der uit te laaten. Liever willen wy nog de Aanmerkingen van den Heere klinkenberg, op eene of andere moeilyke plaats, aan onze Lezers mededeelen, en wy kiezen daar toe Hebr. X: 26.
De Uitbreiding van deze plaats luidt aldus: ‘Want so wy willens, tegen ons beter weten aen, sondigen, en, tegen de overtuiging van onze harten aen, het Christendom verzaken, na dat wy de kennisse der waerheyt ontfangen hebben, na dat wy niet alleen in de leer van het Euangelie onderwezen zyn, maer ook, door een behoorlyk onderzoek der bewyzen, van hare waerheid, in onse harten, volkomen zyn overtuigd geworden, so en blyft daer geen slachtoffer meer over voor de sonden, dan is onse misdaed so afschuwelyk, dat wy gene vergeving te wachten hebben. (verg. 1 Sam. Ill: 14.)’
En wy vinden hier by de volgende Aantekening: ‘Heeft de Apostel hier het oog, op de zonde tegen den Heiligen Geest, welke, volgens 's Heilands uitspraek, niet zal vergeven worden, noch in deze noch in de toekomende eeuw? (vergel. Matth. XII: 32.) - Geenszins. De zonde tegen den Heiligen Geest was van eenen geheel anderen aert; deze bestondt in de boosaertigheid der Pharizeeuwen, die de wonderen van den Heer jesus, welke Hy, door de kracht van zyne eeuwige Godheid, verrichtte, aen Beëlzebub toeschreven; zy werdt, derhalven, bepaeldelyk op dien tyd begaen, wanneer de Heiland wonderen op aerde verrichtte, en kan daerom, in volgende tyden, gene plaets hebben. (vergel. XVIII Deels p. 232-).
Blyvt 'er dan, voor ieder eenen, die wiliens zondigt, geen slachtöffer over, en kan iemand, die, tegen zyn beter weten aen, gezondigt heeft, nimmer op vergeving hopen? Deze is de mening in het geheel niet: het bloed van jesus christus, den Zoon van God, reinigt ons van alle zonden. (vergel. 1 Joh. I: 7.) Heeft iemand ooit willens, tegen zyn licht en beter weten, gezondigt, het was althans petrus, toen hy zynen Goddelyken Meester verlochende, en evenwel heeft hy genade gevonden.
De Apostel heeft hier het oog op eene bepaelde zonde, welke bedreven werdt door bepaelde personen, door Joden namelyk, die belydenis gedaen hadden van het Christendom, in bepaelde omstandigheden, na dat zy