Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis des Joodschen Volks. (voor denkende Leezers van den Bybel) Iste Deel. Van abraham tot den dood van David.Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1792. In gr. 8vo. 322 bl.De zonderlinge Tusschenvoeging op den Tytel deezes Werks, (voor denkende Leezers van den Bybel) moet elk in 't oog vallen, en, in deeze Geschiedenis des Joodschen Volks, iets doen verwagten, 't welk meer dan gemeen is, of by het gros der Verklaarderen van dit gedeelte des Bybels voorkomt, die men zeker bekennen moet zelve niet veel gedagt, noch voor denkenden geschreeven te hebben: eene stelling, die wy overtollig agten te bewyzen: daar geheele planken, vol dikke Boe- | |
[pagina 246]
| |
ken, in een kas met Godgeleerde Schryvers, daar van de onwederspreekbaarste blyken opleveren. De groote Vraag is, of de Opsteller van dit Werk aan die door hem zelve gemaakte uitzondering, welke hem zo zeer tot eere kan strekken, en aan zynen arbeid eene heerlyke waarde byzetten, beantwoordt. Laaten wy hooren, wat hy, in zyne zeer korte Voorreden, zelve zegt. ‘Niet,’ schryft hy, ‘voor eigenlyke Geleerden, maar voor zodanigen, welke zich nopens de Lotgevallen des Joodschen Volks, tot op de laatste verwoesting van Jerusalem, nader willen onderregten, en by het leezen der Historische Boeken des H. Schrift, inzonderheid van die des Ouden Testaments, een Leidsman wenschen te hebben, welke hen het overzien van het Geheel gemaklyk maaken, en, by verscheide Geschiedenissen, alwaar zich zwaarigheden van menigerlei natuur opdoen, licht kan geeven, stelde ik deeze Geschiedenis op. Nieuwe ontdekkingen moet men, derhalven, ook in dit Boek niet zoeken; my was het genoeg, van 't geen ik buiten de eerste bronnen, in grootere en kleindere nieuwe Schriften, op de Joodsche Geschiedenis betrekking hebbende, vond, een naauwkeurig en onzydig gebruik te maaken. - Daar alleen, waar ik in dit of dat opzigt by en onder het leezen niet voldaan was, waagde ik het de gevolgen myner eigene onderzoekingen voor te draagen - Verre van te waanen, dat myn werk volmaakt is, zal ik veelëer elke gegronde onderregting gaarne en dankbaar aanneemen: die zal gewin zyn voor de waarheid, en deeze alleen, niet myn gevoelen, is my dierbaar en heilig. Voor 't overige bedanke ik de zo waardige Geleerden, uit wier Schriften ik, geduurende de bewerking deezer Geschiedenis, zo veel goeds heb geleerd. Dat ik ze niet altyd by naame heb genoemd, wanneer ik myn zegel aan hun gevoelen hing. zal my hoop ik tot geen verwyt verstrekken, dewyl ik Geschiedenis, niet Letterkunde, wilde schryven. En nu heb ik 'er niets verder by te voegen, dan den hartlyken wensch, dat dit myn Werk ten minsten iets ter vermindering van zo veele buitenspoorige vooroordeelen tegen den Bybel, ter bevestiging in den Godsdienst en de Deugd, en ter bevordering van dezelve, moge toebrengen.’ Met weinige woorden ontvouwt dus de onbekende Schryver den aanleg, zyn werkwyze, en oogmerk. In de daad, het Eerste Deel, 't geen wy doorleezen hebben, wyst | |
[pagina 247]
| |
