Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet verloren Paradys. Het Engelsch gevolgd. Twee Stukjes. Te Zutphen by A. van Eldik, 1791. In 8vo. 270 bl.Schoon wy reeds twee Vertaalingen van miltons Paradys verlooren, in onze taale, bezitten, als een in Verzen van paludanus, en eene betere in Prosa van Dr. van zanten, verdient de Heer j.h. reisig, welke, als Vertaaler, het eerste deezer Stukjes aan den Wel Eerwaarden delprat, Walsch Predikant in 's Gravenhagen, heeft opgedragen, echter alle aanmoediging, om onze dichtlievende Landgenooten het uitmuntend schoon van milton verder te leeren kennen. Ondanks de bedenkingen, die men hier en daar op dit beroemd Heldendicht kan maaken, is het geheel toch zoo origineel, en zoo onderhoudend, dat het leveren eener juiste Vertaaling te gelyk eene weldaad is, die men onze Natie bewyst. Men zal niet verwagten, dat wy eene volledige schets of beöordeeling van dit Heldendicht mededeelen, nadien hetzelve, zo als wy zo even zeiden, reeds door twee Vertaalingen in ons Vaderland bekend is: en de geleerde addison zich boven dien heeft toegelegd, om hetzelve uitvoerig te beöordeelen, en, door verscheidene proeven, zyne Natie het naauwkeuriger te doen kennen; wordende deeze beöordeeling, (behalven het geen de taal van mil- | |
[pagina 228]
| |
ton betreft) in de XVII eerste Vertoogen van den Engelschen Spectator, door p. le clercq vertaald, gevonden. Intusschen verdient de Dichter van het Stuk nog wel eenige nadere kenschetsing, die wy hoopen dat de Heer reisig, by de voltooijing van het geheel, ook zal mededeelen, waar toe samuel johnson, in the life of milton, den weg heeft gewezen. Milton, bekend door zyne verdeediging van den dood van karel den Isten, door zyne verknogtheid aan cromwel, wiens Secretaris hy was, en door zynen twist met salmasius, Hoogleeraar te Leyden, over gemelde te rechtstelling; was een man, die veel geleezen, en zeer veel gezien had. De oudste Heldendichten van orpheus, homerus en virgilius, waren hem geheel eigen geworden; doch hy was niet minder doordrongen van alles wat hy in de Boeken van moses, en in de Profetische Schriften, ten opzichte van zyne stoffe, de val onzer eerste Voorouderen, gevonden hadt. De gelukzaligheden van Eden bragten hem waarschynlyk de vlakte van Enna te binnen, alwaar de verzamelplaatse der bloemen van proserpine was. Satan, die, zoo hy al niet, volgens dryden, de hoofdpersoon van dit Heldendicht is, evenwel in hetzelve op messias volgt: satan neemt zynen weg door de met elkander strydende Elementen, gelyk argo (by orpheus) tusschen de Cyanesche Rotsen; of gelyk ulysses (by homerus) tusschen de twee Draaikolken van Sicilien. Milton was niet minder bekend met de Dichtstukken der Italiaanen, wier taale hy, door eene reize in dat Land, volkomen verstond, als met de Mysteriën, of heilige Tooneelspelen van dien tyd; welke op de meeste Tooneelen van Europa, toenmaals, de geheimen van den Godsdienst, even zo belagchelyk als ernstig, voorstelden. De Hel van milton is daar door niets anders dan de Hel van tasso, maar zy is met veel stouter en sterker trekken geschilderd. Dan, dit stoute wordt merkelyk verzwakt door het belagchelyk denkbeeld van een Pandemonium, in het welk de Schaaren der Duivelen, op een zeker teken, zodanig van gedaante verauderen, dat zy, die nog korts de reuzen der aarde in grootte overtrossen, thans kleiner zyn dan de allerkleinste dwergen; zo dat de engste ruimte tallooze legioenen bevat. Niet minder ongerymd en onbevallig is de Episode der bloedschandige vereeniging van de Zonde en de Dood, welke als wezenlyke Persoonen spreeken en | |
[pagina 229]
| |
handelen. Ook de kryg der Engelen tegen de Duivelen is, in veele opzichten, berispenswaardig. Addison heeft aangemerkt, dat het onderwerp van dit Heldendicht voor de meeste Europesche Natiën van belang is, nadien de eerste Zonde hunner eerste Voorouderen, of de Erfzonde, hen allen raakt. Doch marmontel heeft onlangs, in het Vyfde Deel der Elemens de Literature, daar tegen beweerd; dat, door aan alle Natiën in 't algemeen van belang te zyn, dit Heldendicht voor geen ééne Natie, in 't byzonder, van belang is: weshalven het ook, by deszelfs eerste oorspronglyke uitgave, Ao. 1668, zo weinig begunstigers vondt, dat het geheel in vergeetenheid zoude geraakt zyn, indien steele, pope, addison, en andere Lieden, welken in staat waren om 'er over te