October 1792 gedagtekend: ‘Onzeker, of ik in de tegenwoordige tydsomstandigheden deeze zwakke verdeediging van den ongelukkigsten der Vorsten, naar myne wenschen, gemaklyk in Frankryk zal kunnen verspreiden, bidde ik die geenen, welke hier toe zouden kunnen medewerken, om zich wel met myne inzigten te willen vereenigen: zy zullen geen gevaar loopen van zich bloot te stellen; want ik heb zorg gedraagen, om niemand te beledigen, en, schoon diep getroffen, geloof ik, in agt genomen te hebben die gemaatigdheid, welke de wensch, om wel te slaagen, my moest inboezemen. - Ik raake, voor het overige, noch middelyk, noch onmiddelyk, eenig staatkundig denkbeeld, en hoop, onder deeze voorwaarden, noch aan het Volk, noch aan deszelfs Vertegenwoordigers, te zullen mishaagen.’
Met de kragt van verwen, necker eigen, maalt hy het rampzalig lot des gevangen Konings, en de handelwyze omtrent hem gehouden, bovenal diens gedrag op den 20 Juny en den 10 Augustus; doorloopt de lyst der Beschuldigingen tegen hem ingebragt, en poogt de ongegrondheid of twyfelagtigheid van dezelve aan te wyzen; en stelt hy den Vorst, dien hy zeven jaaren lang gediend heeft, in het gunstigst daglicht. Breed weidt hy uit over de Onschendbaarheid van den persoon der Koningen; en de Onschendbaarheid des Franschen Monarchs, bedongen in de Acte der Staats-Constitutie door hem ondertekend; en dat deeze althans moest gelden omtrent lodewyk den XVI, dien hy voorts afbeeldt als, zonder die Onschendbaarheid, geregtigd op de erkentenis des Franschen Volks; ten welken einde hy ophaalt, wat deeze al voor het Volk gedaan heeft. Hier aan hegt hy een hartroerende schets van het tegenwoordig lot des Konings en diens Gezins; en herinnert, ten slot, de Franschen aan de Engelsche Natie, ten tyde dat carel de I op 't schavot sneefde. ‘Bewaart,’ zegt hy, omtrent het einde, ‘bewaart het overschot des Franschen naams, door u tot een Borstweering voor deezen ongelukkigen Vorst te stellen, en eindelyk dien bloedkreet te versmooren, waar van Hemel en Aarde met schrik schynen te weergalmen. Ach! laat uw Koning, daar hy op den oever van zyn leeven staat, daar hy tot dat toppunt des ramps geklommen is, waarin de inspraak der meedogenheid zich in 't hart der Wil-