alleszins uit, dat de Opsteller gemeenzaam is met, en doorbedreeven in, de beste en nieuwste Uitleggeren der Heilige Bladeren. - Hunne opgeklaarde denkbeelden mengt hy, op eene ongedwongene wyze, in het Verhaal in, of, indien ze zich daar in niet laaten vlegten, neemt hy de toevlugt tot Aantekeningen, die noch veelvuldig, noch lang, zyn. Van abraham, den Stamvader des Joodschen Volks, tot den Dood van david, loopt de Geschiedenis, in dit Deel, aaneengeschakeld en onafgebrooken, voort. Aaneengeschakeld en Onafgebrooken schryven wy, met voordagt: dewyl het geheele Boekdeel, zonder eenige Afscheidingen te maaken, een doorloopend Verhaal bevat. Welke reden de Opsteller gehad hebbe, om die schryfwyze te verkiezen, en, op voeglyke rustplaatzen, geene Afdeelingen te maaken, begrypen wy niet. Het zou hem gemaklyk gevallen, en den Leezeren niet onaangenaam geweest, zyn, hadt hy zulks gedaan. Kleine snipperingen, wy staan het toe, verwekten zeker in een Werk, 't geen, in zo klein een beslag, zo veel bevat, een misstand; doch grootere Afdeelingen, die b.v. de Aardsvaders van elkander scheiden, moses, josua, en de Regteren, op zich zelven deeden staan, tusschen saul en david eene afperking zetten; waren met den aart deezes Werks zeer wel bestaanbaar. De voordragt der Geschiedenisse is zeer geregeld, de styl gepast aan het onderwerp, de gewigtigste gevallen staan op den voorgrond, de min gewigtige in 't verschiet, herhaalingen zyn vermyd, en wat tot de Geschiedenis eigenlyk niet behoort is overgeslaagen. Weshalven men, in een kort begrip, zonder dor- en droogheid, hier reeds zo bekende Geschiedenissen, met genoegen, konne leezen. - Bovenal maakt hy zyn werk, om, in 't voorbygaan, op eene ongedwongene wyze, moeilyke plaatzen op te lossen, en tegenwerpingen af te weeren; zich doorgaans, op eene voeglyke wyze, bedienende van het Spraakgebruik en de Zeden der Oosterlingen; terwyl hy, met eigenaartige kleuren, de Characters der voornaamste Persoonadien schetst, en algemeene verkeerde opvattingen te keer gaat. In veele opzigten mag hy gezegd worden voor denkende Leezers van den Bybel geschreeven te hebben; niet denkenden zullen niet zelden grond waanen te vinden om hem als te vry te wraaken; schoon hy geenszins behoore tot het aantal der zodanigen, die | |
[pagina 248]
| |
de vryheid van denken, in de uitlegging der Schriftuure, misbruiken. Hy moge alles, wat men voor Bovennatuurlyk en Wonderdaadig houdt, niet als zodanig aanmerken, en zo veel mogelyk eene natuurlyke oplossing aan de gevallen geeven, hy is verre van het Bovennatuurlyke en Wonderdaadige geheel te verbannen. Ons is in 't ooge geloopen, hoe de Schryver de veelvuldige verschyning van Engelen merkiyk vermindert, en door dezelve menschlyke Boden verstaat. By de ontmoeting van melchisedek, vinden wy deeze Aantekening: ‘Melchisedek wordt een Priester des allerhoogsten Gods genoemd; (genes. XIV:18.) des moeten, ten dien tyde, nog waare aanbidders van God in Canaän hier en daar geweest zyn, wien mogelyk God zig insgelyks openbaarde, en welke hy zomwylen gebruikte, om zyne bevelen aan abraham en anderen over te brengen. - Engel betekent in 't algemeen een Bode, en men moet 'er niet altoos Engelen door verstaan.’ - By de verschyning der drie Engelen, of Mannen, aan abraham, geeft hy als eene bedenking op: ‘Het strydt met het oogmerk van dit Boek, my met de aanvoering en beoordeeling der gevoelens van veele Geleerden over deeze Gebeurtenis in te laaten. Slechts één schynt my aanneemelyk, en een nader onderzoek waardig, te zyn. Waren naamlyk deeze Reizigers niet veelligt Priesters, en, zo wel als abraham en melchisedek, Dienaars van den eenigen God, aan welken het Opperweezen zig geopenbaard hadt? Het is zo; een hunner, die zig zeker, door de kleeding, of eenig ander teken, van de anderen zal onderscheiden hebben, en dien abraham by voorrang behandelde, sprak als God zelfs; doch het is bekend, dat deeze wyze van spreeken, veelal, den van God gezonden Propheeten eigen was. - De gewoone meening is: het was God met twee Engelen.’ - Omtrent de verschyning des Engels aan moses, by den brandenden Braambosch, stelt hy zyne gedagten dus voor: ‘Moses, zig met zyn Vee in den omtrek van den berg Horeb bevindende, zag eensklaps, op eenigen afftand, een bosch, het welk hem toescheen in vlam te staan, en evenwel niet verteerd te worden. Vuur was het zinnebeeld der Godheid: want by vuur, en het schynzel des lichts, dagt de gryze Oudheid aan God. Naar alle gedagten sloeg voor zyne oogen de blixem in een | |
[pagina 249]
| |
Doornbosch, en de slag was niet hard.’ En voegt 'er deeze Aantekening by: ‘Zeer waarschynlyk is deeze verklaaring der Geleerden, als naar welke ook menige omstandigheid, by voorbeeld, moses bezwaarde spraak, uitgelegd kan worden. Engel betekent dikwyls dat geen, waar door God zyne tegenwoordigheid te kennen geeft.’ - Om nog maar één voorbeeld by te brengen; van de Pest, door david uit de voorgestelde straffen gekozen, spreekende, voegt hy 'er deeze Opheldering nevens: ‘Dit uitbreeken van de Pest by den Dorschvloer van Aravna, is 2 sam. XXIV: 16, op de Oostersche wyze uitgedrukt. Daar staat: de Engel des Heeren nu was by den Dorschvloer van Aravna. Dat is: de Pest berstte daar uit: want in het Oude Testament worden Ziekten, enz. menigmaalen Boden, of Engelen Gods, zinnebeeldig, genoemd. Toen nu david hem zag (vers 17.) dat is, toen david hoorde, en zag, dat de Pest hier uitgeborsten was, bad hy God om afwending van dezelve.’ Tusschen beiden neemt de Schryver te meermaalen de gelegenheid waar, om valsche en algemeen heerschende begrippen tegen te gaan. Van den glans, die van moses aangezigt afstraalde, gesprooken, en de oorzaak van de begeerte der Jooden, dat hy denzelven zou bedekken, ontvouwd hebbende, vaart hy voort: ‘Ik kan niet voorby hier den oorsprong der buitenspoorige afbeelding aan te haalen, naar welke moses met twee hoornen wordt verbeeld. In den grondtext naamlyk staat van den glans, die moses omving, een woord, het welk zo wel een hoorn, als een lichtstraal, lichtglans, betekent. De Latynsche Overzetting koos, ongelukkig genoeg, de eerste betekenis; zettende over: zyn aangezigt was gehoornd. In de duistere eeuwen, toen kennis der Hebreeuwsche taal onder de onbekende dingen behoorde, en men, om zyne onkunde te bewimpelen, deeze Latynsche Overzetting met den grondtext gelyk stelde, geloofde men styf en sterk, dat moses gehoornd geweest was. Dit is de eigenlyke reden van die wanschapen wyze van voorstellen, dat men moses met schitterende hoornen op het hoofd afbeeld, en 'er zelfs boeken, over den Godsdienst geschreeven, mede meent op te schikken. Mogt tog eindelyk die tyd eens komen, dat men alle zodanige afbeeldingen, welke onkunde en bygeloovigheid vermeerderen, verbande!’ | |
[pagina 250]
| |
