Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |
De Nieuwe Reiziger; of Beschryving van de oude en nieuwe Weereldt. Uit het Fransch. XXIXste Deel. Behelzende Vrankryk. Te Dordrecht by A. Blussé en Zoon, 1791. In gr. 8vo. 300 bl.De Abt de la porte, aan wien wy de XXVI eerste Deelen deezes onderhoudenden Werks te danken hebben, vondt eenen Opvolger, naa zyn dood, die ons het XXVII en XXVIIIste Deel leverde, en den Schryftrant zyns Voorgangers zo meesterlyk trofGa naar voetnoot(*). Aan dit Werk, waarvan wy 't laatst in den Jaare 1784 sprakenGa naar voetnoot(†), ontbrak nog een zeer groot Ryk, het eigen Land des oorspronglyken Onderneemers van deezen bevalligen Letterärbeid. Thans komen ons Vier Deelen in handen, ter aanvullinge van dit ontbreekende. Het Voorberigt des Nederduitschen Vervaardigers, den 4 Feb. 1792, te Duinkerken, gedagtekend, behelst eenige byzonderheden, die het overneemen daarvan by de Aankondiging van dit voltooiend Vervolg noodig maaken. 't Zelve luidt: ‘De Schryvers, welke bezig zyn, om, in de Fransche Taal, deezen nuttigen arbeid te voltooijen, leverden aanvangelyk zulk een ontzaglyken voorraad van Beschryvingen, betrekkelyk hun Vaderland, op, dat wy al ten eersten het besluit namen, om hen in die onmeetlyke zee geenzins te volgen. Want, ofschoon het waar zy, dat dergelyk eene alleruitvoerigste Beschryving van Vrankryk, in dat Land zelf, van zeer veel nut en ten hoogsten aangenaam zyn kan, kon het echter niet missen, of zulk een verdrietige omweg zou den Nederlandschen Leezer doodlyk moeten verveelen. Uitvoerige beschryvingen van Steden, Kerken, Kloosters, enz. van zyn eigen Land te leezen, zonder byna eenige verwisseling, is op zichzelven reeds lastig, en hoe lastig moet het dan niet zyn, wanneer wy ettelyke boekdeelen voor ons aanschouwen, die wy ons zelven opleggen om te leezen, schoon 'er niets anders dan zulk eene verschriklyke opéénstapeling van dorre Plaats- en Gebouwbeschryvingen in gevonden wordt, en dat wel van een vreemd Land? | |
[pagina 314]
| |
“Wy begreepen, derhalven, onzen Leezer meer dienst te zullen doen, met hem het voornaamste uit dit Fransche Werk, voor zo verre het 'er reeds is, en zulks wel op een geheel vryen trant vertaald, te leveren; en 'er verder het merkwaardigste uit de beroemdste Schryvers, zo Franschen als Nederduitschen, (waar van een overvloed voorhanden is,) by te voegen; zomtyds met hun eigen woorden, en in dit geval hebben wy 'er meest al deeze kenmerken”’ by geplaatst. - Zy, die beleezen zyn in de geagtste Werken van de Reizigers, die Vrankryk bezogten, zullen met een opslag van het oog zien, waar wy, om zo te spreeken, te markt geweest zyn. Zy zullen, 't is waar, eenige dingen dus voor de tweedemaal leezen; maar deezen zullen gelieven te begrypen, dat wy een geheel maakten van de stukken, die wy elders verspreid vouden, en dat wy liever eene egte waarheid wilden afschryven, dan den Leezer een sierlyk uitgevonden leugen in de hand stoppen. - Behalven deeze ryke hulpmiddelen, hebben wy nog gebruik gemaakt, van 't geen wy, of zelf, geduurende ons verblyf in dat Land, ondervonden hebben, of van de Berigten, welke wy van onze Vrienden, waarop wy ons verlaaten konden, ontvingen. - Uit deeze bronnen puttende, hebben wy het nuttige en vermaaklyke allerwegen gepoogd hand aan hand te doen gaan. ‘Vermids de Reiziger - uit hoofde der voorige Deelen - zyn Reis in 1760, en vervolgens, doen moest, was het onmogelyk, hem, tot onzen tyd toe, op weg te laaten. Wy moesten, derhalven, onze Beschryving naar dat Tydperk inrigten, en de Landverdeelingen, toen plaats hebbende, volgen. - Wy zouden den Reiziger, waren de zaaken in Vrankryk op denzelfden voet gebleeven, naa een jaar of twee reizens, zyn afscheid hebben kunnen