4) derzelver samenstelling, porieusheid, of digtheid; en 5) de verdeeling der Ligchamen in soorten. Het Tweede Boek handelt over de Beweegkunde, en is in vyf deelen verdeeld, gaande 1) over de beweeging in het algemeen. 2) over de regtlynige gestadige beweeging. 3) over derzelver ongestadige beweeging. 4) over het middenpunt van zwaarte; en 5) over de kromlynige beweeging; welk laatste in tien byzondere Afdeelingen wordt voorgedragen.
Daar Korte Stellingen, die door Proeven bevestigd, en door verscheidene aangevoerde Schryvers gestaafd, moeten worden, buiten hun verband voorgedragen, weinig nut kunnen verschaffen; zullen wy, in plaatse van eenigen uit dit Werk mede te deelen, over 't geheel zeggen: dat zy kort, maar tevens zeer zakelyk en juist, zyn; zullende ons verslag van dit uitmuntend Werk eindigen, met den raad, welken de Hoogleeraar den jongen lieden, in de Voorrede, geeft, ten einde zich op de zogenaamde hoogere Wiskunde toe te leggen. Dus zegt hy, bl. XXXVII.
‘Het zy my, by deze gelegenheid, geoorloofd, de Jeugd ernstig te vermaanen, dat zy zich, zo wel ter aankweeking van het Verstand, als ten nutte van de Maatschappy, en meerdere volmaaking van natuurkundige Weetenschappen, met eenige, en zo veel hen de gelegenheid toelaat, met geene oppervlakkige kennis der hoogere Wiskunde voorzie: want in de, gelyk men ze gemeenlyk, doch genoegzaam te onrechte, en ik zoude byna gezegd hebben, met een haatlyken naam noemt, hoogere Wiskunde, zyn veele hoofddeelen, die de schranderheid van het verstand opscherpen, versterken, en in de kunst van uitvinden volmaaken: en in de Natuurkunde zelve zyn niet weinige dingen, die noodig zyn geweeten te worden, en nuttig in het uitvoeren van zaaken in de samenleving, welke niet dan door de hoogere Wiskunde kunnen verstaan en volbragt worden; ja ook eenige dingen, welke daarom alleen noch niet hebben kunnen te werk gesteld worden, om dat het werktuig, waarmede ze alleen zouden hebben kunnen volbragt worden, de Wiskunde namelyk, noch niet ver genoeg gevorderd is; van welke zaak wy, in § 232 van het IIde Boek, een voorbeeld hebben bygebragt; en wel een aanmerkelyk voorbeeld, daar het euler tot uitvinder heeft. - De kennis van de hoogere Wiskunde is zo moeilyk niet als veelen, in die Weetenschappen onbedreven, en die dezelve daarom alleen, gelyk gewoonlyk plaats heeft, verachten, voorgeeven. -