Om een voorbeeld te geeven van des Opstellers eigen oordeel over een byzonder stuk, diene 't geen hy wegens bileam optekent. Naa den voordragt der Gebeurtenisse, zo als wy ze geboekt vinden, zegt hy: ‘Wie zig, by deeze Geschiedenis, zo als ze thans verhaald is, gerust kan stellen, en 'er geene zwaarigheden by vindt, die doet wél, wanneer hy de volgende bladzyden overslaat - maar, wie dit niet kan doen, die leeze en beproeve. De Abt jerusalem merkt in zyne Betrachtungen aanGa naar voetnoot(*), dat moses hier een Volkszeggen aangenomen heeft. - Ik nu kan, noch, met zommigen, bileam voor den vuilsten Booswigt, maar voor een waar Propheet van Jehova, noch, met anderen, hem voor een valsch Propheet van een deugdzaam karacter, houden; maar, zo menigmaal als ik de Geschiedenis overdenke, dan is de uitkomst: bileam was een eerzugtig Dweeper, doch te gelyk een schrander en vernuftig man; dus in allen gevalle een valsch Propheet, geen deugdzaame, maar ook juist geen deugniet van den eersten rang. - Wie zoude gelooven, dat bileam niets van de Israëliten geweeten hebbe? Gewis, hy had veel van dit Volk gehoord! en deszelfs onlangs behaalde overwinningen op de Amoriten, Basaniten, en de bewooners van Arad, waren hem insgelyks ter ooren gekomen. Zoude hy mede niet de Gezandten, allereerst door balak aan hem afgezonden, volgens de wyze van dat slag van Menschen, waar toe hy behoorde, hebben uitgehoord? Zouden deezen dan niet alles met beangstheid hebben verhaald, wat ze maar van de Israëliten wisten, om hem daar door des te eerder, het gevaar zo dringend zynde, te beweegen om mede te reizen? Ik vinde niets, wat men daar tegen met grond zou kunnen inbrengen. Wist nu bileam dit, dan zag hy, als een schrander, oordeelkundig, man, aanstonds vooruit, dat de Canaäniten, al vereenigden zy zig alle zamen, niets tegen een Volk, onder de bescherming van een zo magtigen God staande, zouden uitregten kunnen. Uit dien hoofde maakte hy daadlyk een ontwerp, waar by zyne eer en zyn aanzien geenzins iets verliezen konden. Deezen Jehova, welken de Moabiten zo zeer ontzagen, maakte hy tot zyn ver- | |
[pagina 251]
| |
trouwden. Welk een aanzien moest hem dit niet alreeds te wege brengen! Maar te gelyk was hier door ook de weg alreeds gebaand tot eene goede verontschuldiging, wanneer hy balaks wenschen niet beantwoordde. Hy zendt de eerste bezending heen, onder het voorwendzel, Jehova hadde hem verboden om mede te reizen. Maar de regte oorzaak was, om dat hem die bezending niet aanzienlyk genoeg toescheen, en hy tyd wilde winnen, om het gemaakte ontwerp nog nader te overdenken; want dat zig balak daar door niet terstond zou laaten vergenoegen, maar veeleer op nieuw Gezandten zenden, zag hy vooruit. Balak, welke deszelfs karacter mogte kennenGa naar voetnoot(*), zond nu een nog aanzienlyker Gezandtschap, dan het eerste was, na hem toe, en terstond is ook bileam gereed om mede te reizen. Hy was overtuigd, dat, wanneer hy, by den toenmaaligen toestand van zaaken, den Israëliten het kwaade wilde wenschen, men hem naderhand voor een valsch Propheet zoude houden. Dus beslooten hebbende, den vreemden het goede te wenschen, maar evenwel balak daar door niet te onvrede tegen zig te maaken, stelt hy eene vooraf wél overdagte list te werk. Op de reis verwydert hy zig, onder eenig voorwendzel, van zyn gezelschap, en zig vervolgens by het zelve weder gevoegd hebbende, geeft hy voor, God hebbe wegens zyne reis berouw gehad, zyne Ezelin hebbe gesprooken, een Engel ware hem verscheenen, en hebbe hem gelast dat geen alleen te spreeken, wat hy hem zoude ingeeven. De Gezandten, met de grootte en waarde van hunnen Propheet dweepziek vooringenomen, geloofden hem gaarne, en nu, van alle kanten zig beveiligd ziende, konde hy den Israëliten, onbeschroomd, geluk en heil verkondigen. - Dit schynt my de natuurlykste wyze van voorstellen, raakende deeze Geschiedenis, te weezen.’ Gelukkig is de onbekende Schryver in het schetzen van Characters: wy zouden dat van lot overneemen, doch het is te breed; beter aan ons bestek beantwoordt, het geen hy van simson meldt. Diens bedryven en dood verhaald hebbende, vraagt hy: - ‘Stierf simson dus den dood van een Held, wreekende nog in zynen | |
