Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerichten van Napels en Sicilie, byeen verzameld op eene Reis, gedaan in de Jaaren 1785 en 1786, door den Heer F. Munter,Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Koppenhaagen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Met Plaaten. Eerste Deel. Te Haarlem by A. Loosjes Pz. 225 bl. in gr. 8vo.Het hoofdoogmerk van de Reize des Hoogleeraars munter na Italie was, volgens zyne eigene opgave, om aanzienlyke Boekverzamelingen te doorzoeken, ten einde langs dien weg oude Handschriften, byzonder die betrekking hadden tot de Godgeleerde Weetenschappen, op te doen. Dan hy hadt zich nooit kunnen diets maaken, dat het nut, 't welk hy 'er uit kon trekken, en de Berigten, waar mede hy, in zyne onderzoekingen geluk- | |
[pagina 207]
| |
kig slaagende, het Ryk der Weetenschappen zou kunnen uitbreiden, zo belangryk waren, dat hy zich eenig en alleen by dit oogmerk zou hebben moeten bepaalen, op al het overige slegts een vlugtig oog werpen, of 'er zich in 't geheel niet mede bemoeijen mogt. Deeze twee oogmerken dan zamen zo veel mogelyk te vereenigen, beide de Wereld en Boekverzamelingen te bezoeken, was zyn doelwit; en tevens overtuigd, dat, gelyk overal, zo ook byzonder in de geleerde Wereld, veele dingen meer schyn dan weezen hadden, bepaalde hy zich in zyne navorschingen, voornaamlyk, by zodanige onderwerpen, waar door hy dagt aan de Weetenschappen het meeste voordeel te kunnen toebrengen. De Hoogleeraar slaagde, gelyk hy vermeldt, in deeze zyne onderneeming niet ongelukkig. Behalven veele Fragmenten van eene der oudste Egyptische Vertaalingen van den Bybel, hadt hy nog het Wetboek, en de geheele Inrigting van de Orde der Tempelheeren, en veele andere echte Stukken, raakende de nieuwere Geschiedenissen, medegebragt, zo dat hy hoopte veele gaapingen in dit vak der Letterkunde te zullen kunnen aanvullen. - Zyn overigen tyd hadt hy besteed, ten deele om zich in de Oudheden te oefenen, waar toe hy vooral in Rome de schoonste gelegenheid hadt; ten deele om den toestand dier Landen, waarin hy verkeerde, naauwkeuriger te leeren kennen, dan voor Reizigers, die slegts een korten tyd op eene en dezelfde plaats blyven, mogelyk was. - Hy was zo gelukkig, dat hy den vryen toegang verkreeg tot de waardigste en geleerdste Mannen, die hem eene nadere opheldering gaven over dat geene, waar van hy wenschte onderricht te worden; daar door hadt hy gelegenheid, om, in korten tyd, eene naauwkeurige kennisse te verkrygen van dat geen, 't welk voor hem het belangrykste was. Hier onder telt hy voornaamlyk den tegenwoordigen toestand van de Roomsche Kerk, ‘die,’ om 's Schryvers eigene woorden te bezigen, ‘zich thans in een zeer gewigtig tydstip bevindt, waar in het beslist zal worden, of zy nog verder onder het juk der Hierarchie en onder een blind Geloof zal moeten zugten, dan of zy grootere Vryheden verkrygen, en 'er eene heilzaame hervorming in dezelve plaats grypen, zal.’ - Hy verzuimde niet, de Berigten van den Burgerlyken toestand der Landen, voor zo ver hy dezelve magtig worden en beoordeelen kon, op te zamelen: dewyl hy overtuigd was, | |
[pagina 208]
| |
dat elk verstandige, als Burger van den Staat, verpligt is den toestand van andere Natien te leeren kennen, en een ontegenzeggelyk regt heeft, om zyne denkbeelden diesaangaande openlyk mede te deelen: vooral, daar wy thans het zeldzaam geluk genieten, om te mogen denken wat wy willen, en te zeggen wat wy denken. Dit Werk is, derhalven, een beredeneerd Uittrekzel van 't geen de Heer munter op zyne Reize opgezameld, en, van tyd tot tyd, in zyn Dagboek opgetekend heeft; hier mede heeft hy oudere Berigten vergeleeken, om zich van de egtheid zyner waarneemingen meer te verzekeren - en om te naauwkeuriger te weeten, wat door hem ontdekt, en te vooren nog niet bekend gemaakt, was. ‘Ik zou,’ schryft hy, ‘myn Dagverhaal met bygevoegde Aanmerkingen hebben kunnen uitgeeven; dan ik was van oordeel dit niet te moeten doen, om rede, dat zodanig een Dagverhaal doorgaans