Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 277]
| |
Sakontala, of de beslissende Ring, een Indiaansch Schouwspel van Kalidas,oorspronglyk geschreeven in de oude Sanskritische en Prakitische taal; met ophelderingen van G. Forster.Te Haarlem by A. Loosjes, Pz. 1792. Behalven het Voorberigt, 198 bl. in gr. 8vo.In de daad een alleraangenaamst geschenk voor Liefhebbers van schoone Kunsten en fraaije Letteren! Een Indiaansch Schouwspel, reeds ouder dan onze jaartelling, en vol van de uitgezochtste schoonheden! Wy hebben hetzelve eigenlyk te danken aan den beroemden Heer william jones, Schryver van den Commentarius de Poësi Asiatica, en andere uitstekende Werken, en Stichter van de Asiatische Maatschappy. Deze haalde het uit de duisternis te voorschyn, zettede het eerst woord voor woord in het Latyn over (welke taal hy zegt der Sanskritische zoo zeer gelyk te zyn, dat zy zich veel beter dan eenige andere tot zulk eene overzerting schikt), vertaalde het daar uit weder woordelyk in het Engelsch, en benam eindelyk aan zyne overzetting dat onnatuurlyke styve, zonder ergens eene wezendlyke uitdrukking by of af te doen. De Heer forster heeft het in 't Hoogduitsch vertaald, en 'er ophelderende aanmerkingen bygevoegd, waar van de Nederduitsche Overzetter eenige weinige heeft overgenomen. Het Stuk is zeer onregelmaatig, 'er is geene éénheid van tyd of plaats in, en het is, vooral op het laatst, doorweven met gedrochtelyke verdichtzels uit het oud Mythologisch Systema van Indiën ontleend. Wy ontslaan ons daarom ook van de moeite, om aan onze Lezers eene opgave van den inhoud of eene ontleding van het geheel, mede te deelen. Men moet dit Stuk niet lezen om de houding of inrigting van het geheel, maar men moet het lezen, en bestuderen zelfs, om de menigvuldige schoonheden, die overal door hetzelve verspreid zyn, uit de afzonderlyke deelen op te zamelen, te genieten, en zich ten nutte te maaken. Om den Lezer eenigermaate den aart dezer schoonheden te doen kennen, zullen wy eenige trekken asschryven uit dat toneel, waar in sakontala, na het hof van den Koning duschmanta, aan wien zy verloofd was, zullende vertrekken, in gezelschap van gautami, eene oude Kluizenaares, en van twee Braminen, sarngarawa en saraduata. een teder asscheid neem van haaren Pleegvader, den heiligen kanna, en van haare jonget Speelgenooten anasuya en priyamwada.
kanna.
Hoort gy boomen van dit heilig woud! gy boomen, in welke de Woud-godinnen woonen! hoort en verkondigt het, dat | |
[pagina 278]
| |
sakontala naar het paleis haares Echtgenoots vertrekt: zy, die, schoon zy dorst had, niet dronk, voor gy bevochtigd waart; zy, die uit liefde voor u geen uwer frische bladen afplukte, hoe gaarne zy haare hairlokken daar mede had opgesierd; die haare grootste vreugde in het jaargety vond, dat u met bloemen doet pronken.
choor der onzigtbaare woud-nimphen.
Geluk verzelle haar, op haar weg! hartverkwikkende windjes strooien welriekend stof, van kostelyke bloemen, tot streelend genot, rondom haar! vyvers van helder water, door groene Lotos-bladeren overdekt, verkwikken haar, waar zy wandelt! dat lommerryke takken haar overal bedekken voor de zengende straalen der zon! (alles luistert, verwonderd.)
sarngarawa.
Was dit de stem van den KokilaGa naar voetnoot(*), die onze Sakontala eene gelukkige reize wenscht? of zongen de Nimphen, die vermaagschapt zyn met de vroome bewoonders van dit bosch, dien harmonischen vogel na? en maakten zy zyn groet tot den haaren?
gautami.
De Woud Godinnen! myne Dochter! die haare nabuuren, de Kluizenaars, beminnen, hebben u geluk gewenscht; uwe eerbiedvolle dank komt haar toe.
(Sakontala gaat in 't rond, en neigt zich tegen de Nimphen.)
sakontala, (ter zyde tot Priyamwada.)
