schouwd hadden, zoud gy het dan wel gekocht hebben? Als dezen u van jongs of aan hadden voorgepraat, dat Christus een bedrieger geweest was, dat hy het offeren en de besnydenis, schoon door God ingesteld, had asgeschaft, zoud gy dan Christus nu wel voor Gods Zoon houden?
A. Dat is zeer onwaarschynlyk.
L. Zou het wel billyk zyn, als iemand u daarom bespottede?
A. Neen, lieve Vader! dat zou niet billyk zyn. Ach! ik zie nu wel, dat ik den Jood onheusch behandeld hebbe.
L. Dat is my lief. Maar wenschte gy wel, dat de Jood een Christen wierd?
A. Van ganscher harten! ja ik weet niet wat ik wel zou willen geven dat ik hem bekeren kon.
L. Dat zou moeilyk gaan. Een mensch, by wien de doling zo diep geworteld is, laat zich bezwaarlyk daar van afbrengen. Maar, als gy dan der Joden bekering wenscht, zoud gy dan die wel willen verhinderen?
A. Vooral en vooral niet.
L. Zoo moet gy dan ook alles vermyden, wat hun afkeer tegen de Christenen kan doen toenemen.
A. Zekerlyk.
L. En als gy den Jood dan Spek in den zak steekt....
A. Ach! Vaderlief! vergeef het my! ik zie - ik zie - dat ik onrecht gedaan hebbe. Ik hebbe den goeden Jood niet alleen beledigd, maar ook zyne bekering verhinderd.
L. Maar, daar gy dit nu erkent, dat gy den Jood beledigd hebt, wat wilt gy dan nu wel doen?
A. Ik moet hem om vergiffenis verzoeken.
L. Goed! zal ik den Joed dan laten weerom roepen?
A. Ja, ja, Vader! doe dat. Het zal my aangenaam zyn, dat ik hem myn' misslag belyde.
Hierop liet Leander den Jood roepen. Adolf kuste hem de hand, bad hem, met blykbaar leedwezen, dat hy hem zynen moedwil wilde vergeven, en beloofde, dat hy van zyn leven geen Jood meer kwellen zou.
Leander sprak nog meer met den man, en verzocht, dat hy deze belediging niet aan hem, maar aan het onverstand van zyn kind, zou toeschryven. Ware Christenen plegen nimmer iemand in zynen Godsdienst te kwellen, want Christus, in wien zy geloven, heeft hen geleerd, dat men alle menschen moet liefhebben gelyk zich zelven.
Deze onverwachte grootmoedigheid trof den Jood by uitstek. Hy werd wel geen Christen; maar kreeg doch veel groter achting voor de Christenen, en ging veel bescheidener met hen om, dan te voren.’