slechts voor byzondere Vrienden van den Schryver van gewigt is, en vooral ook, om dat de onderwerpen, die men behandelt, langs dien weg veel verliezen: dewyl men veele Berigten niet dan verstrooid kan vinden, daar zy, op onderscheide tyden, opgezameld zyn, en dus die zwaare taak voor den Leezer zou overblyven, van uit deeze afgebrookene Berigten één geheel te moeten vormen, zonder eene behoorelyke kunde van Landen en Plaatzen. Uit dien hoofde heb ik de Berigten, die ik ontving, onder byzondere Afdeelingen gebragt, en, zo veel my mogelyk was, van de Beschryvingen der Steden en oude Overblyfzelen onderscheiden.’ In de Voorreden des Schryvers, waaruit wy het bovenstaande ontleenden, ontmoeten wy verder een oordeelkundig verslag van Elf Werken, die over Sicilie handelen. Onze Leezers zien, uit het opgegeevene, het oogmerk des Schryvers, en heeft hy op eene verdienstlyke wyze daar aan voldaan; weshalven 't zelve ook met algemeene goedkeuring en toejuiching in de geleerde Wereld ontvangen is: dit noopte den Eerw. Vertaaler om het in Nederduitsch gewaad te doen te voorschyn komen, in de ontwyfelbaare verwagting, dat het in ons Vaderland zo gunstig zal ontvangen worden, als het in Duitschland eene algemeene goedkeuring heeft weggedraagen. Het geheel, meldt ons de Vertaaler, zal uit drie Deelen bestaan. Eene kleine verandering in de Schikking, die elks goedkeuring moet wegdraagen, heeft hy zich veroor- | |
[pagina 209]
| |
lofd: met naamlyk het Berigt van Calabrien, naa de Aardbeeving in 't Jaar 1783, onmiddelyk op de Berigten van Napels te laaten volgen: daar de Schryver 't zelve aan 't einde geplaatst hadt. Het kwam hem voor, dat het hier beter in kwam, als behoorende dit nog tot Napels; zo dat dit eerste Deel alleen de Berigten van de vaste kust behelst. Sicilie wordt in het tweede en derde behandeld; welk derde beslooten zal worden met een Berigt aangaande den Staat der Letterkunde in 't algemeen, en der Godgeleerde in 't byzonder, door geheel Italie. De Nederduitsche Leezer zal den Vertaaler, wegens deeze en geene tot opheldering dienende Aantekeningen, die doorgaans kort zyn, dank weeten. Wy durven onze Leezers verzekeren, dat zy van Beneden-Italie en Sicilie, indien het overige aan dit Deel beantwoordt, waaraan wy niet het minste twyfelen, zeer belangryke Naarigten zullen aantreffen. Alle gedeelten zullen allen niet even goed bevallen, doch dit is onvermydelyk in een Werk van deezen aart; die deezen het minst behaagen, worden van anderen met de meeste greetigheid geleezen, terwyl eenige het geluk zullen hebben van allen te behaagen: van deezen laatsten aart is de Characterschets der Napolitaanen, voorkomende in de eerste Afdeeling, die over Napels handelt: met algemeen genoegen zal men de Boekeryen te dier Stede bezoeken, en overblyfzels der Oudheid opspeuren; dan zich weder verlusten in Landsdouwen rondsom Napels en Capua. Van deeze laatste schryft hy: ‘Capua is genoegzaam het middelpunt van Campania felix; het ligt in eene bekoorelyke en zeer vrugtbaare Landsdouw, die aan de eene zyde door de Tifiaatische Bergen, en het laatste gedeelte van het Appeninische Gebergte, en aan de andere zyde door de Zee, ingeslooten is; op de kusten vindt men Napels en meer andere volkryke Steden. Van ouds her, zo ver de Geschiedenis ons voorlicht, was deeze Provincie als eene van de vrugtbaarste gewesten op den aardbodem bekend. Derzelver geliefkoosde zinnebeeld, 't welk men overal, en meest op de oude Muntstukken van Steden in Campanien vindt, was Hebor, eene Godheid in Campanien; derzelver afbeeldzel was een Stier, met het vriendlyk aangezigt van eenen Grysaart; hier door bedoelde men eene Persoonsverbeelding van den Landbouw. Tot op den huidigen dag heeft deeze bodem niets van zyne vrugtbaarheid verlooren. Naauwlyks behoeft men de aarde te bouwen, | |
[pagina 210]
| |