doen neemen, en dit Werk, met een Deel minder, beslooten hebben. - Maar, Vrankryk speelt thans de eerste rol in Europa, en is merkwaardiger, dan het, geduurende zyn bestaan, immer geweest is! Met recht waren onze Leezers misnoegd geworden, wanneer wy niets van de groote Geschiedenis onzer dagen gemeld hadden. - Om dit voor te komen, beslooten wy tot een Byvoegzel of Aanhangzel; waarin wy den Reiziger zyn verhaal laaten voortzetten, en hem de tegenwoordige Gebeurtenissen doen beschouwen. - 'Er moest, 't is waar, eene kleine opoffering aan de waarschynlykheid geschieden - de lange leeftyd, | |
[pagina 315]
| |
naamlyk, van den Reiziger, dien wy ingewikkeld veronderstellen, moesten wy te baat neemen. Maar, welk eene kleinigheid is dit, en hoe gemaklyk kan de goedgunstige Leezer 'er over heen stappen.’ Wy bepaalen ons thans tot het XXIXste Deel. De Reiziger, te Marseille aangekomen, beschryft die Stad: schenkt eene algemeene opgave van Frankryks Uitgestrektheid, Vrugtbaarheid, Volkrykheid, enz. en zet zich voorts, om de Oude Geschiedenis van Frankryk te geeven. Loopt het vroege tydperk der Celten door, tot dat pharamundus het eerst de Koninglyke waardigheid bekleedde, opgevolgd door clovis, wiens Zoonen, tot het einde van dien Koningstam, ten tooneele treeden. En vervangen worden door den Tweeden Stam der Frankische Koningen, wier Geschiedenis voortgezet wordt, tot carel den VI. De Reiziger breekt den draad zyner Briefswyze medegedeelde Berigten, wegens het voorgevallene onder de Regeering van zo veele Vorsten, af, door een Brief te schikken tot het mededeelen eeniger Algemeene Aanmerkingen op het eerst doorloopen Tydperk; eindigende met den Stam van clovis. - Vervolgens, door in twee Brieven eene beredeneerde Landkaart van Frankryk te geeven, naar de Verdeeling van dat Ryk, zo als die plaats hadt vóór de Omwenteling, in 't Jaar 1789; gepaard met eene Beschryving van alle Fransche Steden, die slegts van het minste aanbelang voor den Reiziger zyn: doch welke hy enkel aanstipt; dewyl hy naderhand, de voornaamste Steden in persoon bezoekende, gelegenheid zal vinden om 'er meer byzonderheden van te melden, gelyk wy in dit Deel van Calais aantreffen, uit welke Stad, en Marseille, alle de Brieven in dit Deel gedagtekend zyn. Die zelfde kortheid, welke het aanvanglyk Werk van den Abt de la porte kenmerkt, is hier ook doorgaande in agt genomen; de treffendste en belangrykste voorvallen zyn, met oordeel, uitgekoozen, welgeschikt en leevendig verhaald: de donkerheid en domheid der behandelde tydvakken, waarin de zogenaamde Heilige Oorlogen, of Kruistochten, geen gering aandeel hebben, worden op een gispenden en steekeligen trant behandeld. Dan, laaten wy, om een voorbeeld van de Schryf- en Denkwyze deezes Vervolgs aan te bieden, ons, als 't meest op zichzelven staande, bepaalen tot de opgave | |
[pagina 316]
| |
van den voornaamen inhoud der Algemeene Aanmerkingen op het eerste Tydperk. ‘Na tot dus verre de Opperhoofden des Frankischen Volks ten tooneele geleid te hebben, moeten wy de onregtvaardigheid niet bezitten, om het gros deezer Natie te vergeeten. - Ik wil zeggen, om het geheel, waar van wy eenige afzonderlyke deelen beschouwd hebben, niet mede in aanmerking te neemen. Over 't algemeen moet men de Franken van het Tydperk, dat wy doorloopen hebben, als van een zeer onrustigen en oorlogzugtigen aart beschouwen. De eer, die men aan de zegenpraalen hegtede; de gemaklykheid, waar mede men zich vyanden maakte, die men te vuur en zwaard mogt aanvallen, en wier tegenstand misdaad genoeg was, waarom men hun billyk mogt verdelgen; de voordeelen, die men als krygsman kon behaalen, en de ruwheid van zeden en vooroordeelen, die vermaak en glorie in 't bloedvergieten stelden, waren sterke