zich vergenoegen met een pynigend gissen, wat wel dat Fransch wilde zeggen.
Genoeg zal het zyn, een der kortste Stukjes over te neemen, ten opschrift voerende: de spinnestaat.
‘De Spinnen, in eene Zaal by malkander woonende, verkoozen een fraai gekleurde Kapél tot haaren Koning. Wy zyn, dagten zy, een zwak klein Volkje in het Ryk der Dieren; de Kapél, wegens haar bevallig bont zomerkleed bewonderd en bemind, kan onze eer bevorderen, en den haat der edeler Dieren tegen onzen staat doen afneemen. Wysheid, verstand, bekwaamheid, hebben wy niet noodig; wy willen slegts een Koning voor staatsie, en dit kan die sraaije bonte Vogel best weezen: wy leiden en stieren hem naar ons welgevallen, en zyn aangebooren zwakheid zal ons alles gemaklyk maaken. Zy sponnen, ter zyde, daar het zonnelicht in de Zaal viel, een fyn, fraai net, rondom haar Opperhoofd; bragten hem kostlyken honig der bloemen; liefkoosden hem naar de wyze der Spinnen, en deeden hem allen vermaak aan in zyn zyden kerker. Doch de voornaamste gaven, met haar scherp spinnenöog, agt op elke beweeging der vleugelen, op elke verandering der kleur aan haaren bonten Koning; inzonderheid op zyne luimen en grillen; en naar dezelve schikten zy haare gebaarden, kunsten en handelwyze. In den spinnenstaat werd daar door geen groot geluk bewerkt; maar zy, die naast by het net rondsom den Koning waren, hielden zig voor gelukkige schepzels: want zy beheerschten hem en den Staat volgens haaren zin, deelden den buit der muggen uit naar haar goeddunken, en verheften haare Vrienden tot den eersten rang. Men vraagde niet meer, wie het fynste, sierlykste, sterkste net konde maaken; kunst, waakzaamheid en werkzaamheid, waren, in den spinnnenstaat, geen verdiensten meer.
* * * *
In de Historie ontmoet men allerwegen Vorsten, welke niets meer waren, dan de Koning in deeze Fabel. Lievelingen, pluimstrykers, hadden, door hunne praktyken, rondom hen zulk een net gespannen, dat hen pas een vonk hunner waare aangeërfde vryheid overig bleef. Zy dagten, spraken, wilden, handelden, alleen door het verstand, de gevoelens, taal en hartstogten, der weinigen, welke als hoeders en waakers waren van den grooten Gevangenen.’