moest ontaarten; en, volgens de Geschiedenissen en Ondervinding, daar in altyd ontaart is. Monarchie, was, volgens zyn gevoelen, eene loutere harssenschim; 'er zyn, zeide hy, geen Alleenheerschers, die alleen een Ryk regeeren kunnen. De Monarch is aan zynen Minister en aan Raadsvergaderingen gebonden, en de verstandigste, wanneer hy zelfs regeeren wilde, heeft onvergeeflyke misslagen begaan. Hy beschouwde, volgens 1 sam. VIII:11-18, welke plaats hem zeer gewigtig voorkwam, alle Alleenheersching als een kastyding der Volken, en, in zo verre hy als Joodegenoot zich de lotgevallen zyns Volks mogt aantrekken, kon hy dit gevoelen, op grond van evengemelde Bybelplaats, verdedigen. De Democratie achtte hy als de natuurlykste en beste Regeerwyze. Dan, deeze drie bekende wyzen van Volksbestuur bestonden, naar zyn oordeel, slechts in den uiterlyken vorm: inwendig waren de zaaken gansch anders gelegen, en wel dus: alle Staaten waren Theocratien, Autocratien of Demonocratien. De Theocratie beschouwde hy als de voortreflykste, in welke de Godheid Wetten en Instellingen gemaakt heeft, en waar inzonderheid de uitmuntende beschikking plaats had, dat oude wyze en ervaarene Mannen Richters des Volks waren. - In de Autrocatie
| |
| |
hebben de Menschen zelfs hunne Wetten en Constitutie gemaakt, die beide grootendeels slegt en te willekeurig waren uitgevallen, en uitvallen moesten. Deeze Autocratie hervormd zich of in eene Monarchiale, of in een Aristocratische, of in eene Volksregeering. - De Demonocratie bestaat by de ruwe en domme Wilden, in andere Waerelddeelen, die den Duivel nog aanbidden, de heerschappy der geesten over zichzelven en hunne daaden gelooven, en die daarom ook weinige, of ten minsten allerslegtste, Wetten hebben. - Montesquieu hadt, naar zyne meening, de zaak in 't geheel niet getroffen, en het Mozaisch Recht van den Ridder michaëlis wilde hy in 't geheel niet leezen; dewyl het hem niet geviel, dat deeze Schryver de oorzaaken der Wetten, in de Godsregeering over Israël, en tevens de Godlyke oogmerken, zo naauw bepaald had, daar dezelve geheel buiten den menschlyken gezigtëinder zyn. Zelfs de menschlyke beheerschers konden den geest en den grond van hunne Wetten niet opspooren. Gods gronden en bedoelingen te onderzoeken, rekende hy vermetel. - Genoeg dat zyne Wetten daar zyn, en dat zy alle goed zyn moeten, om dat God ze gaf. De door de Godgeleerden gemaakte schifting van zedelyke, ceremonieele en burgerlyke, Wetten, stondt hem zeer tegen.’
Deeze wonderbaarlyke Geleerde werd den eersten Maart in den Jaare 1704 gebooren, en stierf den een en twintigsten November van 't Jaar 1789. Veele byzonderheden bevat deeze Leevensbeschryving, waar uit zyn anders raadzelagtig Character eenigzins kan opgemaakt worden; doch. met dit alles, is dezelve meer Avontuurlyk dan Characterschetzend. |
|