daar deeze bykans van zelf haare vrugten in grooten overvloed oplevert. Dit gewest is zo bevolkt, dat men geen Land genoeg heeft om de ploeg te gebruiken, en alles omgespit wordt; hier door is de bodem zo vrugtbaar, dat hier een veel kleinder stukje Lands, dan op eenige andere plaats, eene Huishouding kan onderhouden. Hier ligt geen plekje Lands ongebruikt, Akkers, Weidlanden, en Tuinen, vervangen elkander; de algemeene wegen zyn beplant met hooge vrugtboomen, zelfs vindt men op de Akkers en Weiden lange regels van boomen. Om 't half uur vindt men Dorpen, wier bloeiende toestand men zeer duidelyk ontdekken kan, en de geheele Landstreek is, als 't ware, een Paradys, uit welk oogpunt men dezelve ook beschouwe.’ Met deerenis leest men de voordragt van de jammerlyke overblyfzels der eertyds bloeiende Steden, in de toen bekoorelykste en gezondste Gewesten, die meestal schilderagtig beschreeven worden; wat hy van het oude Pestam opmerkt is te breed om hier plaats te vinden; dan kunnen wy onze penne niet wederhouden van het slot deezer Afdeelinge, waarin men ook een berigt van den Vesuvius en Pompeji aantreft, af te schryven. ‘De meeste Republieken, die in Beneden-Italien opgekomen zyn, waren eenen geruimen tyd in de gelukkigste omstandigheden. - Haare burgers leefden, onder de bescherming der beste en voortreffelykste Wetten, in vrede en overvloed; haare Regenten waren Leden van den voortreffelyksten Aanhang, welke de Geschiedenis kent; naamlyk van den Pythagorischen, waarvan het eenig doelwit was om zulke braave en verstandige Menschen te vormen, dat zy goede Wetgeevers, Regenten, en Veldheeren, van vrye Natiën, zouden kunnen worden. Dan deeze door de Leer van pythagoras gevormde Mannen verspreidden een al te helderen glans rondsom zich, dan dat de Nyd der overige Volksregenten niet daar door zou gaande gemaakt worden. Die tyd was ras verstreeken, toen Wysgeeren de Wetgeevers en Regenten van vrye Volken waren; zy wierden algemeen vervolgd, en hun geheele Aanhang verbrooken! 'Er kwamen, wel is waar, in laater tyd, hier en daar, Mannen te voorschyn, die, in dezelve School opgekweekt, dezelve grondbeginzels hadden ingezoogen, en deeze verwierven zich daar door veel agting - maar nooit konden zy het weder tot die hoogte en magt brengen, noch ook van dat uitgebreide nut zyn, 't welk de Pythagoristen, in hun eerste jeugd, in de gulden Eeuw van hun- | |
[pagina 211]
| |
nen Aanhang, bereikt hadden, toen bykans alle Grieksche Volkplantingen in Beneden-Italie door hunnen Raad en Bestuur geregeerd wierden. - En thans zyn deeze Gewesten, waar oudtyds de wysste en braafste onder de Menschen woonden, woest en ledig, of ook bewoond door een dom en onkundig volk, 't welk zugt onder den yzeren Scepter van het Leenregt, van Kerklyke en Burgerlyke willekeurige overheersching. - Zo vestigt de Geschiedenis onze aandagt op die omwentelingen, welke misschien in Europa voor de deur staan, wanneer eens gezuiverder denkbeelden, zedelyke deugd, en burgerlyke Vryheid, zouden onderdrukt en vermeesterd worden door bygeloof, ondeugd, en willekeurige overheersching, wanneer de braave en verstandige onder de Menschen, wier aantal tog altoos minder is dan dat der kwaaden en dommen, geen weêrstand meer zouden kunnen bieden aan den met geweld indringenden stroom van 't verderf. Dan zullen ook onze groote Steden misschien eens verwoest worden, en Reizigers, uit andere Werelddeelen in Europa komende, om derzelver overblyfzels te zien, hunne voormaalige Heerlykheid met verbaazing aanschouwen!!!’ De derde Afdeeling handelt over de Regtsoefeningen in het Koningryk Napels. Het deerlyk lot deezes Ryks, wat de wetgeeving betreft, afgemaald hebbende, merkt de Heer munter op: ‘'t Is uit dien hoofde niet te verwonderen, dat men de spooren van woestheid en ongeregeldheid uit die voorgaande Eeuwen nog ontdekt in den inwendigen toestand van dit Ryk, dat het Leenregt hier nog in zyne volle kragt is, dat de Geestlyken een aanzienlyk deel bezitten van 's Lands inkomsten, dat het Regt, in weêrwil van alle de Regtbanken, in 't openbaar en zonder schroom verkogt, en door list en bedriegery verdraaid wordt. Dat dit in Napels juist het geval is, en dat duizenden door zulke listige kunstgreepen alleen hun bestaan hebben, weet geheel Europa. Dan misschien is de byzondere toestand der Regtbanken niet zo algemeen bekend. Ik heb 'er een naauwkeurig Berigt van ontvangen, door een kundig Regtsgeleerde.’ 't Zelve deelt hy mede, nevens eenige Aanmerkingen, die hy, geduurende zyn verblyf in Napels, hadt kunnen opzamelen. Dit maakt deeze Afdeeling hoogst belangryk, en kan niet zonder verfoeijing der gruwzaamste snoodheden geleezen | |