oordeelen, niet goedgevonden hadden, om de schoonheden van dit Gedicht, welke boven den gezichtskring der meesten lagen, voor hen in het juiste licht te plaatsen; waarna het dan ook telkens is herdrukt geworden: en nu onlangs nog in Frankryk, zeer kostbaar, te gelyk met eene Fransche Vertaaling, is in 't licht gekomen. Om eene Proeve der Vertaalinge te geeven, kiezen wy den aanhef van den Vierden Zang, bevattende de uitmuntende Aanspraak van satan aan de Zon, die van alle kenners is bewonderd. ‘Waar is de waarschuwende stemme: Wee den Inwoonderen der aarde! welke hy, die de openbaring zag, toenmaals luide in den Hemel hoorde roepen, toen de draak na eene tweede nederlaag woedend nederkwam om wraak te neemen aan de menschen? Waar is zy; om onze eerste Ouderen, nog tydig van de nadering hunnes geheimen vyands gewaarschouwd, hem en zyne doodelyke strikken, gelukkig te doen ontvluchten? Want thans streek Satan vlammende van woede, nu nog als verzoeker, maar weldra als verschuldiger, neder, om aan den onschuldigen zwakken mensch zyn verlies van den eersten veldslag, en zyne vlucht tot den afgrond, te wreeken. Doch zonder zich te verheugen wegens zyne komst, van hoe verre ook, hoe verwegen, en zonder vreeze; zonder oorzaak om zich in zyne nadering te verblyden, begint hy zyne gruwzaame verzoeking; die thans naby baare geboorte in zynen rusteloozen boezem kookt, en als een duivelsch werktuig op hem zelven te rug | |
[pagina 230]
| |
slaat. Afgryzen en twyfeling verscheuren zyne ontroerde denkbeelden: overal is de grond voor hem een bruizende afgrond; en onvermogend om door verandering van plaats, zo min eenen voetstap van de hel, dan van zich zelven, te ontvluchten, draagt hy dezelve in zynen boezem, en rondsom zich heen. Thans wekt het geweeten de sluimerende Wanhoop, wekt de bittere gedachte aan dat geen wat hy was, wat hy is, en het ysselyker toekomende, dat hem verwacht; op vreesselyker wanbedryven moet een vreesselyker lyden volgen. Somtyds vestigt hy zyne gepynigde sombere blikken op Eden, hetwelk zo bevallig voor hem lag; somtyds op den hemel en de glansryke Zon, welke thans het toppunt van haaren middagstorenGa naar voetnoot(*) besteeg; dan in diepe herinnering borst hy in de volgende woorden uit: ô Gy, die met overtreffenden glans bekroond, gelyk de God dezer nieuwe Waereld van uwe alleenheersching neder ziet; op wiens gezicht alle de starren haare kleinere hoofden omhullen; tot u spreek ik, doch met geene vriendschaplyke stem, en voeg uwen naam daarby, ô Zon! om u te betuigen hoe zeer ik uwe straalen haat, die my herinneren uit welk eenen staat ik viel; hoe heerlyk ik eenmaal boven uwen kogel verheven was, tot dat hoogmoed, en nog erger, heerschzucht, my, strydende tegens den onwederstaanbaaren koning des hemels, in den afgrond stortten. Ach! waaröm beoorloogde ik hem? hy, die my tot de straalende hoogheid schiep, waarin ik geplaatst was, verdiende deze behandeling niet; nimmer wierp hy my zyne weldaaden voor, en zyn dienst was niet zwaar. Wat kon geringer zyn, dan hem te pryzen, en wat redelyker dan met dank hem te betaalen? Doch alle zyne goedheid werkte boosheid en niets dan kwaadaartigheid in my. Zo hoog verheven, versmaadde ik de onderwerping; een stap hooger, dacht ik, zoude my tot den hoogsten verheffen, en in een oogenblik aan de onmeetbaare schuld van eindelooze dankbaarheid, zo bezwaarlyk door eeuwig te betaalen, door eeuwig schuldig te blyven, ontheffen; | |
[pagina 231]
| |
vergeetende wat ik onophoudelyk van hem ontving, en niet overweegende dat een dankbaar gemoed, zyne schuld erkennende, niets schuldig blyft, maar altoos betaalende op eenmaal in schuld komt, en zich uit dezelve ontslaat. - Waar was dan die drukkende last? ô had zyn almagtig besluit my tot eenen geringeren engel geschapen, ik ware gelukkig staan gebleven; geene onbegrensde hoop had myne eerzucht doen ontwaaken. Doch waaröm niet? Veelligt had eene andere hooge magt het oproer gezaaid, en my, hoewel geringer, tot zyne zyde overgehaald. Maar andere magten, my gelyk, zyn niet gevallen; onbeweeglyk stonden zy, gewapend tegens alle inwendige en uitwendige verzoekingen. Hadt gy dezelfde vryë wil en magt om te staan? Gy had dezelven! Wien of wat hebt gy dan aan te klaagen dan de vryë liefde des hemels aan allen in gelyke maat uitgedeeld? Dat dan zyne liefde vervloekt zy! zyne liefde of haat, my onverschillig, verdoemde