Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHistorisch Bewys voor de Waarheid van den Kristlyken Godsdienst, door John Georg Rosenmuller.Uit het Hoogduitsch, naar de tweede geheel op nieuw bearbeide Uitgave vertaald, en met Aantekeningen verrykt. Te Utrecht en Amsterdam, by G.T. van Paddenburg en Zoon en M. Schalekamp, 1792. In gr. 8vo. 387 bl.Alle welaangewende poogingen, om de veelvuldige vooroordeelen tegen het Christendom, uit zeer on- | |
[pagina 58]
| |
derscheidene bronnen oorspronkelyk, tegen te werken; om Twyfelingen, tegen dien besten en hemelschen Godsdienst, by niet weinigen opgereezen, te verbannen; en het Geloof der waare Belyderen van denzelven te versterken, verdienen lof, en over dezelve moet elk Christen zich verheugen. Met veel voldoenings ontvingen wy dit Werk, Historisch Bewys getyteld, van den Geleerden rosenmuller, die, reeds in den Jaare 1771, hetzelve in 't licht gaf; doch hetzelve veel vermeerderd, en omgearbeid, zynen Landsgenooten, in den Jaare 1788, op nieuw mededeelde. Eene Verhandeling, over de Bewyzen van het Christendom, in 't algemeen, is 'er bygevoegd; en heeft hy de veertien Stellingen, die in de eerste Uitgave ten grondslag gelegd waren, tot vyf Hoofdstellingen by elkanderen verbonden; en zich voornaamlyk de moeite gegeeven, om de aandagt gaande te houden, op den inwendigen aart en innerlyke voortreffelykheid van den Christlyken Godsdienst, gelyk op het Character en de Lotgevallen van deszelfs Stichter, en hier door het Bewys te bekragtigen. Voor 't overige heeft hy zich bevlytigd, om kort te zyn, en op nieuwe Twyfelingen aldaar eenigen weêrslag gegeeven, waar het hem noodig scheen. In de voorloopige Verhandeling onderzoekt en verklaart de Heer rosenmuller, de wel aaneen verknogte Vraagstukken. Wat is de Christlyke Godsdienst? - Wat verstaat men door de Waarheid en Godlykheid van den Christlyken Godsdienst? - In welken zin kan de Waarheid en Godlykheid van den Christlyken Godsdienst beweezen worden? en eindelyk, welke Bewyzen van het Christendom zyn voor de besten te houden? Door den Christlyken Godsdienst, verstaat de Schryver ‘den geheelen inhoud der voornaamste onderrigtingen van jesus christus en zyne Apostelen, omtrent God, en zynen dienst, omtrent de menschlyke bestemming, omtrent deugd en ondeugd, en omtrent de middelen, door welken de Mensch tot de hoogste gelukzaligheid kan geleid worden, voor welke zyne natuur vatbaar is, zo als deeze onderrigtingen in de Heilige Schrift, en voornaamlyk in het Nieuwe Testament, gevonden worden.’ Doch voor ons zou, zo wy het Oude Testament niet hadden, het Nieuwe grootendeels raadzelagtig en onverstaanbaar zyn. ‘Men dient,’ merkt hy op, ‘hier wel | |
[pagina 59]
| |
in aanmerking te neemen, dat de H. Schrift van het Oude en Nieuwe Testament, of de Bybel, niet de Christlyke Godsdienst zelf, maar de Archief, en de Geschiedenis, van de Godlyke Openbaaring en van den Christlyken Godsdienst is. De Leerstellingen van den Ouden Joodschen, zo als van den Nieuwen Christlyken, Godsdienst zyn hier enkel Historisch aangetekend, zo als zy op verscheide tyden en by verscheide gelegenheden zyn voorgedraagen. Het is daarom niet naauwkeurig gesprooken, als men zegt, dat de Heilige Schrift Gods Woord is.’ Zulks aangetoond hebbende, beweert hy, dat men door dit onderscheid, tusschen den Bybel en den Christlyken Godsdienst, wel in 't oog te houden, in staat zal zyn om eene groote menigte van zwaarigheden uit den weg te ruimen, die den denkenden navorscher steeds ontmoeten, en eene menigte tegenwerpingen, tegen het Christendom uitgedagt, zonder moeite kunnen beantwoord worden. Wanneer men slechts eenige schriften der Deïsten geleezen heeft, zal men ontdekt hebben, dat hunne meeste aanvallen niet op het Christendom zelf, maar op de Historische verhaalen, Chronologische en Genealogische opgaven, en andere diergelyke dingen, gerigt zyn, die, ja wel is waar in den Bybel staan, maar niet als weezenlyke deelen van het Godlyk Woord, en van den Christlyken Godsdienst, kunnen beschouwd worden. - Het is, zyns oordeels, zeker, dat wel de inhoud van den Christlyken Godsdienst in den Bybel gevonden wordt; maar alles wat in denzelven is aangeschreeven, niet tot den weezenlyken inhoud van den Christlyken Godsdienst moet gerekend worden te behooren. Die by gevolg de verdediging van het Christendom op zich neemt, neemt geenszins ook te gelyk op zich de verdediging van alle de Verhaalen en Woorden, die in het Oude en Nieuwe Testament worden aangetroffen; maar alleen van die Waarheden en Leerstellingen, die als weezenlyke deelen van den Christlyken Godsdienst beschouwd en aangemerkt moeten worden. Wyders wil de Heer rosenmuller den Christlyken Godsdienst, of het oorspronglyk Christendom, van de Kerklyke Formulieren, of van Schoolsche en Systematische Godgeleerdheid, wel deegelyk onderscheiden hebben. - Men smeedt menigwerf tegenbedenkingen tegen wonderlyke, grootendeels ongerymde, en met het gezond verstand strydige, Leerstellingen van enkele Christlyke Godsdienstsekten; men toont aan, dat deeze tegenbedenkingen onbeant- | |
[pagina 60]
| |
woordelyk zyn, en men gelooft, hier door, het Christendom den bodem te hebben ingeslaagen. Men dient-zich derhalven te wagten, om den Christlyken Godsdienst met Godgeleerde Gevoelens te verwisselen. - Die de Verdediging van het Christendom op zich neemt, neemt dus geenszins ook tevens op zich eene Verdediging van alle Godgeleerde Stellingen, die met de oorspronglyke Leer van jesus en zyne Apostelen niet overeenkomen, of zelfs met dezelve geheel strydig zyn; het zy ze dan in de Kerk, welke hy zelf toegedaan is, of in eene andere, geleerd worden. Door de Waarheid en Godlykheid van den Christlyken Godsdienst, verstaat de Schryver, ‘dat dezelve zyn aanweezen en bestaan door den onmiddelbaaren invloed der Godheid gekreegen heeft; dat dezelve, ten aanziene van zynen inhoud, en ten aanziene van het plan, 't welk zyn Insteller zich ontworpen en voorgesteld hadt, zo voortreflyk is, dat geen gewoon mensch denzelven kan hebben uitgedagt. De Insteller van denzelven moet onder den onmiddelyken invloed der Godheid gestaan, en alle andere Menschen, welke ooit geleefd hebben, in wysheid en verheeven kundigheden verre overtroffen hebben.’ - En toont hy wyders aan, dat de vraag, of de Christlyke Godsdienst Godlyk zy? van de vraag, of de Heilige Schrift volgens alle haare afzonderlyke deelen Godlyk zy? gansch verschilt. Te welker gelegenheid hy zyne bedenkingen inbrengt tegen de menigmaal zo verkeerd begreepene Godlyke Ingeeving der Gewyde Bladeren. Ten aanziene van den zin, in welken de Waarheid en Godlykheid van den Christlyken Godsdienst kan beweezen worden, is hy van oordeel, dat dezelve geen Mathematisch bewys toelaat: dewyl de aart der zaake zulks niet toelaat, en hy, die zulk een bewys begeert, geene onderrigting, maar medelyden, verdient; doch dat dezelve tot eene moreele zekerheid kan gebragt worden, die, in moreele zaaken, aan de Geometrische zeer naby komt. Tot zodanig een Bewys, in dit geval, worden twee stukken gevorderd. - ‘Vooreerst moet men betoogen, dat de Christlyke Godsdienst dat geene is waar voor dezelve van zynen Stichter, en van deszelfs Gevolmagtigden, die hem eerst ter Wereld invoerden, is uitgegeeven, - naamlyk de beste en zekerste aanwyzing ter waare Gelukzaligheid, eene Gelukzaligheid, die hier op aarde haar begin neemt, en eerst in de Eeuwigheid vol- | |
[pagina 61]
| |
maakt zal worden. Dit kan niet anders dan dus geschieden; men moet naamlyk aantoonen, dat de Gelukzaligheid, waarop men door deezen Godsdienst hoopen kan, van zo eenen aart zy, dat ieder verstandig Mensch dezelve zyner wenschen waardig vinden moete, en dat de middels, welken deeze Godsdienst aanpryst, aan de geenen, die na deeze Gelukzaligheid reikhalzen, volkomen met hun heilig einde en oogmerk overeenkomstig zyn. De merktekens, waaraan men weeten kan, dat deeze Godsdienst zulke verheeven Eigenschappen heeft, moeten noodzaaklyk in de natuur van zyne Beloften, Lessen, en Voorschriften, zelve liggen. - In de tweede plaats moet men merktekens bybrengen, waaruit het kenlyk worden kan, dat het vormen van zodanig een Godsdienst-plan onmogelyk het werk van éénen of meer gewoone Menschen zyn kon, en dat 'er eene onmiddelyke Godlyke tusschenkomst onvermydelyk by gevorderd wierd.’ En komt het, om dit bewys te vatten, zeer aan, op de bekwaam- en gemoedsgesteldheid der Menschen. Wanneer de Heer rosenmuller, in de laatste afdeelling van zyne voorloopige Verhandeling, komt tot het Onderzoek, welke Bewyzen van het Christendom voor de beste te houden zyn? geeft hy den voorrang aan de inwendige boven de uitwendige. ‘Met dit alles,’ schryft hy, ‘twyfel ik 'er geheel niet aan, dat jesus en zyne Apostelen waare Wonderwerken verrigt hebben, en ik geloof, dat zich alle tegenbedenkingen, die van de vrienden des Ongeloofs hier tegen ingebragt zyn, en nog steeds ingebragt worden, gemaklyk beantwoorden laaten, wanneer men het, over het denkbeeld van een Wonderwerk, maar eens isGa naar voetnoot(*). Ik twyfel ook niet of 'er zyn Wonderwerken ter bevordering der bedoelingen van jesus en zyne Apostelen noodig geweest; anders tog zouden zy geene verrigt hebben. Maar het is alleen de vraag, waar toe waren 'er Wonderwerken noodig? En welke uitwerkzels moesten ze hebben? Wy antwoorden: zy moesten zinlyke bewyzen van de Godlyke zending van jesus en zyne Apostelen zyn. Dit | |
[pagina 62]
| |
is blykbaar uit die uitspraaken, in welken hy uitdruk lyk te kennen geeft, dat hy zulke buitengewoone daaden verrigtte, met oogmerk, om zyne Tydgenooten te overtuigen van de waarheid zyner Hemelsche Zending, zie joan. X: 37, 38.’ Dit stuk in 't breede beredeneerd hebbende, waar in wy hem niet kunnen volgen, zegt hy ten slot: ‘Ik ben daarom nog steeds in die gedagten, in welke ik reeds voor zeventien jaaren geweest ben, (den tyd der eerste uitgave van dit Historisch Bewys) en die ik zedert dien tyd meer dan éénmaal in myne Schriften aan den dag gelegd heb, dat de Wonderwerken, wanneer men met bestryders van het Christendom te doen heeft, niet als bewyzen voor den Christlyken Godsdienst, maar als tegenwerpingen, moeten beschouwd worden, en dat dezelve dan eerst geloofwaardig worden, wanneer men den inhoud van den Christelyken Godsdienst grondig kent, en van deszelfs Godlykheid uit andere gronden overtuigd is. Wanneer iemand maar eens zo verre gevorderd is, dat hy over de natuur en het oogmerk van het Christendom zyne ernstige gedagten gaan laat, zal hy zich aan de Wonderwerken niet meer stooten; hy zal veeleer zelfs inzien, dat een zodanige Godsdienst, als de Christlyke is, geheellyk niet bestaan kon, zo het niet waaragtig ware 't geen van de Opstanding van jesus, als het grootste wonder, en van deszelfs buitengewoone daaden in de Schriften van het Nieuwe Testament, gemeld wordt.’ Het Historisch Bewys, door den Heer rosenmuller aangevoerd, rust op de volgende Stellingen, die in 't breede door hem ontwikkeld worden: I. ‘Het kan uit de Geschiedenis ontegenzeggelyk beweezen worden, dat de Leerstellingen van den zo genoemden Natuurlyken Godsdienst, waarin de egte Deïsten met ons overeenstemmen, vóór de komst van christus, het grootste gedeelte van het Menschdom deels onbekend, deels donker en twyfelagtig, geweest zyn II. In die tyden, in welken de Natuurlyke Godsdienst bykans in de geheele Wereld in dikke duisternisse lag, en geheel verbasterd was, heeft een klein Volk in Palestina beter kennis van God, van zyne Eigenschappen en van zynen Dienst, gehad; doch dezelve hadt deeze betere inzigten niet aan de Philosophie, maar aan eene hoogere verlichting, te danken. | |
[pagina 63]
| |
III. De Godsdienst der Hebreeuwen was slegts eene Voorbereiding van eenen volkomener en beter, en 'er worden in hunne Gewyde Schriften Voorspellingen gevonden, waar door zy op eenen volmaakter Godsdienst hoopen konden, en de Stichter van denzelven genoegzaam gekenmerkt wordt. IV. De Stichter van deezen beter Godsdienst was jesus christus. Aan Hem en wel aan Hem alleen zyn alle die kenmerken te ontdekken, waar mede de Propheeten deezen algemeenen Leeraar der Volken, en grooten Heilaanbrenger van het Menschdom, hadden afgebeeld. V. De inwendige natuur en voortreflykheid van den door jesus gestichten Godsdienst, het plan 't welk Hy ten beste van het Menschdom ontworpen heeft, en de wyze, op welke hetzelve is uitgevoerd geworden, stellen het buiten allen twyfel, dat jesus een Godlyk Mensch, in de sterkste betekenis des Woords, en zyn Godsdienst van eenen Godlyken oorsprong, is.’ Ten slot deezer aangevoerde Bewyzen, luidt zyne taal: ‘Ieder deezer vyf Stellingen is, volgens myne overtuiging, onbetwistbaar waaragtig; want, schoon 'er tegen enkele plaatzen myner Verhandeling gegronde tegenwerpingen zouden kunnen gemaakt worden, - 't welk, wegens de onvolmaaktheid van alle menschlyke kundigheden, niet wel anders te vermoeden is, blyven egter, zo ik geloof, de hoofdstellingen zelven ontegenspreeklyk waar, en zullen bezwaarlyk kunnen wederleid worden.’ De Vertaaler heeft, in veelvuldige en soms breede Aantekeningen, waar mede hy dit Werk verrykte, nu en dan getoond van den Schryver te verschillen; dan de meeste strekken tot opheldering en bekragtiging van het door deezen bygebragte. Hy wyst, en dit zeker heeft zyne groote nuttigheid, veelvoudig aan, waar de Leezer, ten opzigte van eene en andere byzonderheid, zo hy het verlange, nadere toelichtingen kan ontvangen. Zyn arbeid, aan dit Werk besteed, verdient den dank zyner Landsgenooten. Die onder hun de Latynsche taal niet magtig zyn, zouden hem nog grooter verschuldigd weezen, indien hy de Aanhaalingen uit die spraake verduitscht hadt. Hy betuigt zyn best gedaan te hebben om Germanismen te vermyden, dan wy hebben 'er te veel ontmoet, om ze aan te wyzen. Om dit Werk en 's Schryvers denk- en schryftrant nog nader te doen kennen, kunnen wy niet nalaaten, uit het | |