[pagina 212]
| |
worden. Door eene zamenschakeling van bedriegeryen en kunstgreepen, weeten zy den eerlyksten Man in de gevangenis te brengen, en zo niet van 't leeven, ten minsten van zyn eer en goeden naam, te berooven, en voor altoos ongelukkig te maaken; daar en tegen kost het hun niet meer moeite den snoodsten booswicht zo zuiver te pleiten, dat de Regters genoodzaakt zyn, om hem voor onschuldig te verklaaren. - ‘Een myner Vrienden, een Advocaat van de Crimineele Regtbank, een eerlyk en braaf man van beproefde en onkreukbaare trouwe, en tevens een man die zeer kundig en bedreeven is in de wetten en gewoonten van de Napelsche Regtbanken, heeft my verzekerd, dat hy, uit dien hoofde alleen, dikwerf niet in staat geweest is, om de grootste boosdoenders, die 'er openlyk voor te boek stonden, Moordenaars en Straatroovers zelfs, de verdiende straffe te doen wegdraagen. En hier is de rede, waarom 'er zo veele misdaaden gepleegd worden, die nooit by den Regter worden aangegeeven; naardien niemand 'er mede gediend is, om, ter belooninge voor zyne oplettenheid op de openbaare rust en veiligheid, eenige maanden in de gevangenis door te brengen, zonder te weeten wanneer, en hoe, hy 'er weder uit zal komen.’ De Hoogleeraar verhaalt in eene Aantekening een geval, 't welk hy zelve te Napels gehad hadt, by het bezigtigen der Catacombes, waar vermoedlyk een Moord gepleegd was; doch 't geen hem van anderen ontraaden werd aan den dag te brengen. De vierde Afdeeling loopt over den Kerklyken Toestand van het Koningryk Napeis. Hier vindt men een keurig verslag van de noogloopende Geschillen tusschen de Koning van Napels en den Roomschen Stoel; 't zelve is breedvoerig genoeg voor den aart deezes Werks; dan de Schryver vondt 'er zich toe genoodzaakt, uit hoofde van het naauw verband dier Geschillen met den Kerklyken Toestand van Napels. Den Leezer tot het Werk zelve verwyzende, tekenen wy alleen uit deeze Afdeeling op, dat men, in de Stad Napels alleen, volgens de laatste opgave, 4218 Monniken en 5345 Nonnen, vindt. En in het geheele Koningryk rekent men het getal der Monniken op 20240, en dat der Nonnen op 18777, dus bykans op veertig duizend Menschen, die hun leeven in ledigheid en werkloosheid verslyten, en bykans een derde gedeelte van alle de Inkomsten van het Land verkwis- | |
[pagina 213]
| |
tenGa naar voetnoot(*). De Regeering ziet de nadeelen, die hier uit voortspruiten, te wel in, dan dat zy die ongeregeldheid niet naar vermogen zou zoeken tegen te gaan. Na de Aardbeeving in Calabrien, werden alle Kloosters in de Provincie Calabria ultra, die geheel verwoest was, opgeheeven. Onder deezen was een Karthuizer Klooster, in den omtrek van de aloude Stad Locri, 't welk groote schatten bezat. De twee andere Karthuizer Kloosters in dit Ryk, waarvan het eene te Napels, en het andere te Lantanzaro, is, moesten aan den Koning de helft van hunne jaarlyksche Inkomsten afstaan, waardoor de Koninglyke schatkamer 's jaarlyks omtrent honderd duizend Ducaaten bevoordeeld werd. Hoe weinig dit den Monniken smaakt, is ligt te begrypen, maar de Regeering bekommert zich weinig, of zy te vrede zyn, dan niet. In de laatste of vyfde Afdeeling, ontmoeten wy Calabrien zo als het zich opdeedt naa de Aardbeeving in 't Jaar 1783. Hoe bekend die onbeschryflyk droeve ramp moge weezen, zullen de Berigten, hier medegedeeld, uit de beste en geloofwaardigste bronnen geput, voldoening schenken aan hem, die onzen raad volgt, en het Werk van den Heer munter zelve leest. - Een Aanhangsel stelt ons eenige Opschriften onder 't ooge. - Wy verwagten de twee volgende Deelen spoedig. |
|