nen, en ons op hetzelve ten uitersten te doen verlieven.’ De nutte leering en stigting, in het onderwerp, hoe gemeenzaam ook, in den trant, op welken Paulus hetzelve behandelt, opgeslooten, is eene verdere reden ter aanpryzinge van deezen Brief; gelyk eindelyk ook, het menigvuldige, 't welk deeze Brief inhoudt, ten betooge van de kragt des Euangeliums, tot bevorderinge van waare zaligheid. Voldoende redenen waren deeze, dat de Eerw. takens zich zelven de taak opleide, om deezen Brief, in eenige agtervolgende Leerredenen, (zy zyn vyf in getal) voor zyne Gemeente te verklaaren; wy voegen 'er nevens, de wyze van uitvoeringe in aanmerking genomen zynde, om dezelve door den druk gemeen te maaken. In het geheel beloop toont zyn Eerw. een man te zyn, die zyn onderwerp volkomen meester is. Zonder verveelende langwyligheid, ontvouwt hy den inhoud en de meening des Briefs; doet de opmerking zich bepaalen tot het karaktermaatige der persoonen en voorvallen, daar in vermeld; en leidt, telkens, uit het verhandelde, nutte
gevolgen af, die, met zeer veel ernst en aandrang, op de verbetering van hart en zeden worden toegepast. Dit alles wordt omkleed met eenen styl, het onderwerp waardig, hoewel, naar het ons voorkomt, zomwylen, een weinig te naby aan het zwellende, of windrige, grenzende.
Tot eene proeve bepaalen wy ons thans by eenige trekken van het karakter van Paulus, door den Heer takens ontleend, uit de wyze, op welke Paulus het pleit voor Onesimus by Filemon voortzet en voldingt. Hy bewondert daarin de bescheidenheid, - het Christelyk hart, - en het wys beleid, des Apostels.
‘Wie is bescheidener (dus schryft zyn Eerw.) dan Paullus? Hoe beschaafd, hoe wellevend! Hy vindt nodig zich voor Onesimus borg te stellen; maar hy wil hierdoor Filémon niet beledigen. Van ter zyde brengt hy hem daarin onder het oog, dat hy niet volstrekt dacht, dat hy de betaaling van hem afëischen zoude. - En zyn besluit vs. 21. waar drukte zich ooit de waare wellevenheid verplichtender uit: “Ik maak staat op uwe gehoorzaamheid, weetende, dat gy zelfs doen zult boven het geen ik zegge.” Niets laags, niets kruipends, zal de vitzucht in deeze woorden ontdekken; terwyl tevens de vriend der welluidenheid ze zoo beschaafd moet heeten, als men immer van den best opgevoeden man hooren zou.