De eenige mogelyke bedoeling van den Kristelyken Godsdienst, of het Kristendom van eenen zedelyken kant beschouwd, en het waare wezen daar van aangetoond, door Hendrik Volkersz,Leeraar der Luthersche Gemeente te Purmerende. Te Amsterdam, by G. Daalwyk, 1792. In gr. 8vo. Met de Voorrede, 80 bladz.
Van wegen de bekende Maatschappy, die ten Zinspreuke voert, Tot Nut van 't Algemeen, was, in den Jaare 1791, eene Vraag uitgeschreeven: Waarin bestaat het waare wezen van den Christlyken Godsdienst, van eenen zedelyken kant beschouwd? Naar het oordeel der Keurmeesteren schynt geene der ingekomene Verhandelingen, of Antwoorden, het doel der Opgeevers zo volkomen getroffen te hebben, dat men den Schryver den uitgeloofden Eerepenning waardig heeft gekeurd. Immers in een berigt dier Maatschappye, in den voorleeden Jaare in de Nieuwspapieren geplaatst, vinden wy zulks aangekondigd; een geval, 't welk niet moeilyk was te voorzien, uit aanmerking van het onbepaalde der Vraage, welke, naar gelange der onderscheidene denkwyzen, zeer onderscheiden kon opgevat, en diensvolgens beantwoord, worden; op eene zeer voldoende wyze voor den Schryver zelven, doch tegen de meening der Uitschryvers, of Beoordeelaars, voor zo veel deeze, aangaande het Vraagstuk, andere begrippen konden voeden.
De Eerw. volkersz, een der mislukte Dingers naar het uitgeloofde Eeregoud, geeft thans zyne Verhandeling afzonderlyk in het licht. Wat de uitvoering aanbelangt, wy ontmoeten in dezelve een zeer lofwaardig oogmerk, en verscheiden niet ongepaste aanmerkingen; terwyl over het geheel het Euangelisch plan wordt voortgezet: te weeten, een ernstige aandrang op de gemoederen der menschen, dat zy den naam van Discipelen van Christus zich vrugtloos toeëigenen, zo lang zy hunne belydenis louter doen bestaan in bespiegelende kundigheden, en niet daar nevens voegen eene gemoedelyke betragting der twee Euangelische Hoofdpligten, liefde tot God, en liefde tot den Naasten. Of de Vraag hier mede in waarheid beantwoord zy, zullen wy niet onderzoeken. Intusschen zyn wy van oordeel, dat aan de volgende aanhaa-