Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 406]
| |
Over de Staatsomwentelingen, derzelver Bronnen en Behoedmiddelen. Uit het Hoogduitsch van J.L. Ewald,door J. van Loo,Predikant te Ootmarsum. Te Utrecht by W. van Yzerworst. Behalven het Voorwerk, 199 bl. in gr. 8vo.Eene groote Waarheid, die overoud, bewoezen, maar nooit genoeg toegepast, is, wenscht de Heer ewald, in deezen tyd van Omwentelingen, den Vorsten voor oogen te houden, en in te scherpen: de Waarheid, Menschen blyven altyd Menschen, wanneer men hen Menschlyk behandelt. - Menschlykheid is de grond van alle Rust in Familien, Gezelschappen en Staaten. Om deeze Waarheid, in verband met zyn Hoofdonderwerp, de Omwentelingen, te ontvouwen, merkt hy op, dat de Natuur gewoonlyk een stillen gang gaat; doch dat 'er ook Omwentelingen in voorvallen; dat men die ook in de Geschiedenis der Volken aantreft; dat ze dikwyls nuttig, dikwyls schadelyk, zyn. - Dat men by edele Volken de meeste, by onedele de minste, Omwentelingen vindt, al worden zy ook hard gedrukt en onmenschlyk behandeld. Eene stelling, door voorbeelden gestaafd, en uit den aart der zaake aangetoond, dat dit zeer natuurlyk is. ‘Immers,’ luidt de taal des Schryvers, ‘is het met de Volken gelegen, als met enkele Menschen, waar uit de Volken bestaan. En welk mensch laat zich willekeurig behandelen, willekeurig onderdrukken, als het kind, de zwakke, de moedelooze, die voelt dat hy geene kragten heeft om wederstand te bieden? Of de eiendige, die geene behoeftigheden kent, als dierlyke, by wien vryheid, menschenregten, menschenwaarde, ydele klanken, overgedreeven dweepery, zyn, die zich de allerveragtlykste behandeling laat welgevallen, als hy maar, zonder te arbeiden, beter eeten en drinken, zig fraaijer kleeden, kan? Wie is genegener anderen te onderdrukken, als de geldgierige, de eerzugtige, de zelfzoekende, die de bevrediging van zyne hartstogten voor de grootste zaligheid houdt, en elk oogenblik bereid is, regtvaardigheid, menschlykheid, Godsdienst, alles wat heilig is, aan dezelve op te offeren? Of de zwakke, de moedelooze, de mistrouwende, die aanstonds vreest, dat hy al zyne magt zal verliezen, als hy aan de menschen vryheid laat menschlyk te gevoelen, en mensch- | |
[pagina 407]
| |
lyk te handelen? Waar konden, derhalven, meer menschen gevonden worden, die anderen onderdrukten, en meer die zig onderdrukken laaten, dan onder Volken, die nog in de kindschheid leeven, of zig door het vergift des Zedenbederfs verzwakt hebben? Hoe begrypelyk is het, dat een Volk zig niet langer onder het juk van den dwingeland krommen wil, als het uit zynen kindschen ouderdom in den jongelingsstand treedt; als het, verlicht over de regten van den Mensch, kragt in zynen arm gevoelt, om zig deeze regten, in geval van nood, zelfs met geweld, wederom te verschanen! Hoe begryplyk, dat men, onder een verzonken Volk, menschen aantreft, die trek hebben om dwingelanden te worden; menschen, die zig tot werktuigen der dwingelandy, voor goede betaaling, gebruiken laaten; en menschen, die zig zeer stil het yzeren juk om den hals laaten smeeden, dewyl zy zig anders uit hunne dierlyke gemaklykheid zouden moeten verheffen! En, als dan de zwakke dwingeland over andere zwakken heerscht, hoe natuurlyk de vreeze, dat zy, valsch, gelyk hy, maar sterker dan hy, eens wederom hun hoofd opsteeken, en hem van een troon stooten zullen, dien hy geroofd heeft! Hoe natuurlyk, dat hy steeds onregtvaardiger, harder, onmenschlyker wordt, om vroegere onmenschlykheden te bedekken, dat hy elk hoofd laat aflaan, 't welk juist denkt over de dwingelandy, elk hart doorboort, 't welk de onderdrukking gevoelt, elk hand verlamt, die maar de miene maakt van de ketens wat te verschuiven! Elke Tyran en elke Vader in zyn huis, elke knaap en jongeling, elk beduidend en nietsbeduidend mensch, toont ons den gang der dwingelandy, en der Omwentelingen, in een allerverstaanbaarst beeld, indien wy maar een eenvoudig oog hebben, om op het zelve te letten.’ Wyders merkt de Heer ewald op, dat het meest gedrukte Volk zelfs niet zeer genegen is tot Oproer, en zoekt de oorzaaken daar van in 's Volks Godsdienstigheid, in zyne gezetheid op Huislyk Geluk, en zynen Eerbied voor zynen Regent. Gevoelens, welke hy by 't Volk wil bewaard hebben. Dat de Nationaale Vergadering in Frankryk, van welke hy verklaart, ‘dat dezelve veel goeds en veele groote dingen gedaan heeft,’ dit werkstellig maakt, wordt door den Schryver wel heftig | |
[pagina 408]
| |
ontkend, en met sterke kleuren afgemaald. Meer onderscheidings was hier te wagten en te wenschen geweest in een Schryver, die toont, vry opgeklaarde denkbeelden, en een haat tegen dwingelandy, te bezitten. Voorts is het, zyns oordeels, de noodzaaklykheid alleen, die tot Oproer dringt, dat oproerige Menschen, Schriften, en opstookingen van andere Hoven, alleen geene Omwenteling te weeg brengen. Ten bewyze hier van slaat hy het oog op de merkwaardigste oude en nieuwe Omwentelingen, en spoort derzelver bronnen op. Hy schetst het Achaisch Verbond, - de Romeinsche Omwenteling, - de Verdryving van tarquinius, - den Moord van cesar, - de Omwenteling in Zwitzerland, - in de Nederlanden ten tyde van philips den II, - de nieuwe Brabantsche Onlusten, als mede de Luiksche, - en vry uitvoerig de Omwenteling in Frankryk, met de daar toe van verre aanleidende oorzaaken. Het in dat Ryk gebeurdeGa naar voetnoot(*) ‘houdt hy voor onverklaarbaar, zo de Geschiedenis het niet verklaart. Dan deeze verklaart het zo duidelyk, zyns bedunkens, dat men niet begrypt, waarom het Volk niet reeds veelcer zyne banden verscheurd hadt.’ Dit zal men moeten toestemmen, als men zyne opgehangene Tafereelen der veelvuldige en ten Hemel schreeuwende Dwingelandy in dat Ryk met aandagt, en niet zonder geweldigen schrik, beschouwt. Welke uitzuigingen! Welke onderdrukkingen! Welke vertrappingen! gepleegd met den grootsten en tergendsten euvelmoed. Waarom hy het zegel hangt aan deeze bedenking van payne: ‘Als het Despotismus zig, eenige eeuwen lang, heeft vastgeworteld, in een Land, gelyk Frankryk, dan huisvest het niet eens meer alleen in den Persoon des Konings; het schynt wel zo aan zyn naam, en aan zyn schitterenden glans; maar het is zo niet in waarheid en beoefening. Het Despotismus vestigt zich overal. Ieder Kantoór, ieder Departement, heeft zyne byzondere Dwingelandy, die gegrond is op gebruiken en oude gewoonten; iedere plaats heeft zyn Bastille, en ieder Bastille zyn Dwingeland. Het oorspronglyk en erflyk Despotismus, dat in | |
[pagina 409]
| |
den Persoon des Konings huisvest, wordt verdeeld en weder verdeeld in duizend en duizend gedaanten - het versterkt zich onder den schyn van pligt, en het woedt onder voorwendzel van gehoorzaamheid.’ Ten slot der Beschouwinge van het jongst in Frankryk gebeurde, (tot op den 6 Oct. 1789,) waarvan wy beter en onpartydiger berigten bezitten, doet de Heer ewald deeze Vraagen: ‘Of de Fransche Natie voor de Vryheid ryp is? Of haare Staatsgesteldheid die veerkragt hebben zal, die zy by eene zo groote Natie noodig heeft? Of haare nieuwe Constitutie niet te veel, gelyk voorheen de Symbolische Boeken, op voorgaande en tegenwoordige politieke ketteryen ziet, en die ketteryen vergeet, die niet minder schadelyk zyn, en nog ontstaan kunnen? Of zy zo wel tegen het Despotismus van Volksgeleiders, als tegen het Despotismus van den Koning en zyne Ministers, is beveiligd? Of zy voor een Volk geschikt is, wiens Zeden in zulk een afgryslyk diep bederf zyn weggezonken? Dit mogen Staatkundigen beantwoorden, en de tyd, de beste beproever aller aardsche inrigtingen, zal het ontdekken. Naa den dood van cesar zag men iets, 't welk men nog nooit gezien hadt. 'Er was, zegt montesquieu van de Romeinen, geen Tyran meer; maar ook geene Vryheid; want de redenen, die beiden hadden vernietigd, bleeven voortduuren! Als dit maar het geval by de Franschen niet is!’ - Indien de Eerw. Vertaaler, die zomtyds met de onderscheiding tusschen [] iets in den Text invoegt, regtmaatig en juist oordeele, is deeze wenk reeds beslist; immers hy schryft, ‘dat de Omwenteling in de Regeeringsvorm eene geheele Omkeering is geworden van alle Regtvaardigheid, van alle Billykheid, van alle Vryheid, met één woord, van alles wat Menschenregt is, en op Menschlyk Geluk invloed heeft!’ Dan laaten wy voortgaan met het geen de Schryver zelve uit deeze beschouwde Omwentelingen afleidt. 't Is dit algemeen gevolg: ‘'Er ging altoos Tyranny van den eenen of anderen aart vooraf, die het zaad der Omwenteling strooide, eer het zich kon ontwikkelen.’ Dit brengt hem tot het ander doel zyns schryvens. De Bronnen der Omwentelingen aangeweezen hebbende, wyst hy aan, hoe men de Omwentelingen kan voorkomen. Inleidend hier toe is eene Afdeeling, waarin de Heer ewald | |
[pagina 410]
| |
harde waarheden predikt, en, met klem van voorbeelden, toont, hoe het Despotismus, de onmenschlykheid en euvelmoed der Despoten, op het menschlyk hart werken, en by de Volken op dezelfde wyze; dat zy, onaangezien alle kunstenaaryen van het Despotismus, het op den duur niet draagen. Gewoonte kan hun daar tegen wel wat verharden, ‘maar,’ zegt hy op 't einde, ‘hoe lang ook deeze toestand, by die onder het Oostersch Despotismus gebukt gaan, moge duuren, het kind blyft niet altoos kind, het groeit op tot een knaap, tot een jongeling, gelyk het geval met de Europeesche Natien is. Zo zeker alle Volken en Stammen - menschen zyn, dat is weezens voor volmaaking vatbaar, tot volmaaking innerlyk gevormd, en derhalven bestemd zyn, zo zeker zullen zy vroeger of laater hunne menschenregten voelen en gebruiken. En wee dan den Dwingeland, die hen nog als Kinderen, of wel als Dieren, behandelen wil. Hunne jongelingskragt zal vreeslyk opwaaken; zy zullen hunne ketenen als een dunnen draad verscheuren, en die honderdvoudig verdubbeld hem aanleggen, die ze hun niet wilde afneemen, indien hy maar in 't leeven blyft. Het zal hem niet beter gaan, dan het den Europeeschen Vorst zou gaan, die zyne tot jongelingen opgewassen Onderdaanen, als kinderen of diermenschen, gelyk een Asiatisch Despoot, behandelen wilde. De Jongeling ontrukt zich aan het vaderlyk gezag, als men hem altoos als een kind behandelen wil, en schoon de Vader hem ook, over elke tegenspraak, met de roede tugtigt, zo blyft hy daarom waarlyk geen kind.’ Over de algemeene Verbintenis der Vorsten, om de Omwenteling te keer te gaan, het gebruik van staande Legers ten dien einde, velt hy een ongunstig oordeel - desgelyks keurt hy strenge middelen, die voor een tyd van dienst, maar niet altoos nuttig zyn, af. - Even weinig worden, zyns bedunkens, de Omwentelingen voorgekomen door strenge beteugeling der vryheid in denken, door verboden, dat geen inwoonder uit een oproerig Land over de grenzen mag komen, of de beteugeling der Drukpersse. ‘Vorsten!’ roept de Heer ewald uit, ‘door niets dan door Menschlykheid zult gy de waare bron der Omwentelingen toestoppen, en U en uwe Naakomelingen eene geruste Regeering voor altoos verzekeren. De liefde uwer Onderdaanen zal u beter beschermen tegen Oproerstigters, dan uwe Lysgarden, | |