dryfveeren voor een woelziek en ligt aangevuurd Volk, om telkens de vernielende wapenen in de hand te neemen. - Iets, dat naderhand te noodzaaklyker werd, om dat zy, van alle kanten de rust verstoorende, de rust niet vinden konden, waar door de onrust van den gestadigen kryg eene gewoonte voor hen werd, die versterkt werd door de aanvallen van de menigvuldige Vyanden, die, zo dikwyls zy konden, den kans waarnamen, om de beledigende Franken op den huid te komen. Hoe kwalyk de Vryheid ook begreepen mogt worden, zy was het echter, die door de Franken, by alle gelegenheden, werd voorgestaan. Zulks blykt, al vroeg, in het huishoudelyk bestuur der Celten, waar uit zy hunnen oorsprong namen. In deeze groote Volksvergaderingen, die meestal uit Krygsluiden bestonden, om dat, in deeze oorlogzugtige tyden, elk waar Vaderlander vast een Krygsman was, en deezen ook het meest de Maatschappy van dienst waren, verkoos men den bekwaamen en verdienstlyken Man, om het Opperbevel te voeren, en zette men den geenen af, die bevonden werd zulk een gewigtigen post, of het algemeen vertrouwen, onwaardig te zyn. De verkleefdheid aan den Bewindhebber, die het Volk, om zo te spreeken, zelf geschaapen had, was ook ongemeen groot, wanneer hy aan de algemeene verwagting beantwoordde. 't Was minder een eer dan een pligt, om voor | |
[pagina 317]
| |
zulk een geliefd Bestuurder, des noods, het leeven te laaten, en dergelyk eene zugt kon niet missen Helden te formeeren, wier grondbeginzels niet dulden konden, om hunne aanvoerders anders dan door den dood te ontvallen. In deeze Vergaderingen, waar de Raadpleegers gewapend verscheenen, was alle dwang eene zo verschriklyke zaak, dat men liever met bloedstorting, dan met eene laffe onderwerping, verkoos te eindigen. Zelden stelde men iets vast, waarvan men algemeen de nuttigheid niet begreep. Het veld van Mars, in Vrankryk, (dus geheeten, om dat men in Maart dergelyke Vergaderingen gewoon was in het veld te houden,) strekte veelmaalen hier ten getuigen van. Dan, deeze Vergaderingen bragten hun nut voort, zo lang zy uit een maatig getal leden bestonden, en welke leden geene omslagtige Staatkunde hadden. De Vryheid van eene Maatschappy is grooter, wanneer zy uit weinige, dan wanneer zy uit veele, leden bestaat. De mensch, op zich zelven geheel en alleen staande, (ware zyn stand mogelyk,) zou de onbepaaldste Vryheid bezitten: zo dra echter begeeft hy zich niet in 't gezelschap van een tweeden, of hy moet iets van zyne Vryheid afstaan aan zynen Medgezel, wiens Vryheid hy ook eerbiedigen moet. Vereenigen deeze twee zich weder met anderen, de gedeeltlyke afstanden hunner Vryheid vermenigvuldigen, en houden niet op te vermenigvuldigen, zo lang hun gezelschap aangroeit. Dus ging het ook met de oude Volksvergaderingen. Toen zy uit een ontzaglyk aantal begonnen te bestaan, moesten zy, of byster lang duuren, eer elk zyne belangen en gedagten gezegd hadt; en dergelyk eene uitgerekte byeenkomst streed met het ongeduld en de drift van de grootste hoop, of met de omstandigheden van plaats en tyd - of zy moesten door eenige weinigen vry willekeurig bestuurd worden, of in eene deerlyke verwarring geraaken. De noodzaaklykheid vernietigde dus een zeer groot deel van de Frankische Volksvryheid. Den Aanzienlyken en Ryken ontbrak het aan geene middelen om zich te doen gelden, en eindelyk de Volksregten aan zich te trekken. Het Volk, steeds verward, steeds oneens met zichzelven, steeds 'er op uit om zich te laaten misleiden, was tegen de vereenigde magt en list der Grooten niet opgewassen, en gaf verder alles aan zyne Overwel- | |
[pagina 318]
| |
digers over, wat het zaaklyke betrof, en stelde zich met de ydele klank der verlooren Vryheid en Rechten te vreden. Dus pronkten de Wetten der Franken nog lange met deeze grootsche woorden, met de toestemming des volks. Intusschen is het zeker, dat 'er een menigte van Wetten te voorschyn kwam, waar van het Volk niets wist, alvoorens het 'er deeze uitdrukking in las. De Koninglyke Magt werd dus schielyk gebooren. Veele omstandigheden liepen 'er zamen om die te bevestigen en beminnelyk te maaken! - Men heeft echter weinig beminnelykheid gevonden, zal men zeggen, in de Koningen, die wy hier beschreeven vinden! - 't Is waar; doch wy, die dus oordeelen, bezitten eenen geheel anderen smaak! - Waren de Vorsten van dien tyd ruw en woest, het Volk was het niet minder. Een zagte geaartheid deedt den Stam van clovis van den throon vallen. De Wetten van een Volk zyn, in zeker opzigt, een groot kenmerk eener Natie. Onder de Franken van den tyd dien wy beschouwd hebben, duiden dezelve, wel is waar, eenvoudigheid en eene zekere maat van opregtheid aan, maar ook teffens woestheid, onkunde en byster schadelyke vooroordeelen. De Bloedverwant wreekte den vermoorden, of verdroeg zich met den Moordenaar, terwyl de Wet in dit opzigt geheel stom was. Het Tweegevegt werd bevolen, ingevalle gerechtlyke bewyzen ontbreeken mogten. De grond, hier voor, was de valsche opvatting, dat de Rechtvaardigheid steeds zegepraalde, en dat God, door een wonderdaadige tusschenkomst, de schuld openbaarde, door den schuldigen te doen bezwyken voor de kragten van zyn Bestryder. Zonderling is de reden, die gondebaut, (omtrent het einde der vyfde Eeuwe) Koning der Bourgondiers, van de wettigheid der Tweegevegten geeft. Wy, zegt hy, stellen dezelve vast, ten einde onze Onderdaanen niet meer eeden zouden doen over duistere stukken, noch zich aan meineedigheid schuldig maaken omtrent gevallen, welke zy volstrekt zeker weeten. De Vuur- Water- Kruis- en andere Proeven, (om de onschuld aan den dag te leggen,) welken door burgerlyk en kerklyk gezag gestaafd waren, en waarop het | |
[pagina 319]
| |
Volk dwaas genoeg was, de uitspraak hunner zaaken, met een heiligen eerbied, te laaten aankomen, bewyzen insgelyks de geringe vorderingen van het gezond verstand, en de reuzenstappen van bygeloof en domme woestheid, zo wel in de Tempels en Gerichtshoven, als in de hutten der armen. Daar soortgelyke wreede middelen gebezigd werden door de Bedienaars van den Godsdienst zelf, kan men onmogelyk zich een groot denkbeeld vormen van de Leerstukken des toenmaals aangenomen Godsdiensts. 't Is waar, de Franken noemden zich Christenen; maar met welk een medelydend oog moet men deeze Belyders van de verheevene Leer van jesus beschouwen, die, oneindige maalen zyn naam uitspreekende, byna nooit iets anders deeden dan het tegendeel van 't geen hy geboden hadt! De Geestlyken scheenen de waereld met geen ander oogmerk te verzaaken, en 'er dapper tegen uit te vaaren, dan om 'er te onverhinderder en ruimer genot van te hebben. De Geschiedenis brandmerkt hunne onmaatige heerschzugt, waarvan Rome het middelpunt was. Van daar verdoemde de knegt der knegten de Heeren en Meesters der aarde! Van daar gingen die zwermen van geschooren en ongeschooren zendelingen uit, die zich allerwegen in Staatszaaken mengden, en alle Landen, die geen hulde aan Rome deeden, in beroering, en op den rand van hun verderf, bragten! 't Viel den Geestlyken niet moeilyk, om, volstrekt over de zielen heerschende, de lichaamen naar welgevallen te doen bukken. De kunstjes, ten deezen oogmerke in 't werk gesteld, moesten menigvuldig zyn. Men moest het Volk dom en bygeloovig houden! Men moest het met heilige bedriegeryen en kerklyke klugten om den tuin leiden! Met één woord, men moest de groote bedoeling van alle Maatschappyen, het geluk van allen, steeds tegenkanten, en op allerlei wyzen verydelen!’ |
|