[pagina 64]
| |
laatste Bewys, nog over te neemen de beantwoording der Vraage: Kan men ook in onze dagen nog weeten en gewaarworden, wat de Christlyke Godsdienst is? - ‘De Christenen hebben zich, gelyk bekend is, in verscheide Secten verdeeld, die in veele Geloofsstukken van elkander afwyken, en grootlyks verschillen. - Ieder deezer byzondere Secten beroemt zich het zuivere onvervalschte Christendom te hebben, en beschuldigt de anderen van de verfoeilykste dwaalingen. Men hoore eens de Roomschgezinden, de Protestanten, de Sociniaanen, de Arminiaanen, de Mennonieten, enz. Zy zullen zich allen beroemen, alleen bezitters der waarheid te zyn, en zullen het niet bestaan durven, om de weinigen, die zich evenwel ook Christenen noemen, voor hunne Geloofsbroeders te erkennen. - Welke van deeze Secten is nu op het rechte spoor? by welken van deezen zullen wy den waaren Christlyken Godsdienst vinden? 't Is zo; de verschilstukken schynen groot, en in 't oogloopend, te weezen. Maar in de hoofdzaak zyn deeze Partyen het veelligt zo onëens niet, als zich naar het eerste aanzien wel voordoet. Ten opzigt der Theorie belyden alle Christen-partyen éénstemmig die Leerstellingen, welken in de zogenoemde Apostolische Geloofsbelydenisse vervat zyn, en met betrekking op de Christlyke Zedekunde is de overeenstemming nog veel grooter. Intusschen blyft evenwel de verscheidenheid nog altyd groot genoeg; en dus is de vraag, of 'er niet eene bron voor handen is, waar uit de egte en onvervalschte Christlyke Godsdienst geschept, en waar naar alle Secte - gevoelens beoordeeld kunnen worden? Alle byzondere Godsdienst-partyen stemmen met elkanderen daarin overeen, dat de eigenlyke Christlyke Leer in de Schriften van het Nieuwe Testament gevonden wordt, en uit dezelve geleerd moet worden. Alleen in de verklaaring van zommige plaatzen verwyderen zy zich van elkanderen, en eenigen onder hun plaatzen by deeze éénige bron van alle eigenlyke Christlyke Godsdienst-kennisse, die alleen eene zuivere bron is, nog verscheiden andere bronnen, welken zy eene gelyke zuiverheid toeschryven. Alle, of althans de meeste, vervalschingen van het Christendom hebben haaren oorsprong daar uit, dat men reeds eeuwen lang de naauwkeurige en onpartydige studie van het Nieuwe Testament veronagtzaamd en vernalaatigd heeft, en zich meer aan menschelyke invallen, onderscheidingen en verklaaringen, dan aan het onderrigt | |
[pagina 65]
| |
van jesus en zyne Apostelen, heeft gehouden. Ondertusschen evenwel staat de eigenlyke zuiverste bron voor ons nog open. Hoe gezetter en naauwkeuriger men het Nieuwe Testament bestudeert, hoe meer men vorderen zal in de kennisse der Christlyke Waarheden; en hoe nader de van elkaâr verwyderde Partyen weder by elkander zullen komen.’ Dan wy hebben reeds genoeg gezegd, om dit Werk den Denkenden Christen aan te pryzen. |
|