Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven, over de Nieuwe Wachters der Protestantsche Kerke, van S.L.E. de Marees.Tweede Stukjen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht by W. van Yzerworst. 1792. In gr. 8vo. 166 bl.Van de vyf eerste Brieven des gryzen de marees, hebben wy, op zyn tyd, aankondiging gedaan, en ons, in de beoordeeling, beroepen, op het door ons gezegde, wegens de Berichten, betreffende de Nieuwe Hervormers in Duitschland, als zynde van dezelfde gehalteGa naar voetnoot(*). Wat de vyf Brieven, in dit tweede Stukje begreepen, betreft, zy draagen denzelfden stempel als het voorig vyftal. De hedendaagsche Uitlegkunde in Duitschland wordt 'er heftig in bestreeden; en bovenal het Woordenboek van teller, door de Schryvers van het Berlynsche Maandschrift, en de Algemeene Duitsche Bibliotheek, de Heeren biester en nicolai, de spotswys genaamde Nieuwe Wagters, zo zeer gepreezen. Deeze Schryvers, die zeker niet vry te spreeken zyn van veel gewaagde, verregaande, en het Christendom ondermynende, stellingen, worden met veel heftigheids wedersprooken, en beschreeven als lieden, ‘die vast, by elke gewigtige en eigendomlyke leere des Christendoms, raaden dat men die aan de Deïsten zal opofferen. Dat noemen zy de buitenwerken laaten vaaren, om de vesting zelve onverwinnelyk te maaken. Hunne vesting zyn een paar leeringen van den zogenaamden Natuurlyken Godsdienst; doch die, volgens hun zamenstel, niet minder als vast zyn. Want geloof aan een allesbeheerende Voorzienigheid, by de leere van een niet deelneemenden God, van een eeuwige Wereld, van bepaald einde - is zeker | |
[pagina 66]
| |
alleen bedrog. Buitenwerken zyn by hen alle de Euanlische Waarheden, die het hun ook behaagt, inzettingen van Menschen te noemen.’ Een geheele Brief, de VIII, is bykans ingerigt, om staalen by te brengen, van het schimpen op, en het laag stellen van, het Christendom der gemelde Schryveren. ‘Zy broeden,’ vinden wy daarin opgetekend, ‘Basiliscus eijeren, en maaken Spinnewebben. Schoone tekening, hoe het vergif des Ongeloofs, het welk gelyk de kanker invreet, is verbreid geworden! Eerst kwamen de Heeren met enkele, schoone, vernuftige, scherpzinnige ingekleede gedagten! (Mes Pensées) - - -) Hoe ligt zyn deeze eiertjes opgeslokt, en hoe doodlyk was hun genot! Doch vertradt men die, ontdekte men het daarin liggende vergif, waarschuwde men voor het zelve, dan voer 'er de Otter, de steekendste bespotter eener honende Satyre, uit. Daar op begonnen zy Spinnewebben te maaken; hunne verleidende leeringen in een Zamenstel eerst van den Natuurlyken Godsdienst, der zuivere Wysgeerte der Deisten, doch ook dra in zamenstelzels der Natuur te brengen. - Hunne Spinneweb deugt niet tot kleederen, hun Werk deugt niet tot dekzels! Daar waarlyk niet, waar het in eeuwigheid daar op aan komt, dat wy bekleed en niet naakt bevonden worden.’ - ‘Vergeef my,’ mogt de marees hier wel byvoegen, gelyk hy met de daad doet, ‘eenige Uitroepen! Als onwil over eene zo groote onvoegzaamheid verzen kan maaken; zoude zy ook niet eens moeten declameeren!’ De herkomst, de aanleg, de leerwyze en voortgang, der Algemeene Bibliotheek, wordt in den IX Brief op de allerongunstigste wyze ten toon gesteld, en nicolai aangeduid als vol Jesuitsche Kunstgreepen, die het plan daarvan ontwierp in verbintenis met den Joodschen Wysgeer, mendelssohn, die beslooten hadt in zyn ongeloof te blyven. Men hoore, hoe de marees de bedoeling van dit Werk beschryft: deeze was niet minder dan eene Algemeene Hervorming der Wereld. ‘Men wilde, in plaats van den Bybel, de Rede, dat is, de Wysheid deezer Hervormeren, in plaats van alle andere Godsdiensten, den Godsdienst der Rede invoeren. In de Schoolen zoude alleen de Godsdienst van den Wereldburger geleerd; en Synagogen, Mosqueën, en Christlyke Kerken, langzaamerhand in Tempels der Voorzienigheid (Providenztem- | |
[pagina 67]
| |
pel) veranderd worden. Op de stoelen van moses en de Propheeten, van christus en de Apostelen, van luther en calvin, zelfs wel der Pausen en Cardinaalen, ja zelfs van omar en ali, zouden Wysgeeren zitten. En daar Staat en Godsdienst, van het begin der Wereld, met elkander verbonden waren, zouden in 't vervolg ook alleen Wysgeeren heerschen. En dan, Gelukkig Gemeenebest! als Wysgeerige Vorsten, Wysgeerige Leeraars van den Godsdienst, Wysgeerige Burgers, Wysgeerige Boeren, den Aardbodem vervulden! Reeds hoorde men de Voorzeggingen van de XIX Eeuw, reeds zag men hen kragtig aannaderen die gulde tyden, zag, dat zy alle de Rechten der Menschheid wederbragten, en alle de ellende der Menschen, over welke men tot hier toe zo zeer ten onregte zo veel gezugt hadt, volkomen doen eindigen. Reeds hadt men Jupiter den Donderkloot uit de regte hand gewrongen. Reeds dagt men met hem op de Wolken te vaaren. En de Wysgeerte vleide zich voor de andere kleinigheden, aardbeeving, storm, droogte, overstroomingen, misgewas, hongersnood, pest, enz., ook nog raad te zullen verschaffen, als zy eerst de geweldige bronnen, die in de magtige Zoonen der Aarde verborgen liggen, zoude hebben te voorschyn gebragt. De Erfzonde, die oude bron van ellende, hadden de nieuwe Opvoedingskunsten reeds gestopt. En het Vuur der Helle, om 't welk in de Natuur uit te blusschen, zich een iedele Franschman hadt aangeboden, was van de meer grondige Duitschen, door middel hunner geliefkoosde Leeringen, dat God niet kan straffen, en dat men hem niet vreezen moet, in de denkbeelden der Menschen uitgebluscht. Wat ontbrak 'er nu aan de gelukzaligheid der Menschen, als geene ellende in dit leeven, geene vrees in 't sterven, hen langer konde kwellen?’ - In deezen Brief krygen mendelssohn en lessing een groot aandeel. De Xde, of laatste, Brief betreft weder, voornaamlyk, zo niet eeniglyk, den Opperconsistoriaal Raad en Proost teller, en dient ter beantwoording der zeer ernstige Aanmerkingen, door dien Heer aan den Heer de marees geschreeven, over Bedenkingen op deszelfs Woordenboek gemaakt. Deeze heeft ons meer dan de andere behaagd, als met minder bitterheid geschreeven. - Wie smaak vinden in Onderwerpen van deezen aart, als doorgaands in deeze Brieven verhandeld worden, | |
[pagina 68]
| |
en niet zelden Recensien van Recensien zyn, wyzen wy tot het Werkje zelve, 't geen met dit Stukje ten einde schynt te loopen. |
|