my tot eeuwige pynen. Neen, vervloekt zyt gy! doordien uw wil tegens den zynen vrywillig gekozen heeft, wat gy zo billyk thans beklaagt. Ik ellendige! waar zal ik den eeuwigen toorn, waar de eindelooze wanboop, ontvluchten? Waar ik heen vlucht is de helle; ik verstrek my zelven tot eene helle; in den diepsten afgrond opent zich een diepere, welke my geduurig dreigt te verslinden, en waar tegen de hel die ik lyde een hemel schynt te zyn. ô Keer dan eindelyk terug! is 'er nergens eene plaats voor berouw, nergens eene voor vergiffenis open? Neen, geene dan door onderwerping. Aan dat woord te denken verbiedt my myne trotschheid, en de vreeze voor schande by de geesten des afgronds, die ik met andere beloften, met andere ydelheden, vervoerde, en my beroemde den Almagtigen te kunnen onderbrengen. Ik ellendige! weinig weeten zy hoe yslyk deze ydele verwaandheid my doet lyden, onder welke pynen ik innerlyk verzucht: en terwyl zy my, in de hel ten troon gestegen, hoog verheven tot Diadeem en Scepter, aanbidden, lig ik, alleen de hoogste in magt, ook de diepste in ellende gevallen. Eene zodanige vreugde vindt de eerzucht! Doch gesteld, dat ik berouw konde hebben; gesteld dat ik uit genade in mynen voorigen staat zou kunnen hersteld worden; hoe rasch zou de grootheid de trotsche gedachten terug roepen; hoe rasch dat geen terug roepen, wat eene geveinsde onderwerping had doen zweeren? Welvaart zou de geloften, in pynen afgelegd, als | |
[pagina 232]
| |
afgedwongen en niet geldend verklaaren. Nimmer kan eene waare verzoening daar stand grypen, waar de wonden van eenen doodelyken haat zoo diep zyn ingedrukt: dit zou slechts oorzaak zyn van eene ergere vreedebreuk, en eenen zwaarderen val. Dus zoude ik de korte stilstand duur, en met dubbelde smerten, koopen. Dit weet myn rechter! hy, dierhalven, is zo verre om den vreede te schenken, als ik ben, om denzelven te bidden; dus, van alle hoop verstooken, slaat hy, in stede van op ons bannelingen en verworpenen, zyne oogen op het voorwerp van zyn genoegen, den mensch, en op de voor hem geschapene Waereld. Vaarwel dan hoop! en met de hoop, vaarwel vreeze! vaarwel wroeging! al wat goed is, is voor my verlooren! boosheid! strek gy my tot eenen God, door u mogelyk zal ik het ryk met den koning des hemels verdeelen, en mogelyk meer dan de helft daar van regeeren; hier van zullen de mensch en deeze nieuwe Waereld weldra getuigen. Terwyl hy dus sprak, verduisterde elke gemoedsbeweeging zyn gelaat, driemaal door bleekheid, toorn, nyd en wanhoop, van verwe veranderd. Dit alles misvormde zyne geleende gedaante, en verried zyne valschheid, by aldien eenig oog hem gade sloeg. Want hemelsche gemoederën zyn aan zodanige onreine driften nimmer onderworpen. Dus, als een konstenaar van bedrog, elke beroering met uitwendige kalmte te vernissen, nam hy de verstelling te baat; hy was de eerste, die, onder den dekmantel van heiligheid, de valschheid te werk stelde, om gruwzame euveldaaden, van weerwraak zwanger, te verbergen. Doch nog niet genoeg was hy in dezelve volleerd, om Uriël, reeds achterdochtig, te misleiden; het oog van dezen volgde hem op zynen weg nederwaards, en zag hem op den Assyrischen berg in eene ontsteltenis, grooter dan die, welke een der zalige geesten kon overkomen. Alleen, niet bespied nog gezien, gelyk hy waande, bemerkte Uriël echter zyne trotsche gebaarden, en zyne dolzinnige beweegingen.’ Milton schynt eerst voorneemens geweest te zyn, om zyn Paradise Lost, in een Mysteries Treurspel, of Religieuse Farce, voor te draagen: even als vondel zynen lucifer gedaan heeft, welke, door het zien vertoonen van zulke Farcen by de Rethorykers, niet minder van derzelver styl doordrongen was, dan milton. De tien eerste Engelsche Verzen, uit de zo even medegedeelde Aanspraak van Satan aan de Zon, maakten reeds de aanhef | |
[pagina 233]
| |
van dat gedeelte des Treurspels uit, dat philips verzekert 'er van gezien te hebben: deelende te gelyk twee nagelaatene ontwerpen van dat spel mede. Intusschen heeft de Leezer by de laatste schikking veel gewonnen, hebbende het Heldendicht een veel ruimer vak. Deze twee eerste Stukjes dezer Nederlandsche Vertaaling maaken slechts de helft, of Zes Zangen, van dit Dichtstuk uit: welke wy hoopen, dat spoedig door de Zes overigen gevolgd zullen worden; zynde de Vertaaling, over 't geheel, zuiver, en papier en letter keurig. |
|