[pagina 252]
| |
dood het onderdrukte Vaderland? - - Geen van beiden! Hy stierf niet als een Held; maar als een woedende; wreekte niet het Vaderland; maar, zo als hy zelf zeide, het verlies zyner beide oogen. Over 't algemeen vinde ik juist niet veel in deezen Man te pryzen. Wreedheid, wraakzugt, neiging tot wellust, trots op eigen sterkte, dit zyn als de voornaamste trekken van zyn karacter; en, of deeze trekken lof- dan berispenswaardig zyn, beslist zig zelf. Nogthans zyn 'er lofredenaars zyner daaden geweest, verdeedigers zyner bedryven - of mensch- en waarheid-liefde, godsdienstigheid, dan in de jeugd ingezogen wanbegrippen, uit hen spraken, wil ik daar laaten. Zelfs de Bybel verdedigt hem niet. De eenige groote daad was, toen hy zig van zyne eigene Volksgenooten liet binden, om dat hy bevondt, met welk een zwak Volk hy te doen hadt, en hen dan toonde, hoe ze zig hunne Vryheid, zo ze maar zelf wilden, heel ligt verschaffen konden. - De heerlykste aanleg vinden wy by hem, om een groot Man, en de bewondering van de Naakomelingschap, te worden; maar hy laat zyne talenten rusten, of hy besteed ze niet wél: dikwerf het geval van groote verstanden! Inmiddels moesten evenwel zyne buitenspoorigheden gelegenheid aan de hand geeven, om de vyanden der Israëliten in bedwang te houden, dezelve te vernederen, en de Natie voor eene geheele onderdrukking te bewaaren. En tot dat einde bediende zig Gods wysheid van hem.’ Niet talryk zyn de Aantekeningen des Overzetters, die zyne taak zeer wel heeft uitgevoerd; nu en dan egter maakt hy eene korte: een voorbeeld hier van zal onze Aankondiging van dit Eerste Deel besluiten. De Schryver, van de straffe over de Beth-semiten, die te nieuwsgierig ‘de Arke des Verbonds beschouwden, en openden,’ gesprooken, en gezegd hebbende, ‘zeventig van hen wierden, wegens de schending der schuldige eerbied, waarschynlyk door den blixem gedood,’ tekent daar op aan: ‘Daar staat wel 1 sam. XVI:19, hy sloeg van den Volke zeventig mannen (en) vyftig duizend mannen. Maar hier is eene schryffout, en zeventig is de egte leezing. Want, hoewel Beth Semes eene Leviten-Stad was, en de Leviten geene akkers hadden, des hier ook niet van de bewooners der Stad, maar van de geheele omliggende streek, gesprooken wordt, het getal is evenwel | |
[pagina 253]
| |
veel te groot: zelfs josephus weet slegts van zeventig menschen.’ - Dan de Overzetter laat 'er op volgen: ‘Het valt gemaklyk eene schryffout ergens te stellen; maar het is geen beweezen werk. Deeze vinding is, myns oordeels, hier nutloos. Van de Israëliten waren, naar het voorgaande, 34000 gedood; zouden 'er dan niet wel, te Asdod, Gath en Ekron, aan de byzondere kwaal, van de Philistynen 16000 menschen zyn gestorven? Dit aangenomen wordende, en de zeventig dooden te Beth-Semes, komt het getal uit van 500070; immers staat 'er, in 't algemeen: hy sloeg van den volke.’ |