Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnomastici Literarii Epitome, tam Historiae Universae quam reliquarum Artium fidei aestimandae rectrix, sive Fasti Scriptorum, veteris & medii aevi, verosimilibus, quantum fieri poterat, accuratioribusque subinde, quam in prima Editione, temporum notis nec non paulo majori numero digesti a christoph. saxio, Historiae Antiquit. Eloquentiae & Historiae Batavae Professore. Trajecti ad Rhenum apud G.T. a Paddenburg & Filium, B. Wild & J. Altheer. MDCCLXXXXII.De Hoogleeraar saxe, die de Geleerde Wereld verpligtte, door zyn Onomasticum Literarium, of Letterkundig Naamboek, waar van wy onzen Leezeren, op zyn tyd, verslag gegeeven hebbenGa naar voetnoot(*), stelt hier mede der Letteroefenende Jeugd ter hand een Kort Begrip, waar van dezelve zich met veel vrugts kan bedienen, om den Leeftyd van vermaarde, en zich in eenig vak uitsteekend | |
[pagina 126]
| |
gemaakt hebbende, Persoonen, met derzelver hoofdhoedanigheid, en het Jaar van eenig gewigtig voorval, tot de Letterkunde en Geleerdheid behoorende, te kunnen vinden. Ten meerderen gemak is agter dit Handboek geplaatst, een zeer uitvoerige Bladwyzer. 't Zelve vangt aan met adam, seth en enoch, Schryvers vóór den Zondvloed geheeten; en loopt, met aanwyzing van de Tydperken, tot het einde van de XV de Eeuw; eindigende, in het Jaar 1499, met johannes rhagius aesticampianus. In een Werkje van deezen aart is naauwkeurigheid een hoofdvereischte, en ontbreekt het, voor zo veel wy 't naagegaan hebben, des niet. De keuze, om Mannen op deeze Naamlyst te plaatzen, hangt van de Waardeering des Opstellers af; zo vinden wy 'er vermeld die 'er onzes oordeels wel af hadden kunnen blyven, als een Vertaaler van Reinke de Vos, en overgeslaagen die 'er wel plaats hadden mogen vinden, als laurens koster, en diens mededingers na de Eer van de Uitvinding der Drukkunst. De Characterbeschryving der opgenoemde Persoonen, die, in zulk een Kort begrip, maar met een enkel woord kan geschieden, heeft weinig te beduiden, dan voor zo verre dezelve aanwyze, in welk vak de Schryver t'huis hoore; de beoordeeling, welke 'er nu en dan wordt bygevoegd, is, in zommige gevallen, die des Hoogleeraars alleen, en laat anderen in het Gemeenebest der Letteren de vryheid, om 'er in toe te stemmen, of een ander te vellen. |
|