Osschoon de gedachte, van mynen wederhelft te zien, my verrukt, nochtans ontzinkt my de moed, daar ik dit bosch, de schuilplaats myner jonkheid, zal verlaten; myne krachten bezwyken.
priyamwada.
Gy klaagt niet alleen! ziet het bosch zelf treurt, nu het uur des asscheids genaakt. De Gazelle herkauwt niet meer van 't verzamelde Kussagras; de Paauwin danst niet meer op het veld; de Planten van het woud laaten haare bleeke bladeren ter aarde zinken; haare kracht en haare schoonheid verwelken. | |
[pagina 279]
| |
sakontala.
Sta my toe, eerwaardige Vader! deze Madhawi-strulk, wiens roode bloemen het bosch doen gloeien, aan te spreeken!
kanna.
Myn kind, uwe liefde voor dit gewas is my bekend.
sakontala, (omvat de plant.)
ô Schitterendste der slingerende planten! ontfang myne laatste omarming! beantwoord die met uwe buigzaame takken: van dezen dag af ben ik, in weerwil der ruimte die my van u asscheid, toch de uwe; zie, ô myne geliefde Vader! zie deze plant aan, als myn ander ik.
kanna.
Uwe beminnelykheid, myn dierbaar kind! heeft u eenen wederhelft gegeven, die u gelyk is. Lang heeft myn hart, om uwent wil, dezen wensch boven alle andere wenschen gevoed. Thans, daar myne zorg voor uwe verbintenis geëindigd is, wil ik uwe lievelingsplant met baaren Bruidegom Amra vereenigen; die in haare nabyheid welriekende geuren verbreid. - Trek gy nu heen, myn kind, en volbreng uwe reize.
sakontala (nadert de beide Meisjes.)
Tedere Vriendinnen! deze Madhawi-struik zy een kostbaar onderpand in uwe handen.
anusuya en priyamwada.
Ach! myne Vriendin! en onder wier bescherming blyven wy? (beide weenende.)
kanna.
Traanen zyn ydel, Anusuya! uwe moed moest haar versterken, en gy maakt haar weekhartiger door uwe traanen. (zy gaan alle voorwaards.)
sakontala.
Myn Vader! gy ziet gindsch die zwangere Antelope, die door haaren zwaaren last zoo langzaam voortgaat; wanneer zy van dien last zal ontslagen zyn, zult gy my dan die vrolyke boodschap met een berigt van haar welstand toezenden? - Ach! vergeet dit toch niet. | |
[pagina 280]
| |
kanna.
Neen, myn lievel ik zal het niet vergeeten.
sakontala (gaat vooraan, en houd dan weer stil.)
Ach, wat is het, dat de zoom van myn kloed vasthoud, en my te rug trekt! (zy ziet om)
kanna.
Het is die Rheewelp, uw aangenomen voedsterling, wiens lippen, wanneer zy door het scherpe Kussagras gewond waren, gy zoo dikwils met genezende Sesam oly bestreekt; dat gy zoo dikwils met een handvol Syamaka-korrels voedde: het wil de voetstappen van zyne beschermster niet verlaaten.
sakontala.
Wat weent gy, teder schepseltje! over my, die ons gemeenschappelyk woonoord verlaaten moet? Hoe zorgvuldig heb ik u opgevoed, na dat gy kort na uwe geboorte uwe moeder verloort. Even als ik, zal myn Pleegvader, nu wy scheiden, u beschutten met zorgvuldige goedheid: keer te rug, arm schepsel, te rug, - wy moeten scheiden! (zy breekt in traanen uit.)
kanna.
Uw traanen, myn kind, passen by uw voornemen niet. Wy zullen elkander weerzien. Vat moed. Trek den regten weg, die voor u ligt, op en volg hem, - wanneer de zwellende traanen door uwe schoone ooghairen loeren, - weêrhou dan hunnen vryen vloed met een vasten moed. Op uwe wandelpaden door dit leven, waar de weg nu hoog, dan diep, en het regte pad zelden kennelyk, is, zal zeker het spoor uwer voetstappen niet altyd effen zyn, maar de deugd zal u altyd in een regte lyn voorwaards stieren. |
|