[pagina 411]
| |
uwe staande Legers, dit zullen kunnen doen. - Vordert niet meer schattingen van uwe Onderdaanen, dan gy naar de gesteltenis des Lands moogt vorderen, en schikt uwe verteering en hofhouding zo, dat gy niet noodig hebt zo veel te vorderen. 'Er zullen u misschien Hovelingen, Kamerpresidenten en Staatsmannen, op zyde zyn, die u, met alle non-sens van geleerdheid en welspreekenheid, op een vertrouwlyken toon willen wysmaaken, wat Vader teillier aan zyn geloovig Biegtkind lodewyk den XIV, ter geruststelling van zyn geweeterl, wysmaakte, dat al het vermogen van uwe Onderdaanen tot op den laatsten penning u toebehoortGa naar voetnoot(*); maar gelooft hun niet. “Menig Vorst denkt, dat hy het vermogen van den Staat, en van zyne Onderdaanen, als zyn volkomen eigendom kan aanzien; gelooft, dat de Voorzienigheid eenige millioenen menschen voor hem geschaapen heeft; en laat zich daarby niet invallen, dat dezelve hem tot dienst deezer millioenen op die hooge plaatze gesteld heeft.” Zo schreef joseph de II, en hy wist zeer wel wat hy van zyne Onderdaanen kon vorderenGa naar voetnoot(†). - Als gy uwe Staatsinkomsten goed aanlegt, als uwe domeinen en bosschen wel bestierd worden, als gy uit uwe bergwerken, uit uwe zoutmynen, uit uwe visscheryen, al het voordeel trekt, wat zy kunnen opbrengen; als gy het crediet des lands weet te verhoogen, en de jaarlyksche cynsen te verminderen; als gy verstaat, uwe inkomsten door het aanbouwen van woeste gronden, het aanplanten van nieuwe bosschen, door aanwakkering van den geest van nyverheid, zonder den druk uwer Onderdaanen, te vermeerderen; als gy wysheid genoeg hebt, mannen te verkiezen, die kunnen uitvoeren, 't geen gy wilt; als gy verstandig en braaf genoeg zyt, hun raad op te volgen, en hen met die hoogagting te behandelen, die hun toekomt; als gy streng agt geeft op den staat, die iedere uitgave regelt, en u vaste overtuiging bezorgt, dat elk Koningryk, zo wel als elk huishouden, zonder deeze voorzorg, bankroet moet gaan - | |
[pagina 412]
| |
dan hebt gy niet noodig op nieuwe belastingen, dat is op den ondergang uwer Onderdaanen, te peinzen - dan zult gy nog menig een verarmden ondersteunen, menig een agteruitgezet huisgezin zyne schulden kunnen kwytschelden, dan zult gy den waaren Vorstlyken en Koninglyken wellust genieten, wel te doen.’ Des Heeren ewalds Raadgeevingen, voor de Duitsche Vorsten meer byzonder geschikt, vermaanen hun tegen twee geesselroeden, waar mede niemand hunner zyne Onderdaanen tugtigen moet, en 't geen vroeg of laat hun tegen die Vorsten zou kunnen doen opstaan. Het Wild voeden en Menschen verkoopen. Over dit laatste kunnen wy niet naalaaten een gedeelte zyner gevoelige taal, en treffende schildery, af te schryven. ‘De Menschenhandel, het Soldaaten verkoopen, is een handel, die zedert eenigen tyd in Duitschland, en nergens anders, is in zwang gekomen; een handel, die tot de Financie-middelen onzer opgeklaarde tyden! behoort, en met niets van dien aart, 't welk de voorige Eeuwen opleveren, kan worden vergeleeken. - De Zoonen zyner Onderdaanen, die, ter beveiliging of verdeediging van het Vaderland, Soldaaten worden, te dwingen om in den Oorlog, die tusschen twee vreemde Magten ontstaan is, zich aan een van beiden te verhuuren, op dat de Regent zyne Schatkist met eenige duizend of honderdduizend ryksdaalders vermeerdere; frissche Jongelingen aan hunne Ouders, Vaders aan hunne Kinderen, te ontrukken, hen na een vreemd land te zenden, hen aan alle de elenden van den Oorlog bloot te stellen, hen te laaten doodschieten, daar voor eene bepaalde som te ontvangen, die misschien aan eene ydele trotsche Matres geschonken, door eene onverzaadelyken Gunsteling opgeslokt, op reize door vreemde landen verteerd, of in een Bank op Intrest gedaan, wordt: de gesneuvelden dan wederom door het merg der Onderdaanen te vergoeden, den jongeling van den ploeg, of van het handwerk, den bruidegom uit de armen van zyne jammerende bruid, den man van de zyde zyner magtlooze vrouwe weg te rukken, op dat hy ook doodgeschooten, en volgens het verdrag betaald, worde: dit alles zo ver te dryven, dat vrouwen den ploeg bestuuren, en grysäarts den dorschvlegel weder in de hand neemen, moeten, om aan het huisgezin brood te geeven, wie vindt woorden, sterk, uitdrukkend genoeg, om dit meer dan Oostersche Des- | |
[pagina 413]
| |
potismus te beschryven? Ik spreek van Vorsten niet gaarn zonder eerbied, al verdienen zy ook den naam van Vorsten niet. Maar kan men nalaaten te vraagen: wat is Zielverkoopery, indien het dit niet is? Het Volk gevoelt deeze tyranny zeer diep, al zwygt het. Ik hoorde Vaders klaagen over den roof hunner Zoonen; ik zag hunne beevende lippen, hunne ten Hemel geslaagen styve blikken, hunne wringende handen, de krampagtige trekkingen hunnes lichaams; ik zag menig een gedwongen Soldaat zyn slaavenrok met voeten treeden, en zyn geweer op een aan den wand ruw neergekletst beeld van den Vorst beproeven; ik hoorde hunnen ysselyken vloek, ik zag hun nog ysselyker blik! Ging deeze Menschenhandel zo voort, wie kan 'er borg voor blyven, dat een geheel Regiment van zulke Soldaaten niet vroeger of laater opstaan, dat het aanhang vinden, dat elk beroofd Vader, elk ten slachtoffer gedoemd Zoon, hunne aanhangers zyn zouden? Onmenschlykheden worden vroeger of laater gewis gewrooken; vooral, wanneer dezelve tot een geregeld stelzel zyn gemaakt!’ Met veel nadruks pryst ewald Menschlykheid aan - verlichte Staatsdienaars te kiezen - uit eigen oogen te zien - de klagten van allen te hooren - zorg voor de Opvoeding der Vorsten-Kinderen te draagen - het Land voor een toekomend Despotismus te beveiligen, door het aanstellen van Standen ‘vertegenwoordigers des Lands, die het regt hebben van te spreeken, als alles zwygen moet, die den verkwister in zyne verkwisting, den geweldenaar in zyne onderdrukking, den onmensch in zyne wreedheid, kunnen te keer gaan, en durven te keer gaan.’ - ‘Koning andreas II, van Hongaryen, liet in het Jaar 1222 de Engelsche Wet, Alle onderdrukte Volken hebben het regt, zich tegen hunne Onderdrukkers te verzetten, zonder daarom Oproerigen te zyn, in zyne Staats-Constitutie invoegen, en belastte, dat de Koningen dit Artykel zouden bezweeren.’ Ten slot pryst de Heer ewald den waaren Christlyken Godsdienst aan, als een behoedmiddel tegen Omwentelingen. Doch wy hebben reeds genoeg bygebragt, om den aart van dit Geschrift te doen kennen, gevloeid uit de pen eens Schryvers, die geen Voorstander der Omwentelingen, maar een verklaard Vyand van Dwingelandy, is. De Eerw. Vertaaler heeft, behalven eenige Tusschenvoegzels, 'er eenige Aantekeningen